Vertaalkritiek als wetenschappelijke activiteit - ook voor zakelijke teksten    47-53

Jacqueline Hulst

Abstract: Een vertaalkritiek die bestaat uit foutenanalyse is veel te beperkt. Hulst presenteert in dit artikel een wetenschappelijk alternatief: een functioneel model voor vertaalkritiek bij niet-literaire teksten, waarbij recht wordt gedaan aan de zeer gevarieerde vertaalpraktijk. Het model slaat een brug tussen bron- en doeltekst en tussen theorie en praktijk.

 

Binnen het scala aan onderwerpen dat in Filter aan bod komt heeft de theorie haar plaats als een genre te midden van andere genres. De bijdragen bestrijken het volledige spectrum van de vertaalwetenschap, van zuiver theoretisch tot meer toegepast.

Enkele maanden geleden, om precies te zijn op 2 november 1996, vond onder auspiciën van de Werkgroep Vertalers van de VvL in Theater Bellevue te Amsterdam een symposium plaats over literaire vertaalkritiek. Tijdens die bijeenkomst bogen vertegenwoordigers van de diverse belanghebbende partijen (vertalers, recensenten, uitgevers en de vertaalde en te vertalen auteurs) zich over de vraag hoe de vertaalkritische praktijk er idealiter uit zou dienen te zien en hoe dit ideaal zich verhoudt tot de huidige praktijk. Uit deze discussie kwamen twee punten naar voren die in vrijwel geen enkel betoog over het wezen van de vertaalkritiek ontbreken en die tezamen een ‘negatieve’ definitie van het verschijnsel geven. Namelijk: vertaalkritiek is niet hetzelfde als het leveren van een foutenanalyse van een vertaling ‒ de term ‘kritiek’ dient dus niet letterlijk opgevat te worden ‒ en het is ten tweede ook niet de activiteit waaraan recensenten van literaire vertalingen in kranten en tijdschriften zich bezondigen en waarbij over het vertaalde product gesproken wordt als was het een origineel Nederlandstalig werk ‒ en er hoogstens in een bijzin iets wordt opgemerkt in de trant van: ‘goed’ of ‘vlot’ vertaald.

Voor de lezers van Filter zijn deze beide opmerkingen wellicht overbodig, omdat zij inmiddels gewend zijn aan een andere vorm van vertaalkritiek, een waarbij de vertaling op haar eigen merites wordt beoordeeld. In dit stuk, waarin een functioneel model voor de beschrijving en beoordeling van vertaalde zakelijke teksten wordt gepresenteerd, wordt de hierboven geschetste negatieve visie op vertaalkritiek dan ook beschouwd als een achterhaald station. In plaats van vooroordelen te bestrijden wil ik me liever richten op de formulering van een wetenschappelijk gefundeerd alternatief, waarbij het object van onderzoek ditmaal geen literaire, maar zakelijke teksten zijn.1

De doeltekst centraal
Als we de vertaalkritiek als wetenschappelijke activiteit beschouwen, en wel als onderdeel van de toegepaste tak van de vertaalwetenschap, dan rijst onmiddellijk de vraag naar de criteria die gehanteerd worden bij de beoordeling van vertalingen. Van fundamenteel belang daarbij is de status die aan de vertaalde tekst, de doeltekst, wordt toegekend. Op het eerste gezicht lijkt dit verre van problematisch: aangezien de beoordeling van de vertaling als zelfstandig product voorop staat, lijkt het vanzelfsprekend de doeltekst als uitgangspunt te nemen ‒ de doel tekst centraal. Toch is dit binnen het beperkte aantal studies dat op dit terrein is verschenen niet het geval geweest: zelfs bij benaderingen die zichzelf als ‘functioneel’ of ‘communicatief’ afficheren blijkt het uiteindelijk de brontekst te zijn, met al zijn eigenaardigheden, die als ijkpunt wordt genomen.’ Een mogelijke verklaring voor dit feit is dat veel van die benaderingen vanuit een vertaaldidactisch perspectief zijn ontwikkeld: het doel is uiteindelijk om een betere methode te ontwikkelen om teksten te vertalen, en aan dat criterium worden vervolgens bestaande vertalingen getoetst. Hoewel een vertaaldidactisch uitgangspunt op zich zeker nuttig kan zijn, is het een wezenlijk andere benadering: het gaat dan om de vraag hoe een vertaling eruit zou moeten zien, in plaats van hoe deze er daadwerkelijk uitziet. En hoewel het beoordelen van een vertaling uiteindelijk natuurlijk een normatieve activiteit is, zijn er altijd nog verschillende wegen om tot een oordeel te komen. Daarbij is een zuiver brontekstgericht criterium mijns inziens normatief in de negatieve zin van het woord: hierdoor worden allerlei manieren van vertalen bij voorbaat uitgesloten.

Toch is de status van de doeltekst niet los te zien van de oorsprong van die tekst: een vertaling is altijd een afgeleid product, waaraan een andere tekst, het origineel, ten grondslag ligt. Naar mijn mening moeten beide ‘gezichten’ van de vertaling bij het opstellen van een vertaalkritisch model in het oog worden gehouden. Vanuit een functioneel vertaalkritisch perspectief staat de relatie tussen de doeltekst en de doelcultuur centraal, terwijl tegelijkertijd de relatie met de brontekst onderzocht moet worden. Deze laatste relatie dient echter breder beschouwd te worden dan doorgaans het geval is: zeker op het terrein van niet-literaire teksten van het genre dat wel wordt aangeduid als ‘publieksgerichte zakelijke teksten’ (zoals folders, brochures, reclameteksten) vinden allerlei processen van bewerking en herschrijving plaats.

Zo publiceert bijvoorbeeld het Nederlands Bureau voor Toerisme een reeks brochures in diverse talen waarvoor de Nederlandstalige versie (die bestemd is voor Vlaanderen) als basis dient, die vervolgens op alle niveaus ‒ dus zowel inhoudelijk als stilistisch ‒ wordt aangepast aan de interessesfeer en de verwachtingen van de doelgroep. Dit type teksten wordt in de traditionele vertaalkritiek buiten beschouwing gelaten, omdat het product van dit bewerkingsproces niet langer als vertaling wordt gezien. Dit is in mijn ogen onterecht: het betreft nog steeds teksten waaraan een andere/ anderstalige tekst ten grondslag ligt, en waarvan ten minste de opdrachtgever verwacht dat er een zekere relatie bestaat tussen die tekst en het vertaalde product. De reden waarom een substantieel deel van de vertaalpraktijk terzijde wordt geschoven, is dat veel bestaande benaderingen bron tekstgericht zijn: ze focussen op vergelijkingseenheden op het microniveau van de tekst, zonder daarbij het communicatieve doel te betrekken dat met de talige middelen wordt nagestreefd.

Doel en middelen
Een model voor vertaalkritiek dat zich werkelijk ‘functioneel’ mag noemen moet mijns inziens dan ook aan twee basisvoorwaarden voldoen. De eerste betreft de methodiek: de doeltekst moet allereerst als zelfstandige tekst ‒ dus los van de brontekst ‒ geanalyseerd worden en pas in tweede instantie met de brontekst worden vergeleken. De tweede betreft het instrumentarium: om bron- en doeltekst te kunnen beschrijven en de overeenkomsten en verschillen tussen beide in kaart te brengen is een tekstanalytisch apparaat nodig waarmee de talige middelen worden geïnventariseerd en getoetst aan het beoogde doel.

Een dergelijk instrumentarium is in de literatuur over vertaalkritiek vaak een ondergeschoven kind. Terwijl er, vanuit verschillende invalshoeken, veel geschreven is over de verhouding tussen bron- en doeltekst en de wijze waarop deze relatie in een analysemethode beschreven moet worden, stelt men tegenwoordig regelmatig dat er over het analyse-instrumentarium niets meer gezegd hoeft te worden: daarvoor zijn immers al voldoende middelen voorhanden. Helaas is hier eerder sprake van wishful thinking dan van een realistische weergave van de analysepraktijk. Bestudering van bestaande werkwijzen leert namelijk dat doorgaans gekozen wordt voor deelanalyses van geïsoleerde verschijnselen op woord- of zinsniveau, zonder dat deze onderling gerelateerd worden of ‒ zoals hierboven al gesteld is ‒ in verband worden gebracht met het communicatief effect dat met de tekst als geheel wordt nagestreefd.

Om deze valkuil te vermijden dient het analyse-instrumentarium aan twee eisen te voldoen. Het moet ‘gelaagd’ zijn, en dus de analysant in staat stellen om de tekst op verschillende niveaus te ontleden, en dient op alle onderscheiden niveaus de relatie tussen doel en middelen te thematiseren. De belangrijkste voorwaarde hiervoor is, en dat klinkt misschien paradoxaal, dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het beoogde effect en de daartoe aangewende talige middelen. Ik verklaar mij nader en geef een voorbeeld.

In de tekst- en vertaalwetenschappelijke literatuur is het inmiddels gemeengoed om onderscheid te maken tussen informatieve, persuasieve, expressieve, directieve en instructieve teksten. Een dergelijke typologie is gebaseerd op het beoogde communicatieve effect: door middel van dergelijke teksten wordt respectievelijk getracht de lezer te informeren, ergens van te overtuigen, kennis te laten nemen van de opinie van de auteur, ergens toe aan te zetten, of hem in staat te stellen een handeling uit te voeren. De typering zegt echter nog niets over de wijze waarop dit doel met talige middelen wordt nagestreefd. Het duidelijkst wordt dit bij de zogenaamde persuasieve teksten. Als bijvoorbeeld de stad Utrecht potentiële toeristen binnen haar gemeentegrenzen wil lokken en daarvoor een brochure in glansdruk vervaardigt, dan kunnen daarbij verschillende strategieën worden gevolgd. De meest impliciete vorm is die van een neutrale beschrijving van de zaken die de bezoeker in Utrecht kan aantreffen: de Domtoren, de werfkelders langs de grachten en de nabijheid van een bosrijk gebied. In dat geval zal de toerist zelf de gevolgtrekking moeten maken dat het hier om bijzondere zaken gaat; doorgaans zal hij daarbij echter subtiel gestuurd worden door het gebruik van allerlei kwalificerende elementen: de Dom is statig, de bossen ruisen en de terrassen bruisen... Het introduceren van waarde-oordelen in een tekst kan nog explicieter gebeuren door uitspraken te doen die zijn onderbouwd met argumenten: Utrecht is uniek, want... Daarnaast kan een dergelijke tekst afgesloten worden met een expliciete oproep in de trant van: ‘aarzel niet langer, kom het met uw eigen ogen bekijken...’

In de hierboven onderscheiden stadia is sprake van verschillende tekstuele strategieën waarmee één en hetzelfde persuasieve doel wordt nagestreefd, ook wel ‘teksthandelingen’ genoemd. Beschrijven is een teksthandeling, evenals analyseren, beoordelen of oproepen. Het succes van de gekozen strategie is afhankelijk van de beoogde doelgroep en wordt gestuurd door het medium: in een glanzende brochure, rijk geïllustreerd met foto’s, zul je eerder expliciet persuasieve strategieën verwachten dan in een eenvoudig getypt velletje papier waarop een stadswandeling wordt beschreven.

Door een notie als ‘teksthandeling’ te koppelen aan het beoogde doel ‒ en daarmee tevens aan de beoogde doelgroep ‒ is weliswaar de eerste stap voor een functionele analyse van de talige middelen gezet, maar bevinden we ons nog steeds op het macroniveau van de tekst als geheel. Belangrijk is het echter om ons te realiseren dat dergelijke strategieën het gevolg zijn van, en weerspiegeld worden in, talige kenmerken op microniveau. Daarbij is enerzijds de opbouw van het betoog van belang zoals die tot stand komt door de onderlinge relatie tussen de talige uitingen en anderzijds het gebruik van bepaalde termen en begrippen, die behoren tot hetzelfde lexicale veld.

Zeker dit laatste aspect wordt in de vertaalwetenschappelijke literatuur vaak onvoldoende gerelateerd aan het beoogde doel. Er is veel geschreven over de problematiek van het vertalen van eigennamen en de zogenaamde ‘realia’ (specifiek cultuurgebonden begrippen). Daarbij wordt dan uitgebreid ingegaan op de diverse mogelijkheden die de vertaler tot zijn beschikking heeft: de termen laten staan, al dan niet voorzien van een verklaring, of deze vervangen door vergelijkbare begrippen... Dit alles zonder in te gaan op de vraag welke functie dergelijke termen vervullen. Maken ze een wezenlijk deel uit van de informatie, zoals bij de beschrijving van een stadswandeling? Of dienen ze ter versterking van de couleur locale, zoals vaak gebeurt in het algemene, inleidende deel van een toeristische brochure? In beide gevallen liggen andere vertaalstrategieën voor de hand, en dienen de gekozen strategieën vanuit verschillende perspectieven beoordeeld te worden.

Het doel van de vertaalkritiek
Het analyse-apparaat zoals dat summier beschreven is, lijkt eerder dan andere benaderingen geschikt om de tekst als communicatieve handeling te beschrijven en op zijn effectiviteit te beoordelen. Maar daarmee is nog niet duidelijk hoe het kan worden ingezet voor vertaalkritische doeleinden. Het vertaalkritisch model krijgt namelijk pas gestalte als het analyse-instrumentarium wordt gekoppeld aan de hierboven geschetste werkwijze.

Conform het gekozen vertaaltheoretische uitgangspunt wordt allereerst de vertaling geanalyseerd, waarna een oordeel uitgesproken kan worden over de functionaliteit ervan als zelfstandige tekst. Daarbij dient overigens wel opgemerkt te worden dat de gekozen analysemethode voornamelijk inzicht biedt in de structurele en inhoudelijke organisatie van de tekst. Voor andere aspecten, met name de geslaagdheid en aanvaardbaarheid van de gekozen stilistische middelen, dient deze bureau-analyse aangevuld te worden met lezersonderzoek onder de doelgroep en een onderzoek naar tekstuele conventies zoals die voorkomen in vergelijkbare oorspronkelijke teksten in de doelcultuur.

De volgende stap is een analyse van de brontekst volgens hetzelfde procédé. Op die manier ontstaan twee op zichzelf staande ‘blauwdrukken’, met daaraan gekoppeld twee onafhankelijke oordelen over de functionaliteit van de talige middelen die zijn aangewend. Door beide teksten op gelijke wijze te belichten wordt een objectieve basis gelegd voor de vergelijking van bron- en doeltekst, die de derde fase vormt.

Bij deze vergelijking worden overeenkomsten en verschillen tussen de tekstuele strategieën in bron- en doeltekst in kaart gebracht. In beide gevallen ‒ dus zowel bij aangetroffen overeenkomsten als verschillen ‒ wordt steeds bezien in hoeverre hiermee het doel wordt gediend dat met de vertaling wordt nagestreefd. Het al dan niet voorkomen van veranderingen zegt op zich namelijk helemaal niets. Al wil de vertaling hetzelfde effect bewerkstelligen als het origineel (dus als er sprake is van de zogenaamde ‘functionele equivalentie’), dan is het toch vaak ‒ of: juist ‒ nodig om de tekst aan te passen aan de nieuwe doelgroep, die qua socio-culturele achtergrond en dus qua voorkennis en verwachtingen wezenlijk verschilt van de lezers van de brontekst. Verschuivingen in de vertaling die het gevolg zijn van noodzakelijk geachte aanpassingen kunnen als ‘functioneel’ betiteld worden, evenals wijzigingen in de inhoudelijke of structurele presentatie die ook in de brontekst niet misstaan zouden hebben. Omgekeerd kan een letterlijke omzetting van de talige middelen zonder verdere wijzigingen een negatief effect hebben op de informatieve of persuasieve waarde van de doeltekst. Door beide teksten, zowel vertaling als origineel, in relatie tot de beoogde functie te bezien, wordt dus voorkomen dat de brontekst als maatstaf voor de beoordeling van de doeltekst wordt genomen.

Vanuit een traditioneel vertaalkritisch perspectief valt er nog één kanttekening te plaatsen bij de hier geschetste benadering, en wel met betrekking tot de noodzaak van de vergelijkingsfase in het geval van een als functioneel adequaat beoordeelde doeltekst. Deze vraag komt voort uit een praktijk waarbij slechts de passages die bij analyse van de vertaling als ‘opvallend’ of ‘storend’ naar voren komen vergeleken worden met de corresponderende fragmenten van het origineel. In dat geval dient de vergelijkende fase om te onderzoeken hoe en waar de vertaler ‘de fout is ingegaan’. Hoewel een dergelijke exercitie zeker nut kan hebben, is zij wederom een uiting van een beperkte opvatting van wat vertaalkritiek is en kan zijn. Juist het vergelijken van bron- en doeltekst in gevallen waarin de vertaling uitstekend voldoet als zelfstandige tekst doet recht aan de kwaliteit van de vertaling als afgeleid product. Op die manier wordt namelijk inzicht verkregen in de strategieën die door de vertaler zijn gehanteerd en ontstaat een beter beeld van het brede spectrum van mogelijke relaties tussen bron- en doeltekst, van letterlijke omzetting tot verregaande herschrijf- en herformuleringsstrategieën.

Zo dient de vertaalkritische exercitie zowel praktijk als theorie. Ze doet recht aan de zeer gevarieerde vertaalpraktijk die er zeker met betrekking tot niet-literaire teksten bestaat, en levert tegelijkertijd inzicht op in de zeer complexe activiteit die vertalen nu eenmaal is. Vertaalkritiek als brug: tussen bron- en doeltekst en tussen theorie en praktijk. Dat klinkt toch heel wat beter dan de negatieve definitie waarmee dit stuk begonnen is?

 

Noten
1 Deze presentatie blijft noodgedwongen globaal; voor een nadere kennismaking met mijn ideeën over vertaalkritiek verwijs ik naar mijn dissertatie, die in de bibliografie vermeld staat als Hulst (1995).
2 Ik doel hier op de studies van Katharina Reiß (1971) en Juliane House (1977), alsmede op de vertaalkritische component van Christiane Nords studie naar vertaalrelevante tekstanalyse (Nord 1988).

Bibliografie
House, Juliane. 1977. A Model for Translation Quality Assessment. Tübingen: Gunter Narr.

Hulst, Jacqueline. 1995. De doeltekst centraal: naar een functioneel model voor vertaalkritiek. Amsterdam: Thesis.

Nord, Christiane. 1988. Textanalyse und Übersetzen. Heidelberg: Julius Graas.

Pander Maat, Henk. 1994. Tekstanalyse: een pragmatische benadering. Groningen: Martinus Nijhoff.

Reiß, Katharina. 1971. Möglichkeiten und Grenzen der Übersetzungskritik. München: Hueber.