Niemand is een eiland, zelfs vertalers niet. Alles wat op ons pad komt en iedereen die met ons meewandelt, al is het maar tijdelijk, beïnvloedt het vertaalproces: een aantekening in de kantlijn van een bibliotheekboek, een bordje langs de kant van de weg, een beknelde polszenuw, de kat op schoot, de blaffende hond van de buren, de mensen die met ons meelezen en meedenken, naast ons in de trein telefoneren, ons aanmoedigen, bekritiseren of ongevraagd advies geven. De Chinees-Amerikaanse antropologe Anna Lowenhaupt Tsing zou zeggen dat elk organisme nu eenmaal de wereld van andere organismen beïnvloedt: ‘Bacteriën maakten onze zuurstofrijke atmosfeer en planten helpen die in stand te houden. Planten kunnen leven op het land omdat fungi gesteenten verteerden tot bodem.’ Dat gevoel van verbinding ondervond ik aan den lijve, niet tijdens een ayahuascatrip of op het topje van een berg, maar toen ik Tsings non-fictieboek De paddenstoel aan het einde van de wereld vertaalde (Octavo, 2021, citaat hierboven op p. 40).
Vertalen aan het einde van de wereld
Met de productieketen van de felbegeerde matsutakepaddenstoel als rode draad gaat Anna Tsing op zoek naar verhalen waarin niet vooruitgang en gewin, maar nieuwsgierigheid en verbinding centraal staan. Van de overlevingsstrategieën van de matsutake, die vooral gedijt op door mensen verstoorde plekken, kunnen we aldus Tsing het een en ander leren. Deze studie van het antropoceen, het tijdperk waarin de invloed van de mens overheerst, vertaalde ik toepasselijk genoeg in de portierswoning van een leegstaand klooster waar wij sleutels beheerden die niemand kwam halen. In afwachting van verkoop raakten het klooster en ons tochtige huisje, dat we ruimhartig deelden met allerhande organismen, waaronder slakken, schimmels, mossen en een familie muizen, verder in verval. De pandemie raasde door het land en Brussel vormde afwisselend het toneel van klimaat- en coronabetogingen. Elke dag ploeterde ik me door duizend woorden Tsing, maakte ik wandelingen door het tijdelijk uitgestorven Pajottenland en bekroop me het gevoel dat het einde van de wereld was aangebroken, dat we werkelijk leven ‘op de ruïnes van het kapitalisme’, zoals de ondertitel van het boek luidt. ‘Waarom zouden we ’s ochtends nog uit bed komen?’ vraagt Tsing zich in het eerste hoofdstuk af. Toch is De paddenstoel een hoopvol boek, over nieuwsgierigheid, collectiviteit en de wonderen van de natuur. En de natuur, daar maken wij mensen net zo goed deel van uit als de paddenstoelensporen en dennenhoutnematoden die Tsing zo levendig beschrijft.
Dankbaar opgedragen aan Anton Van Laer (1995-2023) die elke bladzijde schoorvoetend heeft nagelezen.