Een nieuwe Bijbelvertaling uit de vijftiende eeuw    19-28

Annet den Haan

De Florentijnse humanist Giannozzo Manetti (1396–1459) begon zijn carrière als zakenman en diplomaat. Rond zijn vijfentwintigste besloot hij alsnog Latijn te leren en zocht hij de omgang met vooraanstaande humanisten in Florence. Later leerde hij ook Grieks en Hebreeuws. Nadat hij in de jaren vijftig van de vijftiende eeuw zijn geboortestad had verruild voor het hof van Paus Nicolaas V in Rome, vertaalde hij delen van de Bijbel in het Latijn. Daarnaast schreef hij een traktaat over vertaaltheorie, Apologeticus (1458). Hoewel Manetti in zijn eigen tijd tot de belangrijkste humanisten werd gerekend, is hij tegenwoordig veel minder bekend dan tijdgenoten als Leonardo Bruni en Lorenzo Valla. Ook zijn vertaalwerk heeft geen blijvende indruk achtergelaten. Dit laatste is niet verwonderlijk: voor zover Manetti’s vertalingen al waren voltooid tijdens zijn leven hebben ze nauwelijks verspreiding gekend.1

Toch is zijn werk de moeite van het bestuderen waard, om verschillende redenen. Ik beperk me hierbij tot zijn vertaling van het Nieuwe Testament. In de vijftiende eeuw was de Vulgaatvertaling algemeen in gebruik, een Bijbelvertaling uit de late Oudheid die werd toegeschreven aan Hieronymus en die eeuwenlang geen concurrentie had gehad. Manetti was de eerste humanist die zich aan een nieuwe Bijbelvertaling waagde; veel van zijn tijdgenoten waren weliswaar productieve vertalers en sommige, zoals Valla, hielden zich ook met Bijbelkritiek bezig, maar Manetti’s vertalingen van de psalmen en het Nieuwe Testament zijn de vroegste die de Renaissance heeft voortgebracht – de volgende zou tot Erasmus op zich laten wachten. De nieuwe tekstbenadering van de humanisten leverde juist voor Bijbelvertaling specifieke problemen op, zoals we zullen zien.

Bovendien was Manetti’s vertaling meer dan een persoonlijk initiatief: ze is hoogstwaarschijnlijk gemaakt in opdracht van paus Nicolaas V zelf. Manetti had deze paus jaren voor diens pontificaat in Florence leren kennen en stond met hem op goede voet. Hoewel het bronnenmateriaal hierover geen uitsluitsel geeft, is het aannemelijk dat Manetti’s vertrek uit Florence rond 1453 verband hield met de literaire activiteiten aan het pauselijk hof in die periode. Manetti maakte zijn intrede in het Vaticaan op het moment dat daar een aantal nieuwe Latijnse vertalingen van Griekse werken werd geproduceerd en opgedragen aan de paus. Ook Bijbelkritiek werd aangemoedigd: onder anderen Lorenzo Valla en kardinaal Bessarion bogen zich over de tekst van de Vulgaatvertaling. Manetti’s project laat zien dat er binnen het Vaticaan ruimte was voor een filologische benadering van de Bijbel.

In dit artikel zal Manetti’s visie op vertalen worden besproken in samenhang met de vertaaltheorieën die hij kende en waardoor hij zich liet inspireren. Ik geef eerst een globaal overzicht van reflectie op vertalen in het Latijn tot in Manetti’s tijd, met bijzondere aandacht voor opvattingen en vraagstukken die voor Manetti’s vertaaltheorie van belang zijn. Vervolgens geef ik een overzicht en een interpretatie van deze vertaaltheorie zoals hij die uiteenzet in Apologeticus. Ten slotte zal ik ingaan op zijn vertaling van het Nieuwe Testament.

Vertaaltheorie tot Manetti
Als in de veertiende eeuw in Italië het humanisme opkomt, ontstaan er nieuwe ideeën over vertalingen uit het Grieks in het Latijn.2 De vertaaltechniek die veel middeleeuwse auteurs hanteerden voldoet niet meer: letterlijk vertalen op woordniveau kan de eigen stijl van het origineel niet goed weergeven. In plaats daarvan grijpen humanisten terug op ideeën over vertalen uit de klassieke Oudheid van auteurs als Cicero, Horatius en Quintilianus. In de Oudheid gingen vertalers tamelijk vrij te werk: hun doel was het origineel te herschrijven in een andere taal, waarbij de bewerking niet per se diende om de oorspronkelijke tekst te vervangen. Integendeel, in het antieke Rome was tweetaligheid zo gewoon dat veel mensen beide versies konden lezen en vergelijken. De vertaler – of bewerker – kon daarom zinspelen op elementen in het origineel, het parodiëren of ermee wedijveren. Klassieke auteurs gaven in hun reflecties op vertalen dan ook de voorkeur aan een vrije bewerking boven een woord-voor-woordvertaling (Seele 1995). Deze ideeën werden door de humanisten herontdekt en toegepast.

Behalve klassieke Latijnse auteurs heeft ook kerkvader en Bijbelvertaler Hieronymus de humanisten beïnvloed. Behalve wat losse uitspraken verspreid over zijn oeuvre hebben we van Hieronymus een traktaat over vertaaltheorie – eigenlijk een brief – bekend als De optimo genere interpretandi (‘Over de beste manier van vertalen’). Hieronymus schreef in een tijd waarin het klassieke (heidense) denken over vertalen concurrentie kreeg van een ander vertaalideaal. Vanuit de joods-christelijke traditie, waarin het Woord heilig was, gaven veel van Hieronymus’ tijdgenoten de voorkeur aan een woord-voor-woordvertaling. Vooral de Bijbel en theologische teksten moesten volgens hen zo letterlijk mogelijk worden vertaald om maar niets van de goddelijke openbaring te verdraaien of verloren te doen gaan.

Als christelijke intellectueel voelde Hieronymus zich verbonden met beide tradities. Hij was een voorstander van vrije vertalingen, omdat een al te letterlijke aanpak de inhoud en de stijl van het origineel geweld aandoet. Aan de andere kant was hij zich ervan bewust dat op een vertaling van een heilig boek bijzondere eisen van toepassing zijn. Zijn opvattingen hierover zijn niet eenduidig. In De optimo genere interpretandi schreef hij dat hij altijd vrije vertalingen maakte, ‘behalve in het geval van de heilige Schrift, waar zelfs de volgorde van de woorden een mysterie is’.3 Elders merkte hij op dat zijn Bijbelvertalingen zo letterlijk waren omdat hij zijn behoudende lezerspubliek niet tegen zich in het harnas wilde jagen. Aan de andere kant heeft hij ook op meerdere plaatsen verklaard dat hij eerder de betekenis dan de formulering van het origineel had gevolgd, bijvoorbeeld in zijn voorwoorden bij Job en Judith. Het blijft uiteindelijk dus onduidelijk hoe vrij of letterlijk een Bijbelvertaling volgens Hieronymus moest zijn (Bartelink 1980).

In de middeleeuwen werd de vrije vertaalmethode opgegeven ten gunste van letterlijk vertalen. Het resultaat van deze aanpak zijn vertalingen die de brontekst in ieder detail weerspiegelen – met inbegrip van de woordvolgorde en grammaticale verschijnselen die het Latijn helemaal niet kent. In sommige gevallen kan zelfs een verloren Griekse brontekst op basis van zulke vertalingen worden gereconstrueerd. Maar deze verregaande trouw aan het origineel kwam de leesbaarheid natuurlijk niet ten goede.

In de late veertiende eeuw kwam hierop een reactie van de eerste humanisten. Met de komst van de Byzantijnse geleerde Chrysoloras naar Florence in de laatste jaren van de veertiende eeuw nam de kennis van het Grieks onder de Italiaanse humanisten een vlucht. Chrysoloras zette vertalen in als instrument in zijn lespraktijk. Zijn opvattingen over vertalen zijn ons bekend door een van zijn leerlingen, Cencio de’Rustici. Woord voor woord vertalen was volgens Chrysoloras ontoereikend en een teken van onvolwassenheid. Aan de andere kant mocht een vertaling ook weer niet te vrij zijn; een vertaler is immers geen commentator. Een goede vertaler weet het midden te houden tussen die twee uitersten.

Leonardo Bruni, een leerling van Chrysoloras, schreef in de jaren twintig van de vijftiende eeuw het eerste traktaat over vertaaltheorie sinds de Oudheid: De recta interpretatione (‘Over correct vertalen’). Bruni had een Latijnse vertaling van Aristoteles gemaakt die niet bij iedereen in de smaak was gevallen. Sommige lezers, schreef Bruni, verweten hem dat hij kritiek had op de middeleeuwse vertalers van het werk van Aristoteles. Maar die kritiek was volgens hem juist volkomen terecht. In De recta interpretatione veegde hij de vloer aan met zijn voorgangers, die vaak geen raad wisten met de terminologie van Aristoteles en Griekse woorden dan maar van een Latijnse uitgang voorzagen. Zo hoefden ze niet na te denken over een goede Latijnse vertaling. Volgens Bruni was deze aanpak een zwaktebod en ook helemaal niet nodig: alles wat je in het Grieks kunt zeggen kon volgens hem ook worden uitgedrukt in het Latijn.

Bruni’s kritiek op de middeleeuwse vertaaltechniek vond haar oorsprong in zijn humanistische ideaal: de wedergeboorte van het klassiek Latijn. Het handhaven van Griekse woorden in vertaling was voor hem een belediging voor de rijkdom van de Latijnse taal. En Bruni ging verder: niet alleen moest een vertaler het juiste Latijnse equivalent weten te vinden voor ieder Grieks woord – en dus heel precies de ‘kracht’ (vis) en de ‘aard’ (natura) van alle woorden kunnen doorgronden – hij moest ook de persoonlijke stijl van de eerste auteur zo dicht mogelijk benaderen. De vertaler moest zich als het ware vereenzelvigen met zijn Griekse model en zo het werk herscheppen in het Latijn.

[...] een heel goede vertaler zal zich met heel zijn verstand en ziel en wil in de eerste auteur verplaatsen en als het ware een transformatie ondergaan; en hij zal zich erop toeleggen de vorm, de statuur, de flow en de kleur en alle trekken van diens taalgebruik uit te drukken. En dat levert een verbluffend resultaat op.4

Bruni stelde hiermee bijzonder hoge eisen aan de vertaler en gaf ook toe dat deze af en toe voor een onmogelijke opgave staat, bijvoorbeeld als het gaat om het nabootsen van klankeffecten en prozaritme.

Met zijn vertaaltheorie kwam Bruni in conflict met tijdgenoten die vonden dat al die aandacht voor stijl weliswaar geoorloofd was voor vertalers van poëzie en retorica, maar voor een vertaler van Aristoteles geen pas gaf. Vooral na Bruni’s tijd werd de opvatting dat verschillende genres ieder hun eigen aanpak vereisen algemener. Humanisten als Pier Candido Decembrio en Trapezuntius pleitten voor het letterlijk vertalen van filosofische en theologische teksten – en ook van de Bijbel.

Manetti’s vertaaltheorie
Manetti’s traktaat over vertaaltheorie, Apologeticus, is beïnvloed door de ideeën van Bruni en andere tijdgenoten en ook door Hieronymus. In Apologeticus hield Manetti zich niet alleen bezig met vertaaltheorie in het algemeen, maar ook en vooral met de problemen die met het vertalen van de Bijbel gepaard gaan. Hij schreef het werk naar aanleiding van zijn nieuwe vertaling van de psalmen, die hij in 1456 had voltooid, en droeg het op aan koning Alfonso van Aragon.5 De titel slaat op het schrijfdoel van het werk, namelijk het weerleggen van de kritiek die Manetti op zijn nieuwe psalmenvertaling had gekregen. Die zou overbodig zijn: Hieronymus had immers al duizend jaar eerder de hele Bijbel in het Latijn vertaald. In de eerste regels van Apologeticus kondigt Manetti aan deze kritiek te zullen weerleggen. In de vijf boeken die volgen komt hij evenwel niet meer op dit punt terug. Wel behandelt hij in de eerste vier boeken een aantal problemen rond de bestaande psalmenvertalingen, om uiteindelijk in boek vijf een algemene vertaaltheorie te formuleren.

Eén probleem dat Manetti in de eerste twee boeken behandelt heeft betrekking op de brontekst die hij als uitgangspunt neemt. Hieronymus had een vroege vertaling van de psalmen gebaseerd op de Septuagint, een Griekse vertaling uit de hellenistische tijd. Omdat de Griekse tekst in allerlei opzichten afweek van de Hebreeuwse, koos Hieronymus er later voor een nieuwe vertaling te maken vanuit de Hebreeuwse handschriften. Door de Griekse tekst te verwerpen maakte Hieronymus een gewaagde keuze: de Septuagint werd algemeen beschouwd als geïnspireerd door de Heilige Geest. Maar Hieronymus geloofde niet in deze inspiratie. Voor hem gold alleen de Hebreeuwse tekst als het geopenbaarde woord van God en was iedere Bijbelvertaling per definitie mensenwerk:

Profeet zijn is één ding, vertaler zijn is iets anders. In het eerste geval voorzegt de geest wat er gaat gebeuren, in het tweede geval brengt iemand door zijn kennis en woordenschat over wat hij begrijpt.6

De bekendste tegenstander van deze visie was Augustinus, die bezwaar maakte tegen Hieronymus’ vernieuwingsdrang en vasthield aan de bovennatuurlijke status van de Septuagintvertaling.

De vraag of een Bijbelvertaler geïnspireerd moet zijn door de Heilige Geest en of een Bijbelvertaling net zo veel goddelijk gezag kan hebben als het origineel zou in de zestiende eeuw terugkeren. Het standpunt van Hieronymus, dat taalbeheersing de enige vereiste is en dat het vertalen van de Bijbel niet wezenlijk verschilt van het vertalen van andere teksten, wordt dan verdedigd door Erasmus. Luther daarentegen geloofde net als Augustinus dat inspiratie door de Heilige Geest onontbeerlijk was voor een Bijbelvertaling. Zijn vertaling bevat dan ook ‘nieuwe’ theologische inzichten: hij begreep wat de tekst werkelijk betekende, ook als het er niet met zoveel woorden stond (Schwarz 1986).7

In Manetti’s vertaaltheorie speelt dit thema op de achtergrond mee. In het tweede boek van Apologeticus geeft Manetti zowel het standpunt van Hieronymus als dat van Augustinus weer, zonder een duidelijke keuze te maken. Maar uit een aantal opmerkingen elders in het werk en uit zijn keuze om zijn eigen nieuwe vertaling van de psalmen op het Hebreeuws te baseren blijkt wel dat hij zich meer thuis voelde bij Hieronymus.

Nadat Manetti in het derde en vierde boek van Apologeticus een lange lijst van verschillen tussen de Hebreeuwse en de Griekse tekst van de psalmen heeft gepresenteerd, zet hij in het vijfde boek zijn ideeën over vertaaltheorie uiteen. In dit boek bespreekt hij achtereenvolgens aan welke eisen een vertaler moet voldoen, welke vertaalstrategieën er bestaan en hoe die strategieën moeten worden toegepast op verschillende genres.

Het eerste gedeelte van boek V, de beschrijving van de ideale vertaler, is overduidelijk ontleend aan Bruni: grote stukken tekst zijn woordelijk uit Bruni’s traktaat gekopieerd. Het is opvallend dat Manetti daarbij alleen Bruni’s eisen aan de taalvaardigheid van de vertaler overneemt en andere hoofpunten van diens betoog buiten beschouwing laat. Zo gaat hij voorbij aan het probleem van de vertaling van Griekse terminologie waarvoor het klassiek Latijn geen equivalent heeft en doet hij geen moeite om de gelijkwaardigheid van het Latijn aan het Grieks te benadrukken. Ook waar hij wel aansluiting zoekt bij Bruni’s tekst gaat hij aanmerkelijk minder ver: hij besteedt veel minder aandacht aan het stilistische aspect van de vertaling en hij vraagt niet van de vertaler dat die zich vereenzelvigt met de eerste auteur om het werk te herscheppen.

De verschillen tussen Manetti’s vertaaltheorie en die van Bruni kunnen op twee manieren worden geduid. In de eerste plaats heeft het humanisme zich in de dertig tussenliggende jaren ontwikkeld, wat zijn weerslag heeft op Manetti’s tekst. Bruni’s traktaat is volkomen doortrokken van diens retorische ideaal, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de literaire kwaliteiten van filosofen aan de ene kant en van redenaars en dichters aan de andere. Stilistische aspecten wegen voor alle genres even zwaar. Dertig jaar later werd het onderscheid tussen literaire en meer technische teksten veel meer geproblematiseerd, niet alleen door Manetti maar ook door andere humanisten. Ten tweede ligt Manetti’s belangstelling vooral bij de Bijbel, ook gegeven het doel waarmee hij Apologeticus schreef. Vanuit die optiek is het begrijpelijk dat hij minder aandacht voor stilistische aspecten heeft dan Bruni – laat staan dat hij zou oproepen tot ‘vereenzelviging met de eerste auteur’.

Op de schets van de ideale vertaler in Apologeticus V volgt een bespreking van mogelijke vertaalstrategieën. Daarin hanteert Manetti een driedeling: de (te) letterlijke vertaling (ad verbum, woord voor woord), de vertaling van de zin of betekenis (ad sensum) en de creatieve herschepping. De eerste strategie is voor alle genres ongeschikt, de derde mag alleen worden gebruikt voor de lichtere genres: poëzie, geschiedschrijving en retorica. Voor filosofische en theologische teksten – en ook voor de Bijbel – blijft alleen de tweede optie over: de vertaling ad sensum. Manetti’s driedeling doet denken aan de verschillende vertaalstrategieën die Chrysoloras onderscheidde. Maar er is een belangrijk verschil: Manetti wijst de derde, vrije vertaalvorm niet af, maar beperkt de toepassing ervan tot bepaalde genres. Zijn visie komt nog het meest overeen met die van Decembrio en Trapezuntius, zij het dat Manetti ook voor de Bijbel en voor filosofische en theologische werken ad sensum vertaling aanbeveelt:

[...] hoewel woord-voor-woordvertaling niet juist en geschikt kan zijn, noch voor seculiere en wereldlijke auteurs, noch voor religieuze en heilige, behoort er toch een duidelijk verschil te zijn tussen de vertalingen van dichters, redenaars, geschiedschrijvers aan de ene kant en van filosofen en theologen aan de andere.8

De drie vertaalstrategieën spelen een cruciale rol in Apologeticus. Manetti behandelt ze niet voor niets in boek V: in het tweede boek heeft hij al aangetoond dat een Bijbelvertaling die te sterk afwijkt van het origineel tot allerlei twistpunten en interpretatieproblemen leidt, zoals in het geval van de Septuagint. Voor hij in het derde en vierde boek de verschillen tussen de Griekse en de Hebreeuwse traditie uiteenzet, maakt hij een terloopse maar veelzeggende opmerking. De verschillen die hij zal noemen komen voort uit een verkeerde vertaalstrategie: er zijn elementen toegevoegd, weggelaten en veranderd. Dit zijn kenmerken van de te vrije aanpak die in het vijfde boek wordt verworpen voor vertalingen van de serieuzere genres, waaronder de Bijbel.

Met deze opmerking aan het begin van boek III bekritiseert Manetti impliciet de vertalers van de Septuagint, die immers de bron zijn van de verschillen ten opzichte van het Hebreeuws. Deze kritiek wordt expliciet in boek V, waarin hij met zoveel woorden zegt dat de makers van de Griekse vertaling al te vrij te werk zijn gegaan. Hij merkt daarbij wel op dat deze aanpak gerechtvaardigd kan zijn als een vertaler geïnspireerd is door de Heilige Geest. Op deze manier kan hij zowel de autoriteit van bestaande vertalingen als zijn eigen theoretische schema redden. Maar beschouwde Manetti de Septuagint nu wel of niet als geïnspireerd? En hoe verhoudt zijn nieuwe vertaling van de psalmen zich tot die van Hieronymus? Uiteindelijk heeft Manetti de kritiek dat zijn eigen vertaling overbodig is allesbehalve weggenomen.

Lorenzo Valla, Manetti’s tijdgenoot die zich ook aan een herziening van de Vulgaat gewaagd heeft, zij het in een andere vorm, heeft twee argumenten gebruikt om zijn werk te legitimeren. Valla schreef een serie aantekeningen bij het Nieuwe Testament (Annotationes) die later zijn ontdekt en uitgegeven door Erasmus. Ik bespreek Valla’s argumenten hier omdat ik het van belang vind dat Manetti ze onbenut heeft gelaten, terwijl hij ze gemakkelijk had kunnen inpassen in Apologeticus.

Ten eerste bekritiseerde Valla de vertaalmethode die in de Vulgaat was toegepast. Hij voerde die herhaaldelijk aan als een van de redenen waarom de Vulgaat aan herziening toe was: de tekst is bij vlagen zo letterlijk vertaald dat de betekenis verloren gaat. Dit punt was in boek V van Apologeticus goed op zijn plaats geweest, maar Manetti maakt het niet. Integendeel: hij stelt Hieronymus juist voor als de vertaler bij uitstek die het midden weet te houden tussen te letterlijke en te vrije vertaling.

In de tweede plaats kiest Manetti er niet voor het auteurschap van Hieronymus in twijfel te trekken. Op die manier had hij de Vulgaat straffeloos kunnen ‘verbeteren’ en tegelijkertijd Hieronymus in zijn waarde kunnen laten. Hij had kunnen beweren dat juist op die punten waar de Vulgaat tekortschoot Hieronymus niet verantwoordelijk was voor de vertaling, bijvoorbeeld doordat de tekst in de overlevering corrupt was geraakt. Ook dit is een punt dat Valla maakt als hij zijn aantekeningen bij het Nieuwe Testament verdedigt. Hij vergelijkt de slechte staat waarin de Bijbel verkeert met die van een troebele rivier of een lekkende tempel. Manetti daarentegen heeft nergens gewezen op de slechte staat waarin de Latijnse handschriften verkeren.

Dat Manetti zijn nieuwe vertaling niet legitimeert door de oude in diskrediet te brengen kan op verschillende manieren worden verklaard. Misschien is Apologeticus op dit punt geen geslaagd werk en heeft Manetti zich, zoals wel vaker in andere werken, verloren in de details van zijn breedsprakigheid. Ook zijn karakter kan hier hebben meegespeeld: anders dan andere humanisten is Manetti geen ruziemaker die de confrontatie zoekt en zijn eigen gelijk wil halen ten koste van anderen. Als voormalig diplomaat en goede vriend van de paus zal hij voorzichtig zijn geweest met het uiten van kritiek op de alom gerespecteerde vertaling van een kerkvader.

Ik zou hier nog een andere verklaring willen voorstellen: Manetti had nooit de bedoeling om de bestaande vertalingen te verdringen, maar wilde juist dat ze naast elkaar zouden worden gebruikt. Dit is duidelijk in het geval van de psalmen: in de handschriften staat Manetti’s tekst naast de vertalingen van Hieronymus zodat de lezer ze kan vergelijken. Als Manetti ervan overtuigd was dat verschillende vertalingen van dezelfde tekst goed naast elkaar kunnen bestaan, verklaart dat de grote moeilijkheid in Apologeticus, namelijk dat Manetti wil aantonen dat zijn nieuwe vertaling niet overbodig is zonder de bestaande vertalingen in diskrediet te brengen. De nieuwe vertaling is niet bedoeld als substituut voor eerdere vertalingen of het origineel, maar eerder als instrument voor de studie van de tekst. Als dit zo is, waren Manetti’s ambities heel wat bescheidener dan die van veel van zijn tijdgenoten, die hun nieuwe vertalingen steeds presenteerden als dé Latijnse vertaling die alle andere overbodig maakte. De opvatting dat een Bijbelvertaling een instrument is voor het begrijpen van de tekst en naast andere versies gebruikt kan worden zien we een halve eeuw later terug bij Erasmus.

Theorie en praktijk
Hoe heeft Manetti zijn vertaaltheorie nu in de praktijk gebracht in het Nieuwe Testament? Het is duidelijk dat hij de Vulgaat van Hieronymus als uitgangspunt heeft genomen: zijn Latijnse tekst wijkt vaak nauwelijks af van dit model. De meeste veranderingen die Manetti doorvoerde ten opzichte van zijn voorganger hebben te maken met variantlezingen in zijn Griekse brontekst. De verschillen tussen zijn exemplaar van de Vulgaat en zijn Griekse handschriften zijn buitengewoon talrijk, omdat de Vulgaatvertaling is gebaseerd op een andere Griekse teksttraditie dan die waartoe Manetti’s handschriften behoorden. Lucas 11: 38 bijvoorbeeld is als volgt vertaald in de Vulgaat:

Phariseus autem coepit intra se reputans dicere quare non baptizatus esset ante prandium.9

De farizeeër begon zich bij zichzelf af te vragen waarom hij zich niet eerst gewassen had voor de maaltijd.

In Manetti’s vertaling wordt dit:

Phariseus uero conspicatus quod non prius baptizaretur ante prandium miratus est.

Toen de farizeeër dat zag, verwonderde hij zich erover dat hij zich niet eerst gewassen had voor de maaltijd.

Een andere categorie veranderingen die Manetti doorvoerde ten opzichte van de Vulgaat heeft te maken met de formulering van de vertaling. Zoals we hebben gezien hoeft die volgens Manetti niet precies overeen te komen met het origineel, zolang de inhoud maar geen geweld wordt aangedaan. Manetti liet dan ook vaker dan Hieronymus de woordvolgorde en zinsstructuur van het Grieks los. Uit correcties en aanpassingen in het oudste handschrift blijkt dat hij daarin een ontwikkeling doormaakte. Hij bleef aanvankelijk dichter bij de grammaticale structuur van het Grieks, zoals die was weergegeven in de Vulgaat. In de latere boeken van het Nieuwe Testament ging hij vrijer vertalen: steeds vaker verplaatste hij de persoonsvorm naar het einde van een zin of zinsdeel, waardoor zijn zinnen meer gingen lijken op de klassieke retorische voorbeelden. Ook verving hij in de latere boeken de finale infinitief, die in de Vulgaat letterlijk uit het Grieks was overgenomen, door constructies die in het klassieke Latijn gebruikelijker waren. In het handschrift is te zien dat hij vervolgens eigenhandig veranderingen aanbracht in de eerdere boeken van het Nieuwe Testament, vooral van zulke grammaticale constructies. Bijvoorbeeld in Matteüs 5: 17:

Vulgaat: Nolite putare quoniam veni solvere Legem aut Prophetas. Non veni solvere, sed adimplere.

Manetti’s vertaling: Ne putetis quod veni ut solverem Legem vel Prophetas. Non veni ut solverem, sed ut adimplerem.

Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.

De woorden ‘ut solverem’ en ‘ut adimplerem’ zijn in Manetti’s handschrift aangepast. Er is hier geen verschil in betekenis tussen de Vulgaat en Manetti’s vertaling; het gaat puur om een stilistische verandering.

Er is nog een derde categorie veranderingen, die slechts zijdelings te maken heeft met Manetti’s opvattingen zoals we die in Apologeticus vinden maar die wel een vertaaltheoretisch principe betreft: Manetti streeft er in het Nieuwe Testament uitdrukkelijk naar concordant te vertalen. In de teksten van Bruni of Hieronymus wordt concordant vertalen niet met zoveel woorden genoemd, al lijkt Bruni er wel een impliciete voorkeur voor te hebben. Manetti heeft deze aanbeveling hoogstwaarschijnlijk overgenomen van Lorenzo Valla. In zijn aantekeningen bij het Nieuwe Testament hamert Valla er keer op keer op dat een vertaler van de Bijbel niet steeds een ander woord moet kiezen om hetzelfde Griekse begrip weer te geven. De lezer kan dan denken dat er ook in het Grieks verschillende woorden zijn gebruikt, met alle interpretatieproblemen van dien. Naar aanleiding van de vertaling ut honorificentur (opdat zij worden geëerd) in Matteüs 6: 2 schreef hij:

We weten dat hier hetzelfde woord staat als hierboven, waar wordt vertaald: ‘ut glorificent patrem vestrum’. Die eerdere vertaling is trouwens beter: het woord is afgeleid van gloria, niet van honor, hoewel de vertaler het woord gloria naar eigen goeddunken nu eens zus en nu eens zo weergeeft, terwijl hij zoiets helemaal niet mag doen, vooral omdat hij zo bij de lezer suggereert dat er verschillende betekenissen aan die verschillende woorden verbonden zijn. Ik zal de geleerden waarschuwen deze fout niet te maken zoveel ik kan en zo vaak als nodig is.10

Manetti, die veel van Valla’s aantekeningen in zijn vertaling heeft verwerkt, heeft zich Valla’s kritiek aangetrokken. Hij geeft steeds dezelfde Latijnse vertaling voor één Grieks woord, behalve als het om een algemeen begrip gaat dat verschillende Latijnse betekenissen overkoepelt. Alleen in deze gevallen komt Manetti’s vertaling in de buurt van een interpretatie van het Grieks. Het Griekse woord νοῦς bijvoorbeeld (geest, verstand, gedachte) is in de Vulgaat meestal vertaald met ‘sensus’ (gedachte, gevoel). Manetti kiest er vaak voor om het wat onbestemde ‘sensus’ te vervangen door ‘mens’ (verstand) of ‘intellectus’ (begrip).

Manetti’s theoretische bespiegelingen in Apologeticus zijn ook nog op een andere manier van belang voor zijn vertaalmethode in het Nieuwe Testament. De inspiratie van de Bijbelvertaler door de Heilige Geest speelt een bescheiden rol in de eerste boeken van Apologeticus en komt in het vijfde boek nauwelijks aan de orde. Hoe Manetti precies dacht over de bovennatuurlijke status van eerdere Bijbelvertalingen, in het bijzonder de Septuagint, wordt niet helemaal duidelijk, maar ‘inspiratie’ speelde voor hem in ieder geval geen rol bij nieuwe Bijbelvertalingen. Een Bijbelvertaler hoefde voor Manetti aan geen andere eisen te voldoen dan een vertaler van filosofische teksten of de werken van de kerkvaders. Anders dan Luther in de zestiende eeuw zag Manetti het niet als zijn taak om de bestaande vertaling in theologisch opzicht te verbeteren en zo de goddelijke waarheid aan zijn lezerspubliek te openbaren. Zijn tekst wijkt weliswaar veelvuldig af van de Vulgaatvertaling, maar zijn wijzigingen hebben nergens ingrijpende theologische consequenties.

Conclusie
Manetti’s vertaalmethode in het Nieuwe Testament sluit aan bij zijn theorie. De vertaling bevat geen toevoegingen, weglatingen of ingrijpende veranderingen ten opzichte van de Griekse brontekst die hij gebruikte. Aan de andere kant is zij ook niet heel letterlijk: Manetti is vrij omgesprongen met grammaticale constructies en de woordvolgorde van het origineel. Verder streefde hij ernaar concordant te vertalen, behalve in die gevallen waar hij gedwongen was te variëren vanwege de aard van het Latijn. Hij vertaalde woord voor woord waar mogelijk en vrij waar nodig; we kunnen dan ook aannemen dat hij dat verstond onder vertalen ad sensum.

Manetti heeft zich weliswaar laten inspireren door de vertaaltheorie van Bruni, maar hij legde veel minder nadruk op het stilistische en het creatieve aspect van de vertaalpraktijk. Verschillende genres vereisten volgens hem verschillende vertaalstrategieën, waarbij de Bijbel letterlijker moest worden vertaald dan andere teksten. Toch beval Manetti geen woord-voor-woordvertaling van de Bijbel aan, terwijl zijn tijdgenoten (als ze Bijbelvertaling al noemden) dat wel deden. Net als Hieronymus paste hij vertaling ad sensum ook toe op de Bijbel, in zowel theorie als praktijk – binnen zekere grenzen.

Manetti lijkt het ook op een ander punt met Hieronymus eens te zijn geweest. Hieronymus had de inspiratie van de Septuagint expliciet verworpen; Manetti deed dat niet met zoveel woorden, maar ook hij leverde kritiek op de vrije methode van de Griekse vertalers. In Manetti’s vertaaltheorie verschilt het vertalen van de Bijbel niet wezenlijk van het vertalen van andere gezaghebbende teksten. Inspiratie heeft bij vroegere vertalingen misschien een rol gespeeld, maar is niet relevant voor de Bijbelvertaler hier en nu. Manetti benaderde de vertaling van de Bijbel als mensenwerk, waarbij in de eerste plaats taalvaardigheid van belang is. Die benadering vinden we ook bij Valla en later bij Erasmus.

Wat Manetti’s opvattingen over vertalen ten slotte bijzonder maakt, is het feit dat zijn nieuwe Bijbelvertalingen niet bedoeld waren om andere versies overbodig te maken. Voor Manetti konden meerdere vertalingen van dezelfde tekst naast elkaar bestaan en gebruikt worden om het origineel beter te begrijpen. Ook in dat opzicht was hij een voorloper van Erasmus. Helaas is zijn vertaling zo onbekend gebleven dat ze nooit is gebruikt voor het doel dat Manetti voor ogen had.

 

Noten
1 Over Manetti’s jaren als diplomaat in Florence is vrij veel bekend (Martines 1963) en er zijn studies verschenen over zijn redevoeringen (Wittschier 1968) en biografieën uit deze periode (Baldassarri en Bagemihl 2003). Over Manetti’s activiteiten in Rome en Napels en ook over zijn vertalingen is minder geschreven. Botley wijdt er een deel van zijn boek over Latijnse vertalingen in de Renaissance aan (Botley 2004).
2 Vertalingen in de volkstaal blijven hier helemaal buiten beschouwing.
3 Hieronymus, De optimo genere interpretandi V, 2 (Bartelink 1980: 13). Alle vertalingen van citaten zijn van mijn hand. Een deel van Hieronymus’ brief (maar niet dit citaat) is in Nederlandse vertaling beschikbaar (Naaijkens e.a. 2010: 13–14).
4 Bruni, De interpretatione recta, 13 (Viti 2004: 84).
5 De tekst is samen met de psalmen overgeleverd in drie handschriften en in editie beschikbaar (De Petris 1981).
6 Manetti haalt deze woorden van Hieronymus aan in Apologeticus II, 48 (De Petris 1980: 43). Het citaat komt uit Hieronymus’ Praefatio in Pentateuchum.
7 Zie Luthers Sendbrief vom Dolmetschen (‘Zendbrief over het vertalen’, Naaijkens e.a. 2010: 15–23).
8 Manetti, Apologeticus V, 45 (De Petris 1981: 119).
9 Dit is de lezing in Manetti’s exemplaar; ook de Vulgaat kent veel variantlezingen.
10 Valla in de Collatio bij Matteüs 6: 2 (Perosa 1970: 33).
 

Bibliografie
Baldassarri, S.U. & R. Bagemihl (eds.). 2003. Giannozzo Manetti. Biographical Writings. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Bartelink, G.J.M. (ed.). 1980. Hieronymus, Liber de optimo genere interpretandi (Epistula 57). Leiden: Brill.

Botley, P.2004. Latin Translation in the Renaissance: The Theory and Practice of Leonardo Bruni, Giannozzo Manetti and Desiderius Erasmus. Cambridge: Cambridge University Press.

Celenza, C.S. 2012. ‘Lorenzo Valla's Radical Philology: The “Preface” to the Annotations to the New Testament in Context’, Journal of Medieval and Early Modern Studies, 42:2, p. 365–394.

De Petris, A. 1981. Apologeticus. Roma: Edizioni di storia e letteratura.

Hankins, J. 2003. Humanism and Platonism in the Italian Renaissance. Roma: Edizioni di storia e letteratura.

Martines, L. 1963. The Social World of the Florentine Humanists 1390–1460. Princeton: Princeton University Press.

Naaijkens, T. e.a. (eds.). 2010. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, p. 13–14.

Schwarz, W. e.a. 1986. Schriften zur Bibelübersetzung und mittelalterlichen Übersetzungstheorie. Hamburg: F. Wittig.

Seele, A. 1995. Römische Übersetzer. Nöte, Freiheiten, Absichten. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.

Perosa, A. (ed.). 1970. L. Valla, Collatio Novi Testamenti. Firenze: Sansoni.

Viti, P. (ed.). 2004. Leonardo Bruni, Sulla perfetta traduzione. Napoli: Liguori.

Wittschier, H.W. 1968. Giannozzo Manetti. Das Korpus der Orationes Köln-Graz: Böhlau.