Ten minste houdbaar tot… Vooralsnog geen datum    16-18

Bij Koolschijns herziene vertaling van Euridipes' Bakchanten

Patrick Lateur

Een vertaler lost zijn werkstuk altijd met een dubbel gevoel, want hij beseft dat zijn vertaling nooit af kan zijn én dat de tekst op het wit van papier zowaar een definitief karakter krijgt. De dies natalis van een vertaling is in veel gevallen een dies fatalis. De vertaling vindt haar weg en zal zelfs bij een herdruk weinig of niet worden herzien. Want tussen droom en daad staan praktische uitgeversbezwaren. Het grondig herzien gebeurt veelal jaren of decennia later. Door een nieuwe vertaler.

Het herzien van een eigen vertaling is een grote uitdaging. Toen Meulenhoff/Manteau de herziene editie van de alom geprezen Shakespearevertaling van Willy Courteaux aankondigde, waren de verwachtingen hooggespannen. Toen bleek dat Courteaux amper een halfjaar had om een en ander te herwerken, was althans mijn enthousiasme snel bekoeld. En bij het grasduinen in de nieuwe editie werd duidelijk dat de herziening eerder een oppoetsen was, waarbij een ‘gij’ al eens veranderde in een ‘je’ of een ‘u’, een t geschrapt werd in een oude imperatiefvorm, enzovoort. De inleidingen werden quasi onveranderd overgenomen, waaruit men moest concluderen dat de Shakespearewetenschap in een halve eeuw geen nieuwe inzichten had opgeleverd. Courteaux werkte vanaf 1953 veertien jaar lang aan Shakespeare, publiceerde de vertalingen in de reeks Klassieke Galerij van De Nederlandsche Boekhandel en bundelde ze in vier delen tussen 1967 en 1971. Het monument van Courteaux, dat voor veel regisseurs van Shakespeare en ook bewerkers zoals Claus en Lanoye een erg betrouwbare tekst bleef die qua inhoud en toonaard het origineel goed weergeeft, blijft vandaag wel grotendeels overeind. Maar met zijn overtalrijke elisies en syncopes oogt en klinkt de tekst niet hedendaags. Herzien is iets anders dan opknappen.

Dat het anders kan bewees Herbert Jan de Roy van Zuydewijn met de tweede, herziene druk van zijn Ilias-vertaling in 1993. Alleen al in de aanhef van de Ilias, de eerste zeven verzen van de eerste zang, bracht hij drie substantiële wijzigingen aan in vergelijking met de vertaling uit 1980. En in zijn verantwoording bij de herziening noteert hij: ‘Toen de uitgever een herdruk van de Ilias ter sprake bracht, dacht hij aan een herziening die enkele weken in beslag zou nemen; zelf dacht ik aan enkele maanden. Het is bijna een jaar geworden.’1 Ook de inleiding werd geheel herschreven.

De verheugende vaststelling dat een vertaler zijn bestaande vertalingen dan toch wel eens opnieuw onder handen neemt, was er misschien de oorzaak van dat de redactie van www.oudheid.nl op 5 mei 2010 verkeerdelijk blokletterde ‘Nieuwe vertaling Medea en Bakchanten’ en dat ook Kester Freriks in de boekenbijlage van NRC Handelsblad uitgleed: ‘Classicus Gerard Koolschijn heeft twee nieuwe, prachtige vertalingen gemaakt van Medea en Bakchanten.’2 Van die twee tragedies van Euripides die vorig jaar samen in vertaling verschenen, is alleen Bakchanten nieuw, Medea kreeg al een herziening in 2001.

Koolschijns bijdrage tot een vernieuwde aandacht voor het antieke toneel en een nieuwe opvoeringspraktijk kan men bezwaarlijk overschatten. Van Aischylos bracht hij de drie stukken van de Oresteia: Agamemnon, Dodenoffer, Goede Geesten (1995). Hij vertaalde van Sofokles vijf tragedies: Filoktetes (1991), Elektra (1992), Aias (1998), Oidipous (2004) en Antigone (2008). En vanaf 1984 werkte hij aan de volledige Euripides, de eerste integrale vertaling van deze tragedieschrijver in ons taalgebied. Het Verzameld werk verscheen in drie delen: I Alkestis, Medea, De kinderen van Herakles, Hippolytos, Andromache, Hekabe (2001) – II Smekende moeders, Elektra, Herakles' waanzin, Trojaanse vrouwen, Ifigeneia op de Krim, Ion (2002) – III Helena, Oidipous' zonen, Orestes, Ifigeneia in Aulis, Bakchanten, Cykloop (2003). In de meeste gevallen gingen die vertalingen gepaard met opvoeringen door diverse toneelgezelschappen. Zijn oudste toneelvertaling was precies de Medea, die in 1984 werd opgevoerd door De Haagse Comedie en in 1985 gepubliceerd werd. Van Bakchanten verscheen de vertaling in een eerste druk in 1998 bij Toneelgroep Amsterdam naar aanleiding van de première.

Hoe vernieuwend Koolschijn wel is, mag blijken uit een vergelijking met de vertaalpraktijk van een halve eeuw geleden. Uit Bakchanten lichten we de nazang van het vierde koorlied (v. 902–911).

Hoe gelukkig is hij, die storm op
Zee ontkomen is in de haven!
Hoe gelukkig is hij, die leed te
Boven kwam! Steeds wint de een het
Van de andre in macht en voorspoed.
Elk der duizenden mensen heeft
Zijn verwachtingen: d’ ene
Gaat glansrijk in vervulling,
Teleurstelling wordt d’ andre.
Geeft een ’t leven, van dag tot dag,
Voorspoed, hem prijs ’k gelukkig.
(Rein van der Velde, 19573)

Gelukkig de mens die op zee
ontkomt aan de storm
en de haven bereikt.
Gelukkig de mens die zijn leed overwint.
De een streeft de ander in rijkdom en macht
op tal van manieren voorbij.
In duizenden leeft duizendvoudige hoop,
die soms voor de sterveling
eindigt in welvaart,
maar ook kan vergaan.
Ik noem iedereen gelukkig
die de rijkdom in zijn leven
van dag tot dag vindt.
(Gerard Koolschijn, 2010)

Van der Velde doet een poging om het aantal verzen uit de brontekst te behouden, maar slaagt daar niet in zonder de syntaxis en de versbouw geweld aan te doen. Die geforceerde zinsbouw, de gebroken verzen, elisies en syncopen, de eerder plechtige taal maken bij Koolschijn plaats voor heldere constructies, licht lopende verzen met afgesloten geledingen, een eenvoudig taalgebruik. Merkwaardig genoeg komt Koolschijn daarmee dichter bij het origineel dan Van der Velde. Deze laatste hanteert nog een ernstig en gedragen register dat in illo tempore wel doorging als gepast voor de weergave van de zogenaamd gewichtige klassieken, maar dat toen al haaks stond op wat op datzelfde ogenblik in onze literatuur furore maakte: de poëzie van de Vijftigers. De vermeende gewichtigheid van antieke teksten heeft lange tijd een hypotheek gelegd op een eigentijdse vertaling van Griekse en Romeinse teksten.

In een gesprek met Willem Jan Otten naar aanleiding van zijn vertaling en de opvoering van Euripides’ Alkestis in 1988 licht Gerard Koolschijn zijn vertaaloptie toe: 

Hoe dan ook, binnen die ritmische taal is Euripides heel eenvoudig. Hij gebruikt woorden die je in het dagelijks leven zou gebruiken. Er is een goede reden te meer om dat aan te nemen: er kwamen naar zijn stukken tienduizenden mensen kijken. Dat is ongeveer een kwart van de bevolking. Vergelijk dat dus maar met dat je nu in Nederland een stuk zou schrijven dat vier miljoen mensen zou trekken. Dat alleen al is volgens mij een argument dat het vertaald zou moeten worden in een taal die door veel mensen begrepen kan worden, en niet in een of ander hoogdravend idioom.4

In de herziening van zijn Bakchanten streeft Koolschijn naar een grotere vormvastheid. Was de eerste versie (1998) in de eerste plaats bedoeld als speeltekst waarin het jambisch ritme reeds sterk doorwoog, de tweede (2010) heeft in de dialogen steevast een zesvoetig jambisch mannelijk vers, zonder dat er sprake is van de strenge alexandrijn met de cesuur na de derde heffing. Ter vergelijking het begin van de tweede akte (v. 434–438):

Pentheus, hier zijn wij met de prooi waarop u
ons liet jagen. Onze taak is snel volbracht.
Dit dier was mak. Hij sloeg niet voor ons op de
vlucht, maar bood uit vrije wil zijn handen aan,
niet bleek: zijn wang verschoot niet eens van kleur. (1998) 

Hier zijn wij, Pentheus, met de prooi waarop u ons
hebt laten jagen. Onze taak is snel volbracht.
Dit dier was mak. Het sloeg voor ons niet op de vlucht,
maar stak uit vrije wil zijn handen naar ons uit,
niet bleek, zijn donkere wang verschoot niet eens van kleur. (2010)

Die strengere versificatie staat een vlotte lezing niet in de weg, integendeel, de zegging is nog transparanter geworden. Inhoudelijk weet Koolschijn bovendien in zijn tweede versie het epitheton ‘donkere’ (het Griekse oinoopon) te redden, en komt hij dus nog dichter bij de tekst. Maar vooral: de communicatieve kracht die het waarmerk is van zijn toneelvertalingen, is er nog groter op geworden.

Gerard Koolschijn is meestal nauw betrokken geweest bij de opvoering van zijn vertalingen. Daarbij heeft de vertaler steeds gezocht naar een evenwicht tussen de tekst van de antieke toneelschrijver en het hedendaagse publiek. In een tweede beweging brengt hij die teksten naar lezers: zijn Medea kreeg in 2001 een geslaagde herziening en ook Bakchanten komt in 2010 nog sterker voor de dag. Dat hij als vertaler blijft schaven aan zijn teksten is een krachtig signaal voor al zijn collega’s. Van houdbaarheidsdatum is vooralsnog geen sprake.

Euripides, Medea / Bakchanten. Vertaald en van een nawoord voorzien door Gerard Koolschijn. Perpetuareeks. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2010.

 

Noten
1 Homeros, Ilias: de wrok van Achilles. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J. de Roy van Zuydewijn. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1993, p. 38.
2 Kester Freriks, ‘Tussen tact en tovenarij. Glanzende nieuwe Euripides-vertalingen van Gerard Koolschijn’, NRC Handelsblad, 14 mei 2010.
3 Euripides, Bakchanten. Ingeleid, vertaald en toegelicht door R. van der Velde. Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel, 1957.
4 Geciteerd door W. Kassies, ‘Tragedies vertalen’, Hermeneus, 62:2, 1990, p. 122–123.