Het vertaaljaar 2010 - een inleiding    3-13

Ton Naaijkens

Zo wordt u gelukkig – ziedaar de eerste titel die Kees van Kooten gaf aan zijn vertaling van de poëzie van leeftijdgenoot Billy Collins (*1941). Op de achterflap staat dit: ‘Van Kooten hoopt met deze bundel ook de Nederlandse lezer gelukkig te maken – al is het maar voor de duur van één gedicht.’ Tussen de vertalingen door vertelt Van Kooten, op wiens bij De Harmonie verschenen boek nog een tweede titel prijkt (Kees van Kooten en de poëzie van Billy Collins), hoe het hem al vertalende verging. Geestig en geestrijk proza levert dat op, hij betoont zich belezen en uitgesproken creatief – een apocriefe uitspraak van Neruda tegen zijn Engelse vertaler zet de toon: ‘Improve me. Verbeter mij.’ Zelf lanceert Van Kooten de memorabele uitspraak dat ‘de simpelheid van een gedicht in de oorspronkelijke taal nu eenmaal niet evenredig [is] aan het gemak van de vertaling.’1

Een tweede geluk van 2010: even stond de vertaalster Jacoba van Velde (1903–1985) in het middelpunt van de belangstelling. Haar roman De grote zaal werd door de Openbare Bibliotheken gratis verspreid, wat veel aandacht met zich meebracht voor haar intrigerende persoonlijkheid, in het bijzonder voor haar vriendschap met Samuel Beckett, wiens werk zij vertaalde. De gebonden (niet-gratis) uitgave van De grote zaal (ook CPNB) bevatte een fraaie biografische schets van haar leven, geschreven door Onno Blom onder de titel ‘De eenzaamste mens’ en voorzien van de mondaine foto’s die je van deze vrouw blijkbaar kon maken. Behalve veel van Beckett vertaalde zij het cultboek van Raymond Radiguets Le diable au corps (Van de liefde bezeten, samen met F.C. Kuipers), maar ook een boek als Claudine op school van Colette en veel toneelstukken (van Genet, Ionesco en van Beckett uiteraard diens Wachten op Godot). Haar eigen oeuvre was klein, maar De grote zaal (1953) werd onmiddellijk in het Engels (1955), het Frans (1956) en het Duits vertaald. De laatste vertaling (1955) was van de hand van Elmar Tophoven, de Duitse vertaler van Beckett die aan de wieg stond van het vertaalcentrum in Straelen. Blom schetst een boeiend leven tussen schilders en schrijvers in Frankrijk, de bemiddelende rol die zij speelde voor Beckett inclusief het nieuws dat zij hem eind jaren veertig hielp bij het vertalen van zijn eigen werk in het Frans.2

Lessen in nederigheid
Was 2010 een gelukkig vertaaljaar? Het was in ieder geval Pavlovatijd, aldus Guus Middag3, omdat afgelopen jaar op vier plaatsen tegelijk de poëzie van de Russische dichteres Vera Pavlova (*1963) in het Nederlands werd gepresenteerd.4 Toch bleef het leeuwendeel van vertalingen uit het Russisch traditiegetrouw voorbehouden aan de klassieken, en dus aan hervertalingen. De laatste verhalen van Tsjechov werden opnieuw vertaald (volgens Maarten ’t Hart ‘korter en beter’, en hij sloeg ook aan het tellen: ten opzichte van de vertaling van Charles B. Timmer wonnen Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel tachtig pagina’s5). Eind maart werd Poesjkins Jevgeni Onegin in de versie van Hans Boland gepresenteerd (Papieren Tijger). Het was de vijfde Nederlandse vertaling van de Onegin; Sjeng Scheijen noemde Boland prompt ‘de belangrijkste Poesjkin-vertaler die Nederland ooit heeft gehad’ (De Groene van 25 maart 2010) en diens versie een prestatie ‘zonder weerga, zelfs als je niet erg van zijn typische manieren houdt’. Scheijen, wiens monografie over Diaghilev in Amerika een bestseller werd6, deed meteen een poging Boland te typeren. Hij acht hem beter in het zwartere, satirische werk van Poesjkin en refereert aan de manier waarop de vertaler zijn versies voorleest. Waar de Onegin onheilspellend en donker wordt, is Boland op z’n best: Jonkers vertaling is weliswaar briljant, maar deze vertaling is volgens Scheijen ‘een les in nederigheid’.7

Ook uit het Duits werden vooral klassieken vertaald: Stefan Zweig bij Atlas (Ongeduld door Janneke van der Meulen en Reis naar het verleden door Liesbeth van Nes), Marlen Haushofer bij Van Gennep (De wand door Ria van Hengel), E.T.A. Hoffmann bij Atlas (Leven en opvattingen van kater Murr door Wilfred Oranje) en Gregor von Rezzori, alweer bij Atlas (Bloemen in de sneeuw door Kris Lauwerys en Goverdien Hauth-Grubben). Het laatst genoemde boek werd voorzien van een voorwoord door de schrijver John Banville, een teken dat alle literatuur internationaliseert en dat de beslissing om te vertalen nu ook vanuit een dominant buitenland gestuurd wordt. Het succes in 2010 van de romans van Hans Keilson (*1909), die in Nederland leeft maar in het Duits schrijft, kwam voort uit een recensie in The New York Times waarin hij tot een van de grootste schrijvers van onze tijd uitgeroepen werd: de oude vertaling van M.G. Schenk uit 1959, al eens herdrukt in 1982, verscheen nu ‘volledig herzien door Frank Schuitemaker’ bij Van Gennep en Komedie in mineur (oorspronkelijk door H. Sanders, herzien door dezelfde vertaler) volgde. Ook voor Hans Fallada’s Alleen in Berlijn (bij Cossee, in de reeks Cossee Century) kwam de aandacht hier te lande voort uit de eerste Engelse vertaling (2009) van Jeder stirbt für sich allein, een boek uit 1947. ‘Europa herontdekt zijn literatuur via vs,’ kopte NRC Handelsblad op 5 november 2010 en verwees behalve naar Keilson ook naar Roberto Bolaño. Oude boeken opnieuw brengen als New York een kik geeft: alla, maar nieuwe vertalingen zijn wel zo prettig. In het geval van Fallada werd de Nederlandse vertaling van A.T. Mooij uit 1949 herzien door A. Habers, wat Bas Heijne een gemiste kans noemde: de vertaling ‘doet hier en daar stijf aan en de vertaling van volkse elementen is zelfs oubollig (daar is in de Engelse vertaling geen sprake van)’8. Opperklassiek was natuurlijk de verschijning van Affiniteiten, Ria van Hengels vertaling van Goethes Wahlverwandtschaften bij Athenaeum–Polak & Van Gennep.9 De op één na prachtigste Duitse vertaling van 2010 was voor mij die van Guy Cassiers, die er samen met het toneelgezelschap Toneelhuis in slaagde Musils immense Man zonder eigenschappen op een volstrekt heldere en aansprekende manier op de bühne te brengen; de prachtigste, buiten kijf, die van Bettina Brandt en Désirée Schyns van de essays van Yoko Tawada: verzorgd, alert en geestig in alle moeilijke keuzes die gemaakt moesten worden. In het nawoord wordt toegelicht waarom ons leven moest worden verrijkt met figuren als mevrouw Taalman en meneer Drogman en sowieso met een boek (bij Voetnoot) dat de wonderbaarlijke titel De berghollander heeft meegekregen.

Taiwan1

Foto Martien Frijns

Het meer der herinnering
Hij had veel vertalingen op zijn naam, het Rouwdagboek van Barthes was een van zijn laatste, en hij speelde een belangrijke rol in de begintijd van het voormalige Instituut voor Vertaalkunde: Frans de Haan overleed afgelopen najaar in Reims (1935–2010), te weinig geprezen en nauwelijks gelauwerd. Ook al in stilte – want in dezelfde dagen als tv-maakster Maud Keus en Harry Mulisch – overleed Frans-Joseph van Agt (1921–2010), winnaar van de Aleida Schot-prijs in 1997 voor zijn vertalingen van Russische poëzie. In 2010 overleed ook de internationaal bekende vertaalwetenschapper Hans Vermeer. Vorig jaar overleed vooral onze grootste naoorlogse essayist (Jan Blokker, 1927–2010, niet te na gesproken): Rudy Kousbroek (1929–2010). Kousbroek, die aan zware onderwerpen een lichte toets wist te geven, had minstens één roemruchte vertaling op zijn naam (Queneaus Stijloefeningen) en maakte vertaalgeschiedenis door op de ‘gymnasianismen’ te vitten van de classici-vertalers van voor 1990. En hij schreef een aantal belangrijke vertaalkritieken op zijn naam; ik herinner me die over Hans van Pinxterens Madame Bovary en die over een Franse vertaling van een boek van Reve nog levendig. Er verschenen heel wat hommages op de website van uitgeverij Augustus (in het programma voor het symposium dat Maarten Asscher stante pede plande voor 1 november 2011, kan wellicht nog een bijdrage over ‘Kousbroek over vertalen’ worden opgenomen). Twee andere essayisten, Michaël Zeeman (1958–2009) en Rein Bloem (1932–2008), werden herdacht met een essaybundel vol aandacht voor vertalingen.10

Gelukkig werd in 2010 aan vertalers steeds meer aandacht besteed, alleen al afgaande op de vele prijzen die zij konden winnen. De Nijhoffprijzen 2010 en 2011 gingen respectievelijk naar Riet de Jong-Goossens en Piet Schrijvers. Nelleke van Maaren ontving de Oostenrijkse Staatsprijs 2009 voor haar vertalingen van Oostenrijkse schrijvers als Heimito von Doderer en Leo Perutz. De Letterenfondsprijzen ‘voor de vertaler als cultureel bemiddelaar’ gingen naar Hans Driessen, Diego Puls en Mariolein Sabarte Belacortu. Van de laatste werd in het juryrapport de uitspraak opgenomen dat de vertaler ‘een verhouding met zijn tekst’ krijgt, aangevuld met ‘een tekst is geen harem’. Zij besloot haar dankwoord met een slotzin à la Cato: ‘En verder ben ik van mening dat de naam van de vertaler altijd en overal in één adem met die van de auteur genoemd behoort te worden.’ Goed dat ze gebeld werd met het goede nieuws op dezelfde dag dat haar auteur Vargas Llosa de Nobelprijs kreeg toegekend. Jo Radersma kreeg de titel Vertaalengel 2010 omgehangen voor haar onmetelijke redactiewerk bij talloze belangrijke vertalingen. Paula Stevens won de Amy van Marken Vertaalprijs. De eerste Grote Jongerenliteratuur Prijs werd gewonnen door auteur Erlend Loe en zijn vertaalster Femmigje Andersen-Sijtsma. Michael Henry Heim kreeg de PEN-vertaalprijs voor zijn Wonder (dat is De verwondering van Hugo Claus, Archipelago Books). De Franse vertaling van Saskia Noorts De eetclub van Mireille Cohendy (Petits meurtres entre voisins, overigens via het Expertisecentrum Literair Vertalen gementoreerd door Isabelle Rosselin) won in Frankrijk de Prix SNCF du Polar en werd daarmee ‘de beste Europese thriller’ van het jaar. Het Internationale Vertaalcentrum voor Russische literatuur van de Russische Academie van Wetenschappen kende in twee van de vier categorieën prijzen toe aan Nederlandse vertalers: aan Margriet Berg en Marja Wiebes voor poëzie (Achmatova) en aan Froukje Slofstra in de categorie een ‘debuutvertaling proza’ (Vasili Grossman, Leven & Lot). Marijke Arijs won de jaarlijkse vertaalprijs van de Franse gemeenschap voor haar vertalingen van Amélie Nothomb. De Elsen Otten Übersetzungspreis ging naar Andreas Ecke voor de vertaling van Boven is het stil van Gerbrand Bakker. Schrijver Gerbrand Bakker en vertaler David Colmer werden onderscheiden met de International IMPAC Dublin Literary Award (€ 75.000 voor de auteur, € 25.000 voor de vertaler). De Turing Foundation won de Vertaalduivel 2010: volgens de jury (Marijke Emeis, Mariolein Sabarte Belacortu en Maarten Asscher) als prikkel om een prijs in het leven te roepen voor vertalingen van poëzie uit een vreemde taal, opdat er nog meer prijzen volgen. In Vlaanderen werd in ieder geval eindelijk een grote Cultuurprijs voor vertalers in het Nederlands ingesteld. Op de manifestatie Manuscripta werd een nieuwe Europese Literatuurprijs geïntroduceerd voor de beste Europese roman die in het Nederlands werd vertaald (om de verhoudingen daar te schetsen: de auteur ontvangt € 10.000, de vertaler € 2500).

Jacoba Van Velde

Jacoba van Velde

Huilende dromen en semi-nomadisch leven
Wat Spaans betreft: Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer kwamen met een tweetalige bloemlezing uit de Spaanse poëzie, streng en precies besproken en bekritiseerd door Joris Note.11 Verder aardig wat aandacht voor Het ijzig hart van Almudena Grandes, vertaald door Mia Buursma en Ans van Kersbergen voor Signatuur, en voor de boeken van Roberto Bolaño (Het derde rijk, door Aline Glastra van Loon voor Meulenhoff). Twee weken lang stond Federico García Lorca centraal op een festival te Utrecht: aan de vooravond ervan schreef Piet Gerbrandy onder de titel ‘Huilende dromen en kankernimfen’ een scherpe kritiek op Bart Voncks vertaling van Lorca’s gedichten, die hij vergeleek met die van Dolf Verspoor. ‘Vonck strompelt, Verspoor danst,’ stelt Gerbrandy12, en het lijkt alsof deze lange discussie onder hispanisten – zie de artikelen in de vorige aflevering van Het vertaaljaar – eeuwig wordt voortgezet.

Alle aandacht ging bij de Japanse boeken uit naar Murakami, wiens roem toeneemt en die almaar sneller vertaald wordt. In 2010 verschenen de omvangrijke delen 1 en 2 van 1q84 bij Atlas in de vertaling van Jacques Westerhoven (zie elders in dit nummer). Een verfilming zorgde voor hernieuwde aandacht voor Norwegian Wood, een boek uit 1987 alweer, bij ons vertaald in 2007 door Elbrich Fennema (een indicatie van roem: de spanne tussen origineel en vertaling is inmiddels verkleind van twintig naar één jaar, en dan gaat het in het tweede geval ook nog eens om diens magnum opus van ruim achthonderd pagina’s). Ook het succes van Italiaanse auteurs werd gecontinueerd: Niccolò Ammaniti trok de aandacht van de Nederlandse pers met zijn Laat het feest beginnen, een vertaling van Etta Maris (voor Lebowski). Ook bij de vertalingen uit het Frans was er veel aandacht voor klassieken. De graaf van Montecristo werd onverkort en geanimeerd vertaald door Jan Mysjkin (voor L.J. Veen). Clemens Arts had voor deze ‘roman als culinaire specialiteit’ in De Leeswolf (meinummer 2010) veel lof over: ‘Wat het lezen van De graaf van Montecristo bovendien tot een geweldige ervaring maakt, is zonder twijfel de vertaling. Die is niet alleen opmerkelijk omdat het voor het eerst gaat om een integrale vertaling in het Nederlands, daarnaast kan ze niet genoeg worden gewaardeerd om de variatie aan stijlen en registers, om het fijne gevoel voor timing en vooral om de frisse toon. Vertaler Jan Mysjkin had het goede idee om bij het vertalen van deze roman, die door Umberto Eco als een van de slechtst geschreven, meeslependste romans aller tijden is omschreven, de auteur een handje te helpen. Zo schakelt de roman subtiel heen en weer tussen de prettig oubollige toon van een goede negentiende-eeuwse roman, gedetailleerde beschrijvingen van bijvoorbeeld de technische bediening van een driemaster op volle zee, poëtisch-zwijmelende stemmingsbeelden met zonsopgang en uiterst levendige dialogen, waarin de personages zich zonder meer geloofwaardig van vlotte hedendaagse zinswendingen bedienen. Kortom: wie dit boek aan zich voorbij laat gaan, doet zichzelf tekort.’13 Jan Mysjkin deed er nog een schepje bovenop door in een bijzonder interview in de Volkskrant (24 juli 2010) te stellen dat hij, die ‘een semi-nomadisch vertaalleven in Amsterdam, Parijs en Boekarest’ leidt, bij het vertalen van Dumas de vrijheid had genomen het een en ander toe te voegen: ‘Bij Dumas is alles in eenzelfde stijl geschreven. [… Maar] lezers zijn nu veel ontvankelijker voor meerdere taalregisters en literaire vormen. [… Ik ben ervan overtuigd dat] de originaliteit niet in de inhoud maar in de vorm schuilt en die is volkomen kunsttalig.’ De graaf van Montecristo is al vaker vertaald (en bewerkt), onder meer in 1923 door W.J.A. Roldanus jr. (1877–1940). Hier gaat het echt om revitalisering, zou ik zeggen. Dat was minder het geval bij de nieuwe vertaling van Le Grand Meaulnes: De grote Meaulnes door Mario Molegraaf (voor Prometheus). De reacties waren kritisch, ook omdat de vertaling van Max Nord (1916–2008) in feite gecanoniseerd is als Het grote avontuur, zeker in de hoofden van al wie het boek in het Nederlands lazen. Nord vertaalde het boek uit 1913 in 1949 en herzag die versie in 1981; bij de tiende druk in 1999 schreef hij een nawoord ter verantwoording – tekenend voor de mate waarin hij zijn vertaling liefhad. Wineke de Boer, die dweept met het origineel, schrok bijzonder van de nieuwe versie van Molegraaf en schreef een scherpe vertaalkritiek.14 Aart van Zoest, eveneens kritisch, zegt dat dit boek over ‘de verwantschap tussen liefde en vriendschap’ echter ‘niet kapot kan’; als Van Zoest beweert dat de beide vertalingen ‘geen fundamentele schade’ aanbrengen, vrees je wel dat Van Zoest sowieso niet veel opheeft met vertaling. Liever vergis ik me hierin en wacht ik af of er een nieuwe vertaling mogelijk blijkt te zijn die de subtiliteit van Alain-Fournier tot uitdrukking weet te brengen.

Klassiek is wat levenskrachtig is
In 2010 kwamen de classici met twee grootse vertalingen: Vincent Hunink met zijn Tacitus en Patrick Lateur met zijn Ilias. Nemen we Patrick De Rynck als graadmeter, wat doorgaans verstandig is, dan is deze Tacitus weerbarstig en gedurfd, ‘lezen met weerhaken’ en ‘zonder smeerolie op de knarsende tekst’.15 Vincent Hunink kwam veel aan het woord en legde steeds uit waarom hij de statige volzinnen uit eerdere vertalingen als verraad van de oorspronkelijke stijl beschouwde. Uit zijn toelichtingen in interviews blijkt dat er wat hem betreft toch nog te veel concessies gedaan zijn aan de normen van zijn redacteuren en het door hen beleden principe van de leesbaarheid.16 Voor Patrick Lateur, die de Ilias voor het eerst in vijfvoetige jamben vertaalde, werden vele lofregisters opengetrokken. De mooiste zin uit de (vrijwel17) unanieme lof was deze: ‘de Ilias is een blinkend schild, waarin het ganse heelal wordt weerspiegeld’.18 Of was het toch deze: ‘Omdat dit een weerzinwekkend, van bloed druipend en van schilden schitterend oorlogsdocument is’?19 (zie elders in dit nummer een artikel over de receptie van de vertaling).

Naast twee grootse vertalingen traden in het klassieke domein ook twee grote vertalers op de voorgrond: Piet Schrijvers, aan wie de Nijhoffprijs werd toegekend voor zijn Lucretius, verschenen bij de Historische Uitgeverij, die in 2010 de leus ‘klassiek is wat levenskrachtig is’ hanteerde. De ander was Gerard Koolschijn, die met een nieuwe Paulusbrief kwam en met nieuwe (of beter: hernieuwde) Euripidesvertalingen in de Perpetuareeks (ook elders in dit nummer besproken). Koolschijn werd in 2010 aangevallen op een van zijn vertaalde zinnen.20 In een interview vroeg Marjoleine de Vos zich luchtig af wat daar eigenlijk stond. ‘Loopt u niet het gevaar dat men u zal verwijten dat u dit expres duister vertaald heeft?’ vroeg ze hem.21 Dat dat tegen het zere been was, bleek uit de boze reactie van Koolschijn. Hij stond dan wel bekend als een vertaler van Griekse (wereldse) klassieken, maar had met deze vertaling juist willen bijdragen aan de strijd tegen het (religieuze) fundamentalisme. ‘Hopelijk gaan bij enkele christenen de ogen open,’ liet hij weten.22 Kon je dan niet beter te rade gaan bij de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) waarin, aldus Marjoleine de Vos, juist de verheldering van duistere passages wordt voorgestaan? Deze handschoen werd opgepakt en Koolschijn kapittelde de NBV, waarbij hij overigens als meelezer betrokken was. De Paulusbrieven van de NBV noemde hij ‘slappe domineesparafrasen’. Waarna hij oversloeg naar een traditionele positie in het vertaaldebat, een die je dienend kunt noemen: ‘Als je iets vertaalt moet de sfeer in de tekst bewaard blijven, de stem van de schrijver. Niet met moderne dingen aankomen, dingen toevoegen, of zelfs verduidelijken – dat is niet de taak van een vertaler.’ Dit nu was buitengewoon verrassend uit de mond van iemand die met zijn vlotte en vloeiende vertalingen een eind heeft gemaakt aan het zogenaamde gymnasiaanse vertalen waar Kousbroek zo tegen ageerde. Nota bene liet Koolschijn dat in 2010 nog eens zien in zijn nieuwste versie van de Medea.

Koolschijns vertaalopvattingen zijn vaker bekritiseerd. Lang geleden, kort nadat ik zelf een artikel schreef over de vertaalopvattingen van classici in het Nederlandse taalgebied in de twintigste eeuw23, verscheen een kritiek op een eerdere Medea-versie van Koolschijn (uit 2001), met een argument dat haaks staat op het verwijt dat De Vos hem maakte over zijn ‘duistere’ Paulusvertaling. Ilja Leonard Pfeiffer beweerde destijds dat Koolschijn, en met hem andere vertalers uit het Grieks en het Latijn, intussen ‘op hun hurken [zijn gaan] zitten en ons [willen] uitleggen wat er staat in plaats van het ons te laten zien’.24 Koolschijn maakte het moeilijke Grieks helder en toegankelijk, maar deed dat door te versimpelen en te vervlakken en de poëzie weg te vertalen. ‘Alles wat Euripides’ poëzie levendig maakt wordt gladgestreken onder het strijkijzer van de verstaanbaarheid. (…). Dat zijn vertaling een simplificatie behelst is één ding, maar het swingt niet. En daarom is Koolschijn laf. Hij durft het niet aan een klein beetje meer concentratie te vergen van zijn lezers en Euripides recht te doen door spannende poëzie te maken van zijn verzen.’25

In de maand januari verder opschudding in de media naar aanleiding van een rapport van de Verkenningscommissie Klassieke Talen waarin gepleit wordt voor een nieuw verplicht vak op het gymnasium dat ‘Griekse en Latijnse Taal en Cultuur’ moet heten. Daarin worden klassieke teksten gelezen met een Nederlandse vertaling ernaast. Als keuzevakken blijven volgens de commissie dan Grieks en Latijn waarin het vertalen zelf de primaire focus is. Een dilemma komt hier bloot te liggen: enerzijds worden vertalingen (de fraaie tekstproducten waarop onze cultuur inmiddels kan bogen) erkend als belangwekkende literatuur, anderzijds wordt het vertalen (de procesmatige handeling) dan voorbehouden aan de leerlingen die de vakken daadwerkelijk en welbewust zullen kiezen, en dat zal een minderheid zijn. In een sympathieke column bezong Marjolijn Februari de lof van de ablativus absolutus om te wijzen op het belang van de handeling van het vertalen zelf: ‘Maar wat ik als argument nog miste, was de liefde voor eerlijk handwerk. Of je nu Latijn of Arabisch of Chinees leert vertalen, je leert hoe dan ook zelf iets te doen, zelf iets te maken, te knutselen, te timmeren. Dat is inderdaad moeilijker dan achterover leunen en een beschouwing aanhoren over de cultuur van Rome of de geschiedenis van het timmeren, maar het is wel zo bevredigend.’26 De politicus Frits Bolkestein wilde daarentegen klassieke vertalers in vertalingen laten lezen en geen aandacht aan ‘de techniek van het Grieks en het Latijn’. Bovendien, vond hij, kan de vrijgekomen tijd dan besteed worden aan het leren van moderne talen, van groot belang in deze moderne tijden.27 Ik heb belang bij het laatste, maar denk tegelijk dat scholieren niet genoeg kunnen blijven timmeren in de zin van Marjolijn Februari.

Hollandse matrozen in het Engels
Onder de talloze boeken die in 2010 uit het Engels vertaald werden vielen – hear, hear – weer de klassieke boeken op, nu op vier manieren. Allereerst (1) verschenen boeken van klassieke schrijvers in de vertrouwde vertalingen van hun persoonlijke vertalers. Talloos waren ook de aangename Rien-Verhoefzinnen in een wederom intrigerende McEwan (Solar, De Harmonie).28 Van John Le Carré verscheen Ons soort verrader, vertaald door Rob van Moppes (Luitingh & Sijthoff), met dat stereotiepe taalgebruik in het Nederlands, met gestapelde zinnen etc., waarvan je niet meer weet of het de auteur is of de vertaler.29 Ten tweede (2) verschenen er oudere boeken die opnieuw onder de aandacht werden gebracht, wederom soms in oude vertalingen: de aandacht voor Vizinczeys Loflied op de rijpe vrouw viel buitengewoon op, nochtans betrof het een vertaling van Dolf Koning uit de jaren zestig, bijgewerkt door Carla Hazewindus (voor Lebowski), die vreemd genoeg het werkwoord ‘verkrachten’ ter aanduiding van een normale geslachtsdaad handhaafde. BUtterfield 8 van John O’Hara uit 1935 werd wel voor het eerst vertaald en op de website van De Arbeiderspers begeleid door beelden uit de verfilming met Elizabeth Taylor (de vertaling was van Caroline Meijer en Saskia van der Lingen). Zeer bijzonder was ook de (eerste) vertaling van een dramatisch boek uit 1940 van Christina Stead, De man die van kinderen hield, door Peter Bergsma voor Atlas. Een echte hervertaling van een klassiek boek (manier 3) was Naakte lunch van William S. Burroughs door Ton Heuvelmans (Lebowski), mooi materiaal voor een vergelijking met de versie van Joyce & Co uit 1972. Voorts een herziene Faulkner, Het geluid en de drift (door Bartho Kriek, elders in dit nummer besproken) en een nieuwe versie van To Kill a Mockingbird van Harper Lee (1923), destijds bij ons vertaald door Hans Edinga als Spaar de spotvogels (De Fontein/Westland, 1961), in 2010 opnieuw vertaald door Ko Kooman voor De Bezige Bij met een titel die een klein veertje liet: Spaar de spotvogel. Maar 2010 was vooral het jaar van (manier 4) grote nieuwe boeken die bij verschijnen al klassiek zijn, zoals Vrijheid van Jonathan Frantzen (Prometheus), Het grote huis van Nicole Krauss (Anthos) en De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet van David Mitchell (Ailantus). De vertalers – respectievelijk Peter Abelsen, Tjadine Stheeman & Rob van der Veer en Harm Damsma & Niek Miedema – mogen zich gelukkig prijzen met deze boeken, die overal enthousiast besproken werden en waarvoor de auteurs ook nog eens zelf kwam opdraven. David Mitchell prees zelfs zijn eigen vertalers, ‘die je overigens hard nodig hebt’ (Vrij Nederland, 3 juli 2010), door hun prestatie hoger te achten dan de zijne: ‘Vergeleken met wat een vertaler moet doen heeft degene die alles verzint het heel wat gemakkelijker.’30 Carel Peeters maakte dit standpunt nog pikanter door in Tirade (nr. 435, oktober 2010) te laten weten niet onder de indruk te zijn van het boek (‘stilistische brille, meer niet’), maar wel vol in te stemmen met de ‘suggestief authentieke’ en ‘prachtig ongeciviliseerde’ taal van de Hollandse matrozen die de Nederlandse vertaling bevolken. Tot slot: over het uit de handel terugtrekken van de vertaling van Seamus Heaneys District and Circle, onder andere naar aanleiding van een stuk in dit tijdschrift, zullen we het maar niet meer hebben, maar april 2010 was wat dat betreft een hete maand.

Heetgebakerde helden, oogstrelende vrouwen
Van Opwaaiende zomerjurken bestaat sinds 2010 een Arabische vertaling (verschenen in Libanon, bij Dar Al-Adab). Andere opvallende vertalingen uit het Nederlands: Nescio in het Slowaaks door Adam Bžoch, Hermans’ Donkere kamer in het Tsjechisch door Magda de Bruin-Hüblová (Temná komora Damoklova, voor Host) en Eline Vere in het Engels van Ina Rilke (voor Archipelago; staat op de 25 titels tellende longlist van de Amerikaanse 2011 Best Translated Book Awards, georganiseerd door Three Percent). Drie belangrijke vertalingen van non-fictie: een vernieuwde Marx, Het Huis der Wijsheid van Jonathan Lyons (hoe Arabieren de westerse beschaving hebben beïnvloed, ook vertaalhistorisch; vertaling van Ruud van de Plassche en Jan van de Westelaken voor Bulaacq en EPO) en Thomas Hobbes’ Leviathan door Wessel Krul voor Boom. Het Vlaamse Fonds wilde in december 2010 extra geld voor de vertaling van Van Reybroucks Congo, een boek dat in oktober ook al door cultuurminister Joke Schauvliege genoemd werd, toen zij in Japan pleitte voor het bevorderen van de vertaalcultuur. Als speerpunten noemde ze het stimuleren van kwaliteitsvolle non-fictie en het ondersteunen van jong vertaaltalent. In 2010 verscheen een nieuwe Statenvertaling, voorbereid naar een werkmodel dat bij de NBV gehanteerd werd, maar op kleinere schaal, voor een beperkter publiek en in een korter tijdsbestek (achtenhalf jaar). Hoe gevoelig deze vertaling ligt bleek al snel uit de reacties en de verdedigingen, iets dat overigens nog steeds geldt voor de NBV: na een probeerfase van vijf jaar (sic) werd de NBV door de Protestantse Kerk Nederland op een synode in april 2010 aangewezen als een van de drie officiële vertalingen die op de kansel mogen worden gebruikt.31 Mooi was natuurlijk dat oude Bijbelvertalingen in een groots project van Nicoline van der Sijs op het internet ontsloten werden (via de site van Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal en easy.dans.knaw.nl). Nog meer opvallende vertalingen: uit het Roemeens De wetenden van Mircea Cartarescu door Jan Willem Bos (De Bezige Bij), uit het Turks: Moderne Turkse poëzie, samengesteld door Mehmet Yildirim, Sytske Sötemann en Mehmet Çetin, vertaald door docenten en (oud-)studenten van de Leidse universiteit (Atlas) en uit het Noors: Slapeloos van Jon Fosse, vertaald door Marianne Molenaar (Wereldbibliotheek). In 2010 verscheen de eerste vertaling (door Anna Maria Martirosjan-Mattaar) van het Armeense epos David van Sassoen (Voltaire), mondeling overgeleverd en in 1874 op schrift gesteld, een boek volgens Rosita Steenbeek met heetgebakerde helden en oogstrelende vrouwen.32 En uit het oude Chinees werd de Lao Zi tweemaal opnieuw vertaald, Het boek van de Tao en de innerlijke kracht, uiteraard door kenner Kristofer Schipper voor Augustus, en via een Engelse tussenvertaling door Bartho Kriek (Daodejing: het boek van de weg en de kracht, bij Atlas). Michiel Leezenberg liet in NRC Handelsblad (14 mei 2010) snel zien hoe groot de verschillen tussen de beide vertalingen en met bestaande vertalingen zijn. Bij Kriek schemert de Penguineditie van D.C. Lau door de vertaling heen, aldus Leezenberg, Schipper verrijkt zijn vertalingen door allerlei toevoegingen, ook om zijn gelijk te halen in academische ruzies. Je innerlijke taokracht zal door vertaalvergelijking vermoedelijk alleen nog maar meer vergroot worden, zeker als je als lezer zelf ook weer aan het vertalen slaat.33

Het tweede deel van de biografie van Reve is verschenen in 2010. Nop Maas vertelt daarin onder meer de geschiedenis van Reves pogingen om ook in het buitenland beroemd te worden. Voor zijn Duitse vertaler Jürgen Hillner kocht hij zelfs een huisje in de buurt van het Friese dorp waar hij een tijd woonde. Er zit muziek in vertalen. Ernst Jansz publiceerde een boek met vertalingen van Dylan, met achterin een cd zodat je ook kunt horen hoe dat in het Nederlands klinkt. Hester Carvalho (NRC Handelsblad, 20 oktober 2010), was niet enthousiast, Patrick van den Hanenberg in de Volkskrant (16 oktober 2010) daarentegen wel: voor hem waren de teksten zelfs mooier dan de muziek.34 Zeer aangenaam, voor de liefhebber, de vertalingen van Frank Ketelaar die gezongen werden in de tv-serie ’t Spaanse Schaep: ‘Dit is mijn lijf’ en ‘Er is toe’, wat hij een klankvertaling noemt, maar ook betekenisvertalingen, bijvoorbeeld van ‘Bohemian Rhapsody’ onder de titel ‘Opoes zwanenzang’ – ook iets waar deze of gene gelukkig van wordt.

In het eerste deel van zijn memoires werd er door Casanovavertaler Theo Kars nog nauwelijks vertaald, maar in interviews werd hij er wel op aangesproken: hij ziet zich al vertalende als knecht.35 Ook Hannie Vermeer-Pardoen (*1930), die doorgaat met het vertalen van Voltaire, beleed in de Volkskrant (4 december 2010) de deugd der bescheidenheid, maar zij hoeft er dan ook niet van te leven en komt zelf bij de uitgever met voorstellen aan. Barber van de Pol schreef een prikkelende reeks columns over vertalen in De Groene, met aandacht voor vele aspecten ervan.

De vreemdste dingen halen de pers – of moet je zeggen: de dingen die ons het naast zijn –: de kroon spande de vermelding dat Kuifje nu ook Hindi spreekt, in de vertaling van ‘tintinofiel’ Ajay Mago: ‘Mago is van mening dat Hergé geen foute houding had jegens de niet-blanken. Volgens hem is de manier waarop de tekenaar India en de Indiase bevolking weergaf, accuraat, ook al werd Kuifje ooit haast gelyncht door een woedende massa omdat hij een Heilige Koe had aangeraakt.’36 Harrie Lemmens trad uit de schaduw van Saramago, van wie hij zeer veel vertaalde en bij wie hij in de buurt woonde en met wie hij dus wel eens sprak. Maar ‘hoe je iets moet vertalen, daar kan een schrijver je toch niet bij helpen’.37 Martin de Haan en Rokus Hofstede waren volop aanwezig op het net, zo niet op dereactor.org of boekvertalers.nl dan wel op eigen sites als maximen.nl (‘opgepast: maximen kunnen aanstekelijk zijn, net als verkoudheid’) en hofhaan.nl (‘een monsterboek van vertalingen’). Hafid Bouazza lichtte toe (in Geestdrift, februari 2010) dat hij pornografische Arabische poëzie vertaalt omdat hij dan ‘weer die verwondering en liefde’ voelt van de eerste kennismaking met deze gedichten. ‘Als ik die liefde voor een vrouw zou kunnen voelen, dan zou die vrouw heel gelukkig met me kunnen worden,’ voegde hij er tragischerwijs aan toe. Daarmee staat het vertaaljaar 2010 in het teken van het geluk door vertaling. De hierna volgende stukken lichten dit verder toe, hoe spaarzaam de vrouwen er slecht genoeg ook in vertegenwoordigd zijn.

 

Noten
1 Kees van Kooten en de poëzie van Billy Collins. Zo wordt u gelukkig. Amsterdam: De Harmonie 2010, p. 6.
2 Onno Blom, ‘De eenzaamste mens’, in: Jacoba van Velde, De grote zaal. CPNB, 2010, p. 103.
3 NRC Handelsblad, 26 november 2010.
4 In vertalingen van Willem Weststeijn (Armada), het vertaalcollectief onder leiding van Thomas Langerak (Poëziekrant) en Nina Targan Mouravi (voor Poetry International en in de boekuitgave Een flinke teug van rook en regen voor Hoogland & Van Klaveren).
5 In de opmaak en druk van de uitgave van Van Oorschot. Vgl. Vrij Nederland, 13 maart 2010.
6 In een vertaling van S.J. Leinbach en Jane Hedley-Prôle voor Profile Books LtD.
7 Aai Prins noemde de vertaling ‘subliem, vindingrijk en trouw aan het origineel’, maar wees Boland, die zich in zijn noten ‘nogal badinerend’ uitlaat over zijn voorganger-vertalers, op dat punt fijntjes terecht. De Volkskrant, 15 mei 2010.
8 NRC Handelsblad, 5 november 2010. Heijne vervolgt zo: ‘De laffe Nederlandse titel werd uit het Engels overgenomen, waar het boek als Alone in Berlin in de winkel ligt. Een meesterwerk verdient meer.’ In 1949 heette het boek bij ons Ieder sterft in eenzaamheid, in 1965 kwam het op de markt als De Führer heeft mijn zoon vermoord.
9 Deze vertaling, niet de eerste van het boek, werd ook zuinig ontvangen. Maarten ’t Hart vond Goethe sowieso ‘levenloos en humorloos’ (Vrij Nederland, 12 juni 2010) en Willem Otterspeer kwam een enkele zin in de vertaling soms voor ‘als een op […] hoge toneelschoenen uitgesproken frase’ die het boek ‘verankert in een rococo dat de tragedie teniet doet’ (de Volkskrant van 13 juni 2010). Op het Vlaams-Nederlandse webplatform voor literaire kritiek www.dereactor.org (geraadpleegd op 29 juni 2010) probeerde Martin de Haan Joris Notes opmerking dat de vertaling ‘ondanks wat eigenaardigheden uiterst leesbaar’ is te peilen. Note vermoedt dat het boek ‘soms wat te letterlijk vertaald’ is, waarna zich een interessante discussie ontspon (inclusief wat opmerkingen over het ontbreken van een nawoord of andere achtergrondinformatie in de uitgave). Erik de Smedt heeft het over een door hem opgemerkte ‘décalage’, verklaard als ‘een eigenaardige manier waarop Ria van Hengel het archaïsche van Goethes stijl licht overbrugt. Hoé ze dat doet, zou nader onderzoek verdienen.’
10 Respectievelijk Aan mijn voormalig vaderland: de beste essays en kritieken (De Bezige Bij) en Lees dat en herlees dat. Een keuze uit het beschouwend werk van Rein Bloem (door Lucas Hüsgen bij Perdu). In het laatste boek is ook de roemruchte bespreking opgenomen van de Hölderlinvertaling van Ad den Besten, door Bloem ‘regressief’genoemd en voorzien van de historische uitspraak: ‘De vertaling is poep’ (p. 129).
11 De dichter is een kleine God. De 150 mooiste gedichten uit het Spaans bij Athenaeum–Polak & Van Gennep. De prikkelende bespreking van Joris Note staat op www.dereactor.org (geraadpleegd op 2 december 2010).
12 In De Groene Amsterdammer van 28 oktober 2010.
13 Geciteerd naar de bespreking op www.dereactor.org, geraadpleegd op 12 december 2010.
14 In de Volkskrant van 7 augustus, waarbij het origineel vijf sterren kreeg en de vertaling twee.
15 De Morgen, 31 maart 2010.
16 Bijzondere interviews in NRC Handelsblad (16 april 2010, door Pieter Steinz) en de Volkskrant (23 april 2010, door Bob Witman).
17 Op Allard Schröder na (in Vrij Nederland van 17 april 2010), die – vreemd genoeg – de voorkeur geeft aan De Roy van Zuydewijns hexameters.
18 Piet Gerbrandy in de Volkskrant van 24 april 2010.
19 Patrick De Rynck in De Morgen van 14 april 2010.
20 De gewraakte zin luidt: ‘Allen hebben gezondigd en schieten te kort voor Gods glorie, terwijl zij gratis door zijn genade worden gerechtvaardigd door middel van vrijkoping in de Gezalfde Jezus, die God ter beschikking heeft gesteld als zoenoffer door middel van geloof in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, wegens het voorbijgaan aan eerder begane misdrijven in de verdraagzaamheid van God – voor het tonen van zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd, waardoor hij rechtvaardig is ook wanneer hij degenen die geloven in Jezus rechtvaardigt.’ Paulus, Aan de Romeinen. Vertaald en van een nawoord voorzien door Gerard Koolschijn. Amsterdam: Athenaeum–Polak & Van Gennep 2009, 2010. Deze zin, Romeinen 3:23, luidt in de Nieuwe Bijbelvertaling als volgt: ‘Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost. Hij is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee bewijst God dat hij rechtvaardig is, want in zijn verdraagzaamheid gaat hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan. Hij wil ons nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid bewijzen: hij laat ons zien dat hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.’
21 ‘Een gekwelde apostel.’ Interview met Gerard Koolschijn door Marjoleine de Vos, NRC Handelsblad, 4 september 2010.
22 Idem, p. 20.
23 Ton Naaijkens, ‘Vertaalopvattingen van classici. Nederland, 1912 en 1958’, in: idem, De slag om Shelley en andere essays over vertalen. Nijmegen: Vantilt, 2002, p. 201–214.
24 Ilja Leonard Pfeijffer, ‘Het strijkijzer van de verstaanbaarheid’, NRC Handelsblad, Boeken, p. 1, 30 november 2001.
25 Idem. De recensie zorgde voor een flink aantal ingezonden brieven, die Pfeiffer ook beantwoordde. In een ervan zegt hij dit: ‘Zodra het recht ons wordt ontzegd aandacht te hebben voor de details van het Griekse of Latijnse origineel, zal het klassieke schip voorgoed gezonken zijn. Ik ben zelf enkele keren getuige geweest van het effect dat Koolschijns vertalingen kunnen sorteren op het toneel. Wie echter zijn vertalingen bewerkt voor papier en bijeenbrengt in een imposante editie met leeslint, heeft er recht op beoordeeld te worden naar de maatstaven van literaire vertalingen.’ NRC Handelsblad, 14 december 2001.
26 de Volkskrant, 30 januari 2010.
27 de Volkskrant, 22 januari 2010.
28 Daarnaast worden de moderne klassieken natuurlijk ook stevig bijgehouden: Jan Pieter van der Sterre met De zwangere weduwe van Martin Amis (Contact); Gerda Baardman en Marian Lameris met Het boek van de kinderen van A.S. Byatt (De Bezige Bij); Dave Eggers met Zeitoun in de woorden van Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap (Lebowski); Nemesis, een nieuw boek van Philip Roth, door Babet Mossel (De Bezige Bij).
29 Let op de volgorde van de zinsdelen in bijvoorbeeld deze zin: ‘Dacht je nu echt dat wij die avond elkaar diep in de ogen hebben gekeken en over Dima’s oppassers hebben zitten praten?’ (p. 21).
30 In een door zijn eigen vertalers vertaalde column in Vrij Nederland (24 juli 2010), met daarin ook deze zinnen: ‘Deze heren doen echter meer dan vertalen alleen. Zij corrigeren, controleren en “vernederlandsen” met een onbekrompen grondigheid. In het manuscript van mijn roman maakt Jacob de Zoet met de nagel van zijn duim een kruisteken op de muur. Mijn vertalers wezen mij erop dat een ware calvinist als mijn hoofdpersoon nooit zoiets katholieks zou doen. Ik had een Zeeuw de naam Hofstra gegeven. Mijn vertalers rieden mij aan die te vervangen door eentje die meer Walchers klinkt, bijvoorbeeld Wisse.’ Etc.
31 In zijn Vergeetboek (Historische Uitgeverij) gaat Douwe Draaisma overigens in op de NBV, waarin in het boek Daniël volgens hem een zin vergeten is: niet na een normaal lichamelijk proces, maar opzettelijk blijkbaar, en dan weer nota bene een zin waarin Daniël toegeeft een droom vergeten te zijn. Naar verluidt ontbreekt de zin in het masoretische origineel, dus wie wat vergeet of verdraait is mij een raadsel: zaak om dit uit te zoeken.
32 In de Volkskrant van 9 oktober 2010.
33 NRC Handelsblad, 21 mei 2010. Schipper liet in een ingezonden brief weten dat het verklaren van de Tao met andere boeken (de Zhuangzi in dit geval) teruggaat op ‘de grote filosoof Wang Pang (1042-1076)’: ‘Ik heb getracht de Laozi op grond van de textus receptus en nieuwe tekstvondsten zo nauwgezet mogelijk te vertalen. (…) Maar dat ik iets aan de tekst in zijn oorspronkelijke betekenis zou hebben toegevoegd is beslist onjuist.’
34 Ernst Jansz zelf (Vrij Nederland, 30 oktober 2010): ‘Als ik boeken schrijf, werk ik het liefst ’s ochtends. Maar bij het vertalen van Bob Dylan ging het werk altijd maar door. Elk moment van de dag dat ik niet bewust met iets anders bezig was, keerde er een zinnetje terug in mijn hoofd om mee te puzzelen. Dat ging dag en nacht door – helaas. Muziek componeren doe ik het liefst midden in de nacht, dat is meer een intuïtief proces dan met woorden bezig zijn. Van muziek begrijp ik minder, want waarom vind je bepaalde overgangen mooi? Bij het vertalen ben ik meer geconcentreerd op kennis en woordenboeken – het is bijna wetenschap –, iets wat bij muziek geen rol speelt. Bij mij althans niet.’ Het boek met vertalingen en cd heet overigens Dromen van Johanna (In de Knipscheer).
35 ‘Als vertaler ben je de knecht van een ander en moet je je volledig wegcijferen. [sic] Wanneer je schrijft, geldt het tegenovergestelde. Ik vertaal graag, mits het een boek is dat ik zelf goed vind. Het vergroot je taalvaardigheid en scherpt je geest.’ Het Parool, 5 juni 2010.
36 De Morgen, 1 december 2010.
37 NRC Handelsblad, 17 september 2010.