In mei 1948 ontmoet de eenentwintigjarige filosofiestudente en beginnende dichteres Ingeborg Bachmann (1926–1973) in Wenen tijdens een bijeenkomst met andere schrijvers de zevenentwintigjarige Paul Celan (1920–1970), korte tijd daarop stuurt hij haar het gedicht ‘In Egypte’, waarmee de correspondentie tussen deze twee grote dichters van de naoorlogse Duitse literatuur begint. Hun liefdesrelatie was al lang bekend, maar het fijne wist men er niet van. Vóór de sensationele publicatie van hun briefwisseling in 2008 kon niemand vermoeden hoe diep en hoe pijnlijk de relatie in beider leven ingreep, want, zoals op veel correspondentie van Bachmann, rustte ook op dit deel van de brieven een langdurig embargo van haar familie (tot 2023). Dat embargo werd opgeheven, en zo konden de brieven al in 2008 bij Suhrkamp verschijnen, voorbeeldig en uitermate zorgvuldig uitgegeven en van commentaar voorzien door de Bachmann- c.q. Celanspecialisten Bertrand Badiou, Hans Höller, Andrea Stoll en Barbara Wiedemann. In 2010, aangestoken door het succes in het Duitse taalgebied en de bijzondere intensiteit van een liefdesaffaire tussen deze twee beroemdheden, heeft Meulenhoff de briefwisseling in het Nederlands uitgebracht. Voorbeeldig is de Duitse uitgave door het zorgvuldige commentaar bij elke brief achter in het boek, waarin naast de wetenschappelijke verantwoording ook veel boeiende en aanvullende biografische en historische informatie wordt gegeven. Voorbeeldig is zij ook door de invoeging van de vele niet-verstuurde brieven, wat tot het merkwaardige resultaat leidt dat je als lezer in zekere zin meer te weten komt dan de correspondenten zelf van elkaar wisten. In zekere zin, zeg ik, want wat je aan de andere kant als lezer mist, zijn natuurlijk de ontmoetingen zelf, de gesprekken en waarschijnlijk ook de verloren gegane of vernietigde brieven. Een welkome aanvulling zijn de niet-verzonden brieven vooral omdat ze de discrepantie tussen het gezegde en het verzwegene zichtbaar maken en laten zien hoe de correspondenten worstelden, hoe hoog – bij Bachmann vooral – soms de drempel was om te zeggen wat ze op het hart had, juist omdat ze rekening hield met de gevoeligheden en de kwetsbaarheid van Celan. Daar springt de angst om door hem te worden afgewezen als ze zich te kritisch opstelde soms bijna voelbaar uit de regels vandaan.
Ingeborg Bachmann Paul Celan, 1947
Naast de correspondentie tussen Bachmann en Celan zelf bevat de uitgave de correspondentie tussen Bachmann en Gisèle Lestrange, de echtgenote van Paul Celan vanaf december 1952, alsmede die tussen Celan en Max Frisch, met wie Bachmann van 1958 tot 1962 samenleefde. De brieven geven een sterke indruk van het gecompliceerde weefsel waaruit het leven van de twee dichters bestond, zowel op het emotionele als op het intellectuele vlak.
Want het was een van meet af aan zwaar beladen relatie, tussen deze dochter van een Oostenrijkse nationaalsocialist en een Duitstalige Jood uit Czernowitz wiens ouders door de nazi’s waren vermoord en die zelf een Roemeens werkkamp had overleefd. Nu kwam hij als statenloze in het door de geallieerden bezette Wenen, waarna hij zich in Parijs vestigde om er in zowel bewust gekozen als opgelegde ballingschap het onzegbare van de Holocaust in de Duitse taal, die zo besmette taal, te vatten.
Over Celan en Bachmann zijn boekenkasten vol geschreven, en ook over hun correspondentie en de herinterpretatie van hun werk die door deze publicatie uitgedaagd wordt, is al het nodige gezegd.1 Daarom beperk ik mij in dit artikel tot enkele vragen die de vertaling van de correspondentie bij mij opriep. Want hoewel het de verdienste van de Bachmannkenner en -vertaler Paul Beers is om deze al in het Duits moeilijk toegankelijke brieven met hun soms uiterst gecompliceerde gedachtegangen voor het Nederlandse publiek toegankelijk te hebben gemaakt, wil ik sommige keuzes toch graag ter discussie stellen.
In zijn Verantwoording zegt Paul Beers dat hij weliswaar dankbaar gebruikmaakte van ‘enkele fraaie vondsten’ uit de vertaling van Ton Naaijkens (Paul Celan, Verzamelde gedichten, 2003), maar het desondanks nodig vond om de gedichten opnieuw te vertalen. Als reden geeft hij het feit aan dat hij de vertaling van Naaijkens van het woord ‘Mohn’ (papaver) in de titel van Celans eerste bundel ‘Mohn und Gedächtnis’ (Roes en memorie) niet kon overnemen, omdat aan het begin van de correspondentie al meteen papavers in de letterlijke betekenis van het woord een belangrijke rol spelen. Het is echter een bij alle vertalers bekend verschijnsel dat citaten in vertaling moeilijk in een nieuwe context zijn in te passen. Ik ben geen Celanspecialist, en ik ben het met Paul Beers eens dat Celan ‘uitermate lastige gedichten’ schreef, maar een vergelijking van de door hem vertaalde gedichten met die van Ton Naaijkens leerde mij al snel dat hij inderdaad dankbaar gebruik heeft gemaakt van de bestaande vertaling, die hij niet gewoon overneemt, maar waarop hij vervolgens voortbouwt. Soms brengt hij kleine wijzigingen aan waarover te discussiëren valt, soms betreft het alleen variaties, onder andere uiteraard daar waar de gedichten in de brieven afwijken van de later door Celan zelf gepubliceerde versies. Dat neemt niet weg dat voor de meeste gedichten de bestaande vertaling de basis vormt, en dan is het jammer dat de eer niet aan de vertaler wordt gegund die de zware klus eerder heeft geklaard. Ik ga hier verder niet in op de implicaties voor het vertalen van de poëzie omdat ik me in dit artikel vooral bezighoud met het proza van de brieven.
Een ander punt wil ik nadrukkelijk wel maken. In zijn Verantwoording zegt Paul Beers dat hij de Duitse wetenschappelijke uitgave voor de Nederlandse lezer minder geschikt achtte, en dat hij daarom het notenapparaat heeft ingekort, wat het voordeel zou hebben dat de noten in plaats van achterin, wat lastig is, nu telkens prompt op elke brief volgen. Daar zit wat in natuurlijk. Desondanks roept deze aanpak vragen bij mij op: waarom zou de Nederlandse lezer, zoals Beers beweert, gediend zijn met een afgeslankte ‘leesuitgave’? Zeker als je beseft dat niet alleen ‘tal van details – over de staat van de brieven en de huidige bewaarplaats’, zoals Beers aangeeft, zijn weggelaten, maar dat er op vele plekken zonder verdere toelichting informatie ontbreekt. Als je het boek openslaat, wordt al op de eerste bladzijden duidelijk dat dit brieven zijn die niet zomaar toegankelijk zijn. Het zijn voor een deel zeer cryptische boodschappen, waarin de correspondenten haast een geheime taal spreken, in ieder geval een taal waarin de kenner van hun werk citaten uit gedichten herkent, soms woorden, soms hele of halve regels. Om met hen mee te kunnen denken is iedere verheldering welkom, en gelukkig handhaaft de Nederlandse uitgave de belangrijkste informatie van het Duitse commentaar wel. Maar waarom sommige verwijzingen worden weggelaten, is mij niet duidelijk. Om een willekeurig voorbeeld te noemen: ‘... en in Parijs staan ook deze herfst de kastanjes voor de tweede keer in bloei’, schrijft Celan op 30 oktober 1951 (p. 45) waarmee hij Bachmann herinnert aan hun samenzijn een jaar eerder, maar tegelijk het gedicht ‘Donker oog in september’citeert zonder het te hoeven noemen. Is deze informatie minder van belang? Of waarom niet vermelden dat Bachmann in een briefontwerp van mei/juni ’49, een jaar na hun ontmoeting, waarin ze haar verlangen naar Celan verwoordt door te zeggen dat ze ‘de stenen van je borst’ zou willen duwen, ‘je hand met de anjers’ vrij zou willen maken en ‘je [zou willen] horen zingen’ (p. 16), met zoveel woorden verwijst naar het slot van zijn gedicht ‘Deukalion en Pyrrha’? Deze brieven zijn uiterst suggestief en subtiel, ze duiden veel aan en verzwijgen veel. Ze zijn gedeeltelijk niet of moeilijk te volgen, onder andere juist vanwege de vele impliciete citaten. Het zijn documenten van een intense relatie met veel spanningen en misverstanden, eigen aan het individuele karakter van de twee correspondenten, eigen ook aan de tijd waarin ze leefden en de constellatie waarin ze zich bevonden. Daarom ontstijgen ze ook voor een deel het strikt persoonlijke, particuliere, en wel daar waar het gaat om de discussie over de tijdgeest, de verwerking van de nazitijd en de Holocaust, het nog steeds aanwezige oftewel weer oplaaiend antisemitisme in de Bondsrepubliek eind jaren vijftig en begin jaren zestig, een discussie die zich deels in de brieven afspeelt (rond een negatieve recensie van Celans dichtbundel Sprachgitter (1959) en de zogenoemde ‘Gollaffaire’2, in dezelfde tijd).
Wie in het Nederlandse taalgebied, die niet enigszins op de hoogte is van wat er voor Celan en Bachmann speelde in die jaren, zou deze brieven überhaupt willen en kunnen lezen? Waarom dan een afgeslankte ‘leesuitgave’? Ik denk juist dat het commentaar bij elke brief hoognodig is, en dat het voor de Nederlandse uitgave in feite eerder zinvol was geweest om het uit te breiden – de Nederlandse lezer mist immers juist achtergrondkennis die je bij het Duitse publiek bekend kunt veronderstellen. Waarom zou je de lezer historisch commentaar onthouden? In de Duitse uitgave wordt dat – allemaal uiterst beknopt – wel gegeven. Een voorbeeld: na hun ontmoeting in mei ’48 vestigt Celan zich in de zomer van dat jaar voorgoed in Parijs, er is slechts mondjesmaat contact, maar het is duidelijk dat het de bedoeling is dat Bachmann hem in Parijs gaat opzoeken en dat Celan op haar wacht. Hij wordt telkens weer teleurgesteld, het lijkt of Bachmann draalt, aarzelt, bang is om hem weer te ontmoeten. Haar eerste bezoek komt pas in oktober ’50 tot stand, tweeënhalf jaar na het begin van hun liefde. In september ’50 stuurt Celan Bachmann een schriftelijke uitnodiging van een kennis om naar Parijs te komen, in de hoop ‘dat hij [de brief] voor de verkrijging [bedoeld is: het verkrijgen] van het Franse visum volstaat’ (p. 25). Het commentaar legt uit dat Celan die uitnodiging niet zelf kon schrijven, omdat hij nog geen Frans staatsburger was. Misschien is dit wel voldoende voor de ‘gemiddelde’ lezer, maar ik vond het commentaar in de Duitse uitgave op een prettige manier vollediger en uiterst behulpzaam: er wordt nog eens met zoveel woorden uitgelegd dat je als Oostenrijker in die tijd een visum nodig had om Frankrijk überhaupt binnen te komen, een historisch detail dat niet iedereen vanzelfsprekend paraat zal hebben. Hetzelfde geldt wat mij betreft voor het commentaar bij een latere brief van Bachmann (17 juli 1951) waarin zij reageert op waarschuwingen van Celan om toch vooral niet naar Amerika te gaan. Ze probeert hem duidelijk te maken dat de geplande reis (die uiteindelijk geen doorgang zou vinden) van belang kan zijn voor haar zeer onzekere baan, dus ook voor haar moeilijke financiële situatie. Ze schrijft: ‘Het leven in Oostenrijk is dit laatste jaar zoveel harder, zoveel hopelozer geworden dat je heel veel moed nodig hebt om je, elke dag opnieuw, te schikken’ (p. 38–39). Het commentaar in de Duitse uitgave vermeldt de inflatie van 140% tussen 1948 en 1951 in Oostenrijk, die in de herfst van 1950 tot landelijke stakingen heeft geleid. Dit soort achtergrondinformatie werpt een interessant licht op de praktische levenssituatie van Bachmann en is in mijn ogen zeker niet overbodig.
Stapelverliefd
Ergerlijker vond ik de ‘bewerking’ van de noot bij het allereerste document waarmee de correspondentie opent. Een maand nadat Celan en Bachmann verliefd op elkaar werden, geeft Celan haar op de dag voor haar tweeëntwintigste verjaardag het gedicht ‘In Egypte’, een gedicht dat het hoofdmotief van hun relatie al benoemt, een relatie waarin de verloren, vermoorde Joodse vrouwen en vriendinnen uit het verleden op de achtergrond altijd aanwezig zullen blijven.
In de noot bij dit gedicht lees je in de Duitse uitgave citaten uit twee brieven van Bachmann waarin zij de ontmoeting met de acht jaar oudere Celan aan haar ouders beschrijft:
gestern noch unruhige Besuche bei Dr. Löcker, Ilse Aichinger, Edgar Jené (surreal. Maler) wo es sehr nett war und ich den bekannten Lyriker Paul Celan etwas ins Auge fasste, – und viele viele Leute[...] (p. 251; cursivering CK)
En:
heute hat sich noch etwas ereignet. Der surrealistische Lyriker Paul Celan, den ich bei dem Maler Jené am vorletzten Abend mit Weigel noch kennenlernte, und der sehr faszinierend ist, hat sich herrlicherweise in mich verliebt, und das gibt mir bei meiner öden Arbeiterei doch etwas Würze. [...] Mein Zimmer ist momentan ein Mohnfeld, da er mich mit dieser Blumensorte zu überschütten beliebt. (idem; cursivering CK)
En op haar verjaardag zelf meldt ze:
Von Paul Celan zwei prächtige Bände moderne franz. Malerei mit den letzten Werken von Matisse und Cézanne, ein Band Chesterton (ein berühmter engl. Dichter) Blumen, Zigaretten, ein Gedicht [wohl ‘In Ägypten’], das mir gehören soll, ein Foto […] (idem; cursivering CK)
In de vertaling van Paul Beers staat er voor de gecursiveerde tekst:
[...] waar het heel leuk was en ik de bekende dichter Paul Celan ontmoette (p. 11; cursivering CK),
[...] die heel fascinerend is, is stapelverliefd op me geworden, en dat geeft me bij mijn geestdodende werk toch wat spanning. [...] Mijn kamer is op dit moment een papaverveld, want hij heeft er plezier in me met deze bloemen te overladen’ (p. 11–12; cursivering CK).
En:
Van Paul Celan twee prachtige boeken [...], een deel Chesterton (een beroemde Eng. schrijver), een gedicht [waarschijnlijk ‘In Egypte’], dat aan mij is opgedragen, een foto [...] (p. 12; cursivering CK).
Terwijl de Nederlandse vertaling een neutrale ontmoeting suggereert, rijst uit de Duitse tekst het beeld op van een enigszins wispelturige jongedame die het gewend is dat men haar avances maakt. Zij is het ook die haar oog op de beroemde dichter laat vallen, die vervolgens verliefd op haar wordt, waar zij dolblij mee is. En ook al is ‘herrlicherweise’ volstrekt onvertaalbaar, de vertaling zou toch kenbaar moeten maken dat zij, Ingeborg, het heerlijk vindt dat hij, de door haar bewonderde dichter verliefd op haar is geworden. En met ‘Würze’ wordt, denk ik, niet zozeer ‘spanning’ bedoeld als wel ‘kleur’, iets wat haar saaie werk een beetje kleur geeft, leuker maakt.3 En ook al heeft Celan er vast wel plezier in gehad om haar met papavers te overladen, wat er in het Duits staat is dat het hem ‘behaagt’, hij het verkiest om dat te doen, een uitdrukking die geheel bij de sfeer van een liefde past waarin een dichter een dame het hof maakt. En waarom zou je de ‘bloemen’ en de ‘sigaretten’ weglaten waar Bachmann blij mee is, zeker als je bedenkt dat dit soort cadeautjes in het naoorlogse Wenen wel een grote luxe moeten hebben betekend. En waarom haar stilzwijgend verbeteren, als ze schrijft dat Chesterton een dichter was, wat hij niet was?
Het is de luchtige, lichtvoetige toon die Bachmann hier aanslaat, die bijna verloren gaat in de vertaling, en dat is jammer, want het laat een kant van haar zien die verder in deze correspondentie weinig aan bod komt.
De keuzes van de vertaler
Op 7 juli 1951 reageert Celan op een pakje met brieven dat Bachmann hem drie dagen eerder door een gemeenschappelijke vriend heeft laten overhandigen, brieven en ontwerpen van brieven die ze vanaf maart, vlak na haar tweede bezoek in Parijs, in februari 1951, aan hem heeft geschreven, en waarin ze haar verwarring, haar verlangen naar hem, en haar angst voor hun relatie tot uiting brengt:
Ik begin langzaam te begrijpen waarom ik me zozeer tegen je heb verzet [...]. Ik hou van je en ik wil niet van je houden, het is te veel en te zwaar; maar ik hou van je boven alles... (27 juni 1951, p. 33)
Ze ziet scherp, schrijft op wat er volgens haar aan de hand is en streept het vervolgens met dikke strepen weer door: het feit dat hun beider levens ‘toch iets heel exemplarisch’ hebben (maart 1951, p. 32), ze is tenslotte een denkster, dat hoort bij haar (‘muss einer denken / wird er nicht vermisst?’, zoals ze het later zal verwoorden in haar beroemde gedicht ‘Erklär mir,Liebe’). En ze denkt dat ze het misschien niet aankan – dat exemplarische, het contrast tussen hun beider achtergrond.4 Celan reageert scherp op de doorgestreepte, maar nog net leesbare passage, die hij een tikkeltje verschuift naar ‘wat je [...] het “exemplarische” van onze relatie noemt’ en waar hij ‘geen oog voor’ heeft, wat hem mateloos irriteert. Hij verwijt haar deze blik van buitenaf als het ware,
da, wo wir zu stehen glaubten, Inge, da reden die Gedanken den Herzen das Wort, nicht aber umgekehrt (p. 26),
mooi vertaald met:
daar nemen de gedachten het op voor het hart, maar niet omgekeerd (p. 35)
Hij verwijt haar ook dat ze iets wat er tussen hen is misgegaan denkt te kunnen terugdraaien, en hij vraagt haar om vooral stil te blijven staan bij wat er is gebeurd, en het een plaats te geven. Want het gebeurde kan volgens hem nooit ‘widerrufen’, ‘herroepen’ worden, maar wel ‘zurückgerufen’, ‘teruggeroepen [...] door waarheidsgetrouw herinneren’. Soms kun je de Duitse tekst in de vertaling op de voet volgen, en dat kan hier heel goed en is volkomen helder. Verderop in deze brief echter plakt de vertaling wel erg op het Duits. Paul Celan gaat Bachmann nu echt de les lezen:
Du hast bisher mehr vom Leben gehabt, Inge, als die meisten Deiner Altersgenossen. […] Du hast keinen Grund, ungeduldig zu sein, Ingeborg, und wenn ich eine Bitte äußern darf, so ist es gerade diese: denk, wie rasch alles Dir zu Gebote steht. Und sei nun ein wenig sparsamer mit Deinen Ansprüchen (p. 26).
Met andere woorden: wees wat bescheidener, stel niet zulke hoge eisen! Daar reageert Bachmann al op 17 juli beheerst maar zelfbewust op: ‘Dass ich Ansprüche stelle, vielleicht zu hohe, mag ich mir nicht übel nehmen...’ (p. 29). In dit geval is het jammer dat er in de vertaling van het woord ‘Ansprüche’ dat Celan gebruikt en dat door Bachmann wordt overgenomen, voor twee verschillende vertalingen is gekozen: ‘En wees een beetje zuiniger met je aanspraken’ (Celan, p. 36), ‘Dat ik eisen stel, misschien te hoge, wil ik mezelf niet kwalijk nemen...’ (Bachmann, p. 39). Daardoor ontgaat het de lezer dat het hier een rechtstreekse repliek op het verwijt van Celan betreft.
Im Schweren beheimatet
Verderop in dezelfde brief waarschuwt Celan zijn Weense vriendin zich niet te veel te laten beïnvloeden door mensen die allemaal denken te weten hoe het moet. Want, zo zegt hij, in Wenen zijn de mensen slechts bij uitzondering wie ze pretenderen te zijn:
Ich will damit sagen, dass viele der Menschen, die in Wien den Ton angeben, in den meisten Fällen ein verschanztes Ohr haben und einen vorlauten Mund. (p. 27)
In het Nederlands is de bedoeling van Celan mooi weergegeven door ‘een verstopt oor en een grote mond’, hoewel het jammer is van dat woordje ‘verschanzt’, dat ook elders in de brieven voorkomt: een werkwoord waar ‘zich verschuilen’ in zit, ‘zich verschansen’ en ‘zich verdedigen’, waardoor wederom de ‘vorlaute’ mond, die grote mond, als een soort afweergeschut vanuit de verschansing fungeert. Mensen die ‘vorlaut’ zijn, doen hun mond te snel open, nog voor ze hebben nagedacht, nog voor ze aan de beurt zijn, meestal wordt het van kinderen gezegd. Celan waarschuwt zijn vriendin voor de mensen uit haar oude kring, want, zegt hij, de omgang met dit soort mensen is schadelijk voor je, je wordt door hen de hemel in geprezen, maar het soort succes dat je bij hen vindt, is van korte duur, en ‘Menschen, die wie du im Schweren beheimatet sind, sollten ihn [den Erfolg, CK] zu umgehen wissen’ (p. 27). ‘Im Schweren beheimatet’ vertaalt Beers met ‘mensen die als jij zwaar op de hand zijn’ (p. 36), en dat is een prachtige idiomatische uitdrukking, die in het Duits niet bestaat, meestal weergegeven door ‘alles schwer nehmen’. Ik zou niet weten hoe het anders moet, desondanks stoort mij het feit dat de uitdrukking ‘zwaar op de hand’ een bestaande uitdrukking is, terwijl ‘im Schweren beheimatet’ niet echt bestaat, nergens, en de creatieve hand van de dichter verraadt. De dichter die tegen de dichteres spreekt. Beheimatet, woonachtig in de zwaarte..., je hebt je thuishaven in de zwaarte, zegt hij. Uit zijn mond heeft deze formulering alleen maar positieve connotaties, het is een compliment, het opent een waaier aan betekenissen, zoals: jij bent van jezelf anders dan de oppervlakkigen met wie je omgaat, die liefst weer gewoon doen en alle narigheid (met name de herinnering aan de nazitijd) zo snel mogelijk achter zich willen laten; jij hoort thuis in een ander land, je thuis is ‘in der Fremde’, ‘in der Schwere’, met andere woorden: ‘bij mij’. Dat valt allemaal weg, als je het vertaalt met ‘zwaar op de hand’.
Verabenteuere dich nicht
Negen jaar later, er is intussen veel gebeurd, schrijft Celan aan Bachmann op 19 mei 1960:
Weisst du noch, was ich Dir gesagt habe, als ich Dich zum letzten Mal sah, vor zwei Jahren, in Paris, im Taxi, vor Deiner Abreise?
Ich weiß es noch, Ingeborg.
‘Verabenteuere Dich nicht, Ingeborg’ – das habe ich Dir gesagt.
Du hast Dich verabenteuert, – dass Du es nicht einmal weisst, ist ... der Beweis dafür. (p. 136; onderstreping Celan, cursivering CK)
Hieraan gingen veel conflicten en misverstanden vooraf, Celan verwijt Bachmann in feite al op 17 november 1959 dat ze er niet voor hem is.
mein Notschrei – Du hörst ihn nicht, bist nicht bei Dir (...), bist ... in der Literatur. (p. 128)
Waarop Bachmann meteen de volgende dag, op 18 november, terugschrijft, per expres:
Nein, ich bitte Dich, wo irrst Du hin mit Deinen Gedanken. Ich bin, wo ich immer bin, nur am Verzagen oft... (p. 129)
Zij woont intussen samen met Max Frisch, die een zeer kritische houding tegenover Celan aanneemt, mogelijk uit jaloezie, omdat hij beseft hoe belangrijk Celan voor Bachmann blijft, ondanks alles, ondanks het feit dat hun relatie die in 1957 nog eens was opgebloeid al snel weer ten einde is, en ondanks het feit dat Celan sinds 1952 is getrouwd.
De ‘noodkreet’ van Celan was een brief, waarbij hij een neerbuigende, door hemzelf als antisemitisch ervaren recensie van een van zijn dichtbundels insloot, en waarop eerst Frisch, daarna Bachmann zelf genuanceerd, maar vooral relativerend reageert, zo van: iedere dichter krijgt negatieve recensies, je moet erboven staan en het naast je neerleggen. Dat is nu precies wat Celan niet kan, omdat de onderhuids antisemitische toon hem in zijn essentie raakt, te meer omdat hij al enkele jaren, sinds 1953, door Claire Goll van plagiaat wordt beschuldigd, een beschuldiging die steeds weer de ronde doet en door menig Duitse journalist maar al te graag wordt opgepakt – ten onrechte, zoals later zou blijken. In zijn boven geciteerde brief, waarin hij in feite zijn oude verwijt herhaalt dat Bachmann ‘de literatuur’ belangrijker vindt dan hem, schrijft hij verder:
Ingeborg, wo bist du? – Da kommt so ein Blöcker daher [de recensent, ck], kommt ein Gräberschänder [de dichter van de ‘vielgerühmte’ Todesfuge zou niet zozeer klinkende gedichten schrijven als wel ‘kontrapunktische Exerzitien auf dem Notenpapier oder auf stummen Tasten’, ck], ich schreibe Dir, in der Verzweiflung, und Du hast kein Wort und keine Silbe für mich übrig, du fährst zu Literatentagungen. (p. 136)
Wat zou Celan met het werkwoord ‘verabenteuern’ bedoeld hebben? In de vertaling van Paul Beers schrijft hij:
Weet je nog wat ik je gezegd heb toen ik je voor het laatst zag, twee jaar geleden, in Parijs, in de taxi, voor je vertrek?
Ik weet het nog, Ingeborg.
‘Ga niet op avontuur, Ingeborg’– dat heb ik je gezegd.
Je bent op avontuur gegaan – dat je het niet weet, is ... het bewijs ervoor. (p. 179–180)
‘Sich verabenteuern’ is een niet-bestaand werkwoord, het doet denken aan ‘zich verliezen in avonturen’, maar wat bedoelt Celan er eigenlijk mee? Volgens mij waarschuwt hij Bachmann, de intussen tweeëndertigjarige, nog steeds enigszins vaderlijk om zich niet te verliezen in te veel activiteiten, en maant hij haar tot meer concentratie, meer inkeer. Misschien zit er ook een verborgen waarschuwing voor andere relaties in, hoe gek dat ook zou zijn geweest in zijn situatie,5 maar wie zal het zeggen. Uit de context wordt mijns inziens duidelijk dat hij haar onvoorwaardelijke steun eist, en haar verwijt zich al avonturierend te verliezen, ik zou dan ook eerder zeggen: vergooi je niet aan avonturen, verkoop je ziel niet, en: maar je hebt je wel aan avonturen vergooid en je ziel verkocht. In ieder geval lijkt ‘ga niet op avontuur’ mij vele malen te zwak.
Zugrunde gehen
Al eerder, in 1958, tijdens de korte, maar intense opleving van hun liefde – gekenmerkt door korte notities, afspraken, nieuwe gedichten en ontmoetingen –, speelt de Gollaffaire voor het eerst een rol in hun correspondentie. Op 2 februari 1958 schrijft Bachmann:
[...] En nu krijg je meteen je brief, voor mijn ogen dichtvallen.
Over de nieuwe Goll-affaire: alsjeblieft, geef die geschiedenis geen kans in je, dan, denk [ik], krijgt ze ook buiten [je] geen kans. Mij lijkt het vaak alsof de belasteringen [ons] alleen maar kunnen [deren], zo lang we bereid zijn ons te laten belasteren.
De waarheid maakt toch dat je erboven staat, en zo kun je ’t ook van tafel vegen. [...] (p. 111)
Bachmann was kennelijk inderdaad erg moe, ze laat woorden weg, die door de uitgevers van de brieven zijn ingevuld. Interessant zijn echter een aantal kleine verschuivingen die door de vertaling tot stand komen. In het Duits staat er:
Zu dem neuen Goll-Unfall: ich bitte Dich, lass die Geschichten in Dir zugrunde gehen, dann, meine [ich], gehen sie auch aussen zugrund. (p. 85)
‘Unfall’ wijst erop dat er iets is misgegaan wat ook anders had kunnen lopen, in de noot wordt er inderdaad op gewezen dat er iets niet is gecorrigeerd in een artikel, ondanks de toezegging dat het zou gebeuren. Maar vooral trof mij bij het lezen het gebruik van het werkwoord ‘zugrunde gehen’: dat is echte Bachmanntaal, een werkwoord dat zij later in een van haar mooiste gedichten, het in 1965 gepubliceerde ‘Böhmen liegt am Meer’ zal gebruiken, lang nadat de relatie met Celan afgelopen was. In zijn thematiek verwijst het gedicht naar het gedroomde land waar Bachmann het ook in een brief van 10 juni 1950 over heeft (‘... en hopen dat we gauw naar een water kijken dat weer aan India grenst en aan dromen die we eens gedroomd hebben’, p. 23), een land waar ze met haar geliefde zou willen wonen, een niet-bestaand land – Bohemen ligt immers niet aan zee – het verwijst naar de innerlijke waarheid van de liefde, ook die welke niet geleefd kan worden:
Ist Liebesmüh in alle Zeit verloren, verlier ich sie hier gern.
[…]
Liegt Böhmen noch am Meer[…]
so hoffe ich auf Land. [….]
[…]
Ich will nichts mehr für mich. Ich will zugrunde gehen.
Zugrund – das heißt zum Meer, dort find ich Böhmen wieder.
Zugrund gerichtet, wach ich ruhig auf.
Von Grund auf weiß ich jetzt, und ich bin unverloren.
In feite geeft Bachmann Paul Celan hier het advies dat een herhaling lijkt van wat hij haar ooit heeft geadviseerd: concentreer je op je eigen kracht, laat je niet meeslepen, blijf erboven staan. Dit advies zal ze blijven herhalen, tot hij het als verraad interpreteert, als onbegrip en verraad, en het contact (tijdelijk) verbreekt.
‘Lass die Geschichten [meervoud, CK] in dir zugrunde gehen, dann gehen sie auch aussen zugrund.’ Het is een ongewone manier om zoiets uit te drukken, heel sterk en heel dichterlijk, en ik vind het jammer dat het in het Nederlands zo veel vlakker is weergegeven met ‘geen kans geven’, ook al is dat natuurlijk niet incorrect. Opvallend is ook de keuze van het begrip ‘belasteringen’ voor ‘die Verfolgungen’, en ‘laten belasteren’ voor ‘verfolgen lassen’ – begrijpelijk is het, want waar Bachmann op doelt, is uiteraard de lastercampagne van Claire Goll, die in de Duitse pers door velen met graagte wordt overgenomen. Maar ze kiest niet voor ‘Verleumdungen’ of ‘Diffamierungen’, ze kiest het woord ‘Verfolgungen’, misschien omdat ze meegaat in Celans beleving dat er tegen hem geageerd wordt met de bedoeling om hem te vernietigen. In ieder geval kiest ze een woord dat honderd keer erger is dan ‘Verleumdung’, belastering, ze kiest voor het begrip dat staat voor wat Celan aan den lijve heeft ondervonden door de Duitse bezetters. Dat woord geeft misschien aan hoe de lastercampagne in feite door haar, evenals door hemzelf, werd ervaren als een voortzetting met andere middelen van de ‘vervolging’ door de nazi’s, iets wat juist duidelijk maakt hoezeer hij zich erdoor in zijn existentie bedreigd voelde, en hoezeer zij zich met hem identificeerde.
Al deze kritische kanttekeningen belichten uiteraard slechts een specifiek aspect van het boek en beogen geen oordeel te geven over de vertaling als geheel. Desondanks dringt zich de vraag aan mij op of hier niet een kans is gemist om in de vertaling het bijzondere taalgebruik van de twee correspondenten zoveel mogelijk te handhaven, vooral daar waar het verwijst naar hun werk, en ook daar waar het de lectuur van de brieven eventueel bemoeilijkt. Op het onvertaalbare had eventueel in een noot gewezen kunnen worden, tegelijk had dat misschien de weg geopend naar een beter begrip van het werk van beide dichters.
Noten
1 Er lagen al heel wat studies ter tafel over de verhouding tussen de twee dichters en over de manier waarop zij allebei die verhouding verwerkten in hun poëzie. In Nederland werd de publicatie als sensatie gebracht – wat zij literair zeker is, maar minder op het vlak van de human interest – Joke Hermsen suggereerde bijvoorbeeld in haar recensie in de Volkskrant (19 september 2008) dat alles nu over moest, ook de interpretatie van de gedichten, maar dat valt behoorlijk mee.
2 Celan wordt al vanaf 1953 door de weduwe van Yvan Goll (1891–1950) van plagiaat beschuldigd – ten onrechte, zoals later zou blijken.
3 Overigens roept dit de vraag op om wat voor soort bloemen het in werkelijkheid ging. Mohn betekent zowel klaproos als papaver, maar een klaproos verwelkt al bij het plukken. Hoe de berooide Celan in het naoorlogse Wenen aan papavers, laat staan papavervelden kwam, is de grote vraag. Een andere vraag is wie nu wat romantiseert.
4 Interessant is in dit verband het feit dat Bachmann al vlak na de bevrijding in 1945 vriendschap sluit met een jonge Joodse intellectueel uit Wenen die als officier van het Britse bezettingsleger in Oostenrijk terecht is gekomen, een relatie waarin de latere confrontatie met Celan zich in zekere zin al aftekent.
5 Uit de in 2010 onder de titel Celans Kreidestern bij Suhrkamp verschenen herinneringen van Brigitta Eisenreich blijkt dat Celan in de tijd dat zijn liefde voor Bachmann weer oplaaide een geheime relatie had met een in Parijs woonachtige, van oorsprong Oostenrijkse antropologe.
Bibliografie
Herzzeit: Ingeborg Bachmann – Paul Celan. Der Briefwechsel. 2008. Bertrand Badiou, Hans Höller, Andrea Stoll & Barbara Wiedemann (eds.). Berlin: Suhrkamp.
Een dramatische liefde: briefwisseling Ingeborg Bachmann-Paul Celan. 2010. Bezorgd en becommentarieerd door Bertrand Badiou et al. Vertaald door Paul Beers. Amsterdam: Meulenhoff.
Bachmann, Ingeborg. 2010. Kriegstagebuch. Berlin: Suhrkamp.
Celan, Paul. 2003. Verzamelde gedichten. Uit het Duits vertaald door Ton Naaijkens. Amsterdam: Meulenhoff.
Eisenreich, Brigitta. 2010. Celans Kreidestern. Berlin: Suhrkamp.