In 2009 sloot John M. Coetzee zijn driedelige fictieve autobiografie af met Summertime, dat nog voor de Engelse uitgave in de Nederlandse vertaling van Peter Bergsma uitkwam, de achttiende Coetzeetitel in het fonds van Uitgeverij Cossee. Al meer dan een kwart eeuw is Peter Bergsma de vaste vertaler van het werk van de nu zeventigjarige J.M. Coetzee, die met Zomertijd een oeuvre lijkt af te sluiten dat in 1974 begon met Dusklands.
Coetzee, geboren in Kaapstad, en na vele omzwervingen nu Australisch staatsburger, is wiskundige, linguïst, literatuurwetenschapper, en de laatste jaren fervent dierenactivist. Hij is van huis uit tweetalig (Engels en Afrikaans, al werd thuis uitsluitend Engels gesproken), en schrijft altijd in het Engels (maar kende genoeg Nederlands om in 1976 Marcellus Emants’ Nagelaten bekentenis in het Engels te vertalen, en bespreekt tot in detail met Bergsma diens vertalingen). Hij is tweevoudig winnaar van de Booker Prize (voor Life & Times of Michael K in 1983 en Disgrace in 1999), en werd in 2003 bekroond met de Nobelprijs voor literatuur. Hij schreef in totaal twaalf romans, drie fictieve autobiografieën, en vijf essaybundels, en heeft in dit oeuvre met succes een prachtige waaier van totaal verschillende stijlen uitgeprobeerd.
Summertime is een goed voorbeeld van Coetzees meesterschap, dat steeds weer verrast. Niemand had kunnen verwachten dat, na de chronologisch vertelde autobiografische delen Boyhood en Youth, ‘Coetzee’ alweer enige tijd dood is. Een jonge Britse biograaf, die hem niet gekend heeft, interviewt vijf mensen uit Coetzees Afrikaanse periode (1971–1977), en graaft daarnaast verder in nagelaten notities, brieven en dagboeken. Zo ontstaat een collage van subjectieve portretten waaruit de lezer zich een beeld kan vormen van de complexe persoon die Coetzee is. Het is een fascinerend boek, ook door de bespiegelingen over het verband tussen biografie en literaire kwaliteit, en het licht dat wordt geworpen op de vroege romans. De personages hebben ieder een geheel eigen stijl, met heel verschillende talige achtergronden (Afrikaans, Braziliaans, Frans). Naast het afgemeten, uiterst precieze kale proza dat we van Coetzee kennen ontstaat zo een ware caleidoscoop van taalregisters.
Ik zou de schitterende vertaling Zomertijd door Peter Bergsma willen voordragen als ‘meest opvallende vertaling van 2009’, niet alleen vanwege het absolute belang van de roman zelf, maar ook omdat de uitgave van Zomertijd een mooie aanleiding is om twee in mijn ogen interessante aspecten van de literaire vertaalkunst in Nederland aan te stippen.
Ten eerste is daar de recente tendens bij Nederlandse uitgeverijen om vertalingen van hier populaire Engelstalige auteurs uit te brengen voordat het origineel verschijnt. Er zijn voorbeelden te over: de Bezige Bij deed het met Donna Tartt en Philip Roth, de Harmonie met Ian McEwan, Rushdies Fury kwam in 2001 eerst uit (als boekenweekgeschenk) als Woede, en Eva Cossee heeft al heel lang J.M. Coetzee als huisauteur. Op een internetsite (8weekly.nl, 23 oktober 2007) klaagde Matthijs Bakker naar aanleiding van de verschijning van Dagboek van een slecht jaar (Coetzees Diary of a bad year, 2007, inderdaad eerst in vertaling uitgegeven) dat de praktijk zou leiden tot haastwerk. Vertalers zouden onder grote druk worden gezet om de buitenlandse uitgever maar voor te zijn. Dat is in het geval van Coetzee niet waar: Peter Bergsma krijgt vele maanden tevoren het manuscript dat uiteindelijk naar de Engelse uitgever zal gaan, en heeft mede daardoor (wat een voorrecht!) alle gelegenheid met Coetzee zelf in discussie te gaan over zijn vertaling. Deze relatieve antedatering van werken van belangrijke buitenlandse auteurs, en het feit dat soms van nog niet definitieve manuscripten wordt gewerkt, kan voor latere literatuurhistorici nog boeiende problemen opleveren.
Mijn tweede punt laat zich wellicht het beste inleiden met een voorbeeld: zes van de zeven delen van Prousts À la recherche du temps perdu zijn indertijd in het Engels vertaald door Charles Kenneth Scott Moncrieff (1889–1930) onder de shakespeareaanse titel Remembrance of Things Past, een titel die in het Angelsaksische culturele geheugen is blijven hangen. Veel Engelstalige literatuurgeschiedenis gaat daardoor helemaal niet over Prousts tekst, maar over die vertaling van Scott Moncrieff (en weinig Engelse auteurs zullen hardop zeggen dat zij de oorspronkelijke tekst natuurlijk niet gelezen hebben, maar zich baseren op de vertaling). De publicatie van Zomertijd voedt de stelling dat een vertaald oeuvre een eigen behandeling verdient, zeker wanneer het door één en dezelfde vertaler is vertaald in dezelfde periode waarin het tot stand is gekomen (met een goede kans op kruisbestuiving dankzij het contact dat auteur en vertaler met elkaar hebben opgebouwd). Een literair werk bestaat immers niet sui generis maar in de receptie ervan, en in dat receptieproces spelen vertalingen natuurlijk een cruciale rol. Zo benadrukt de nieuwe uitgeverspraktijk dat een vertaalde tekst net zo zou moeten worden behandeld als ‘oorspronkelijk’ literair werk. In het geval van Coetzee kan de vraag worden gesteld in hoeverre diens trouwe vertaler in zekere zin medeauteur is geworden van zijn indrukwekkende oeuvre. Ook daarom blijft het betreurenswaardig dat er door de Nederlandse boekrecensenten bij besprekingen van in Nederland verschenen buitenlandse literatuur nog steeds nauwelijks adequate inhoudelijke aandacht wordt gegeven aan de vertaling, en dat het niet zelden voorkomt dat de vertaler niet eens wordt genoemd. Ik zie in ieder geval graag uit naar een voortzetting van het Coetzee-oeuvre van Peter Bergsma.
J.M. Coetzee, Zomertijd. Vertaald door Peter Bergsma. Amsterdam: Cossee, 2009.