Het is een boek dat niemand onverschillig laat. Sommigen zijn er razend enthousiast over en lezen het achter elkaar uit. Anderen vinden het schokkend, smijten het na tweehonderd bladzijden weg. Weer anderen kijken je alleen maar meewarig aan als je vertelt wat je aan het vertalen bent. Of ze worden boos, dat kan ook. Die Littell deugt niet, zeggen ze, hij schrijft kitsch en porno, bovendien levert hij in interviews kritiek op Israël. Er mag trouwens helemaal geen fictie worden geschreven over de Holocaust, het moet blijven bij ooggetuigenverslagen. En we hoeven toch geen begrip te krijgen voor de daders? Bovendien, wat voegt deze roman toe aan de bestaande documentatie?
Zelden ben ik zo vaak en heftig aangesproken op wat ik aan het vertalen was: op de inhoud en de stijl van de roman, maar ook op de persoon van de auteur. Vaak wordt gesuggereerd dat vertalen een soort automatisch proces is waar nauwelijks een menselijk wezen aan te pas komt, laat staan een mens met enig kritisch vermogen. Maar in dit geval lag het anders en werd ik als vertaalster uitdrukkelijk benaderd over het boek, over de schrijver. Het waren interessante gesprekken, al hadden veel gesprekspartners het boek jammer genoeg niet gelezen en gingen ze af op wat erover was gepubliceerd in de kranten. Terwijl Les Bienveillantes zo’n omvangrijk, zo’n veelzijdig en gelaagd boek is dat het nauwelijks in kort bestek valt samen te vatten.
Heinrich Himmler (1900-1945)
Het origineel verscheen in augustus 2006.1 Toen de Arbeiderspers me enkele maanden later vroeg of ik wilde overwegen het te gaan vertalen, was er vanuit Frankrijk al een luid rumoer opgestegen, dat zich ook noordwaarts had verspreid. Dit was kennelijk een controversieel boek.
De inhoud
Les Bienveillantes, in het Nederlands verschenen als De Welwillenden, zijn de memoires van een voormalige SS-officier, de fictieve memoires van iemand die in werkelijkheid nooit heeft bestaan. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog is deze officier, Max Aue genaamd, vanuit het verwoeste Berlijn gevlucht naar Frankrijk, waar hij onder een valse naam een nieuw bestaan heeft opgebouwd. Rond 1970 noteert hij uitvoerig zijn herinneringen aan de oorlogsjaren en – minder systematisch – aan de tijd daarvóór, zijn vroege jeugd en studentenjaren. Hij heeft actief deelgenomen aan de ‘wilde holocaust’ in de Oekraïne, vervolgens tegen de Russen gevochten in het omsingelde Stalingrad, inspectietochten gemaakt naar tal van concentratiekampen: Sachsenhausen, Auschwitz. Zijn memoires stoppen op het moment dat het Derde Rijk ineenstort en het laatste stukje Berlijn door de Duitsers moet worden prijsgegeven aan de Russen.
In de opbouw van het verhaal toont Littell zich een knap regisseur van het toeval, dat Max Aue steeds weer naar belangrijke plaatsen en gebeurtenissen voert. Aue heeft ontmoetingen met nazi-kopstukken als Himmler en Speer, hij babbelt met Eichmann en staat zelfs nog heel kort tegenover Hitler. Ook discussieert hij met een communistische commissaris, met een honderdtwintigjarige jood die wil worden doodgeschoten, met een briljante linguïst die fulmineert tegen de nazistische rassentheorieën. Aue zelf is en blijft een overtuigd aanhanger van de nazi-ideologie. Uit zijn memoires blijkt dat hij vervuld is van begrip voor zichzelf en dat hij geen berouw heeft, zoals hij nadrukkelijk naar voren brengt.
‘Littell heeft de taal van de beul uitgevonden,’ zegt Claude Lanzmann in een interview met een Duitse krant.2 En dat bedoelt hij positief, nadat hij zich aanvankelijk kritisch over de roman had uitgelaten. Het was Lanzmann zelf nauwelijks gelukt om in zijn film Shoah ex-nazi’s aan het praten te krijgen. Daarvoor was een roman nodig, stelt hij. Daarin ligt het originele en tegelijk huiveringwekkende van Les Bienveillantes: de misdaden die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hebben begaan, worden verteld vanuit het perspectief van de dader, en bovendien door een dader die na vijftien, twintig jaar nog steeds geen wroeging voelt. Verder is het geen domme dader; Max Aue is jurist, hij luistert graag naar Bach en Rameau, strooit kwistig met citaten uit de Franse literatuur. Evenmin is hij een sadist die plezier beleeft aan het lijden van zijn slachtoffers; wanneer andere SS’ers zich woedend op de joden uitleven, roept hij hen tot de orde en wijst verontwaardigd op de regels, die onnodig geweld verbieden.
Duovertaling
Het boek was nog niet verschenen of het debat laaide op. Beproefde deskundigen werd om hun mening gevraagd. Jorge Semprun was meteen vol bewondering. De ommekeer van Claude Lanzmann noemde ik al; die vond plaats na een persoonlijke ontmoeting met Jonathan Littell, die naar eigen zeggen veel inspiratie had geput uit Lanzmanns films. Als satellieten begonnen er boekjes rond Les Bienveillantes heen te cirkelen: Les Bienveillantes décryptées, Les Complaisantes, Les Malveillantes. In het agressief getoonzette Malveillantes betoogde Paul-Éric Blanrue dat de roman nooit door Littell met zijn half-Amerikaanse achtergrond kon zijn geschreven, daarvoor beheerste hij de Franse taal onvoldoende.3
Intussen verschenen ook in de Nederlandse pers al wat recensies, die over het algemeen zeer positief waren. In Vrij Nederland omschreef Henk Pröpper het lezen van de roman als ‘een uiterst indringende, meeslepende maar ook verstikkende belevenis’.4 Hij spreekt verder van ‘een magistrale beheersing van stof, toon en register.’ Al lezend werd ik het steeds meer met hem eens. Daarmee werd de beslissing niet eenvoudiger. Vertalen is onder andere een intensieve vorm van lezen, en een roman van ruim 400.000 woorden vertalen vergt naar de gangbare maatstaven meer dan twee jaar werk. Twee jaar een eenzaam bestaan leiden in een verstikkend, gruwelijk universum, wilde ik dat? Anderzijds was het een belangrijk boek, over een onderwerp dat me altijd al interesseerde. Het wierp een ongewoon licht op bekende feiten, door bijvoorbeeld uitvoerig stil te staan bij het gekonkel binnen de SS en de ruzies met de Wehrmacht.
Zo is De Welwillenden uiteindelijk een duovertaling geworden. Janneke van der Meulen en ik hadden al eerder samen vertaald, lazen soms ook elkaars producten om die van kritische aantekeningen te voorzien. We hadden daarbij gemerkt dat we aan een enkel woord genoeg hadden om elkaar duidelijk te maken hoe het misschien beter kon. Een waakzame samenwerking zou ons kunnen behoeden voor kwalitatieve inzinkingen. We zouden niet eenzaam ten onder gaan in de door Littell beschreven wereld van kil, meedogenloos geweld, maar elkaar als het ware overeind kunnen houden.
Werkwijze
Het is een misverstand dat een duovertaling twee keer zo snel gaat. Er moet veel tijd worden gestoken in onderling overleg, in het gezamenlijk nemen van beslissingen, soms over detailzaken – schrijven we Wisła of Weichsel, coördinatiekamer of commandozaal? – en soms ook over meer algemene kwesties: handhaven we alle cursieven, kunnen we een SS-officier woorden van Jiddische herkomst in de mond leggen, zullen we het aantal puntkomma’s enigszins verminderen?
De eerste vijftig pagina’s vertaalden we allebei, los van elkaar, om vervolgens de resultaten naast elkaar te leggen en met voldoening te constateren dat de toon klopte; sommige van de vertaalde fragmenten bleken in het Nederlands vrijwel identiek. De rest van de tekst werd verdeeld in bundeltjes van om en om twintig bladzijden, waarna we elkaars resultaten controleerden en bespraken. De een deed soms een woord in de ban waar de ander geen kwaad in zag, zoals prima, totaal, oké. Op die manier drongen we elkaar wederzijds terug op een kleiner taalgebied, waar gelukkig nog ruim voldoende woorden overbleven. En ook op het gebied van zinsconstructies en woordvolgorde formuleerden we bepaalde richtlijnen.
We maakten verder bijvoorbeeld afspraken over het vertalen van woorden als horrible, terrible, angoissant, douloureux, désemparé. Die woorden hebben qua betekenis een zekere bandbreedte, de emotionele lading kan in de vertaling worden gevarieerd. We kozen bij voorkeur voor een zo neutraal mogelijke vertaling, dus liever verschrikkelijk, geducht of verward, dan angstaanjagend, aangrijpend of ontredderd. In het algemeen streefden we naar een terughoudende woordkeus. Dat paste bij Aue, die vooral scherp waarneemt en koel registreert.
Het Frans van Jonathan Littell
Ik maakte al melding van de giftige kritiek van Blanrue in zijn boekje Les Malveillantes, waarin hij zijn uiterste best doet om te suggereren dat Littell de Bienveillantes niet zelf heeft geschreven, of hoogstens een door Gallimard opgekalefaterde kladversie, of anders misschien in het Engels. Deze Blanrue gaf op zijn website ruimte aan Bruno Janin, die daar 140 pagina’s kritiek levert op de stijl, onder het motto Jonathan Littell sait-il écrire le français? Weliswaar zijn er in Frankrijk honderdduizenden exemplaren van Les Bienveillantesverkocht en is het boek bekroond met de Prix Goncourt, maar er is en blijft een grote weerstand tegen de roman en de auteur. Schrijvers van elders vinden in de Franse taal vaak hun uitdrukkingsmiddel. Een aantal maanden geleden nog werd de Prix Goncourt toegekend aan de Afghaans-Franse Atiq Rahimi en kreeg de Guinese schrijver Tierno Monénembo de Prix Renaudot. Meestal worden deze schrijvers met open armen ontvangen en wordt er gejubeld over de verrijking die hun stijl betekent voor de Franse taal. Maar op de stijl van Littell, die misschien werd gezien als een Amerikaanse, imperialistische indringer, was veel kritiek.
Janin vergeeft hem niets. Hoe kan Littell schrijven ma peau nue hérissée par le froid? Je haren gaan recht overeind staan, niet je huid, betoogt Janin, en hij voegt eraan toe: ‘Deze kostelijke fout vinden we op een aantal plaatsen.’ Maar wie de Grand Robert openslaat kan constateren dat het een aanvaardbaar metoniem is, dat daar bekrachtigd wordt met een citaat uit het werk van Du Bellay. De term sapeur is een anglicisme, betoogt Janin, het woord is afgeleid van het Engelse sapper en Littell had de uitdrukking soldat du génie moeten gebruiken, geniesoldaat. Toch staat sapeur als officieel Frans woord in diezelfde Grand Robert. Zo foetert Bruno Janin door. Soms heeft hij gelijk: large wordt in het boek te vaak gebruikt in de zin van grand, en er zijn andere anglicismen. Soms maakt Janin in een soort blinde woede zelf interpretatiefouten, door bijvoorbeeld ‘un homme pourrait faire pire que de vivre ici’ te interpreteren als precies het tegenovergestelde: is er iets ergers denkbaar dan hier te leven? De twee vertaalsters hebben deze lijst met ultrapuristische kritiek slechts nu en dan geraadpleegd.
Vertalen als techniek
Kwam het door de duo-aanpak dat het uiteindelijk wel meeviel, dat het eigenlijke vertaalwerk me minder aangreep dan ik had gevreesd? En dan bedoel ik vooral het vertalen in enge zin: aan je bureau zitten knutselen met woorden, schuiven in zinsconstructies, letten op ritme en klank, door het boek bladeren om te kijken hoe een woord elders is gebruikt, het ene woordenboek na het andere raadplegen.
Vertalen is een vak, waar veel technische vaardigheden aan te pas komen. Een vertaalster kan daar genoegen aan beleven, ook al is ze bezig met sombere stof. Zo heb ik het althans ervaren, maar ik hoefde dan ook niet in eenzaamheid door de beschreven verschrikkingen te ploeteren, we vertaalden samen.
Laat ik ook nog even verwijzen naar een uitspraak van Littell zelf. Ter gelegenheid van de verschijning van Die Wohlgesinnten, de Duitse vertaling, was hij bij wijze van uitzondering bereid tot een kort promotiebezoek. In Berlijn werd hij geïnterviewd door Daniel Cohn-Bendit, die hem vroeg hoe het voelde om de gruwelen van de massa-executies zo gedetailleerd te beschrijven. Littell antwoordde dat ‘een lijk, als je erover schrijft, een grammaticale vorm is’. En hij verwees naar schilders, die zich vooral met kleuren en vormen bezighouden. Het is een oude waarheid, op een vergelijkbare manier geformuleerd door Mallarmé: ‘Verzen maak je niet met ideeën, maar met woorden.’ Toch was het voor veel Duitse recensenten een extra gelegenheid om zich boos te maken op de schrijver. ‘Zo’n opmerking heeft de kilheid van de moordenaar die de levende mens tot ding maakt,’ schreef een van hen.5
Via die Duitse vertaling kwam het boek min of meer thuis, belandde het midden in de heftige discussies die in Duitsland al zo lang over de oorlog worden gevoerd. De roman en de schrijver werden niet echt hartelijk ontvangen. Ik ga nu niet in op de vraag hoe dat kwam, maar beperk me tot een opmerking over de taalkundige thuiskomst. In de Franse roman wemelt het van Duitse termen als Häftling, Bergjuden, Sturmbannführer, Zu Befehl. Met hun klanken en angstaanjagende connotaties geven ze de stijl iets hortends en gewelddadigs. Wat te doen met die Duitse termen, geïntegreerd in een Franse tekst? Het antwoord kregen we van de schrijver. Alle Bienveillantes-vertalers ontvingen meteen al een brief van de auteur vol vriendelijke woorden en dringende adviezen. In die brief vraagt Littell of zijn vertalers de Duitse termen willen handhaven, in welke taal ze ook vertalen. Hoe vervreemdend zal dat er in de Koreaanse vertaling hebben uitgezien? Maar in Die Wohlgesinnten is het vervreemdende effect van de Duitse woorden verdwenen, de tekst is daardoor vloeiender geworden dan bijvoorbeeld in het Nederlands. Wij, de Nederlandse vertaalsters, hebben anderzijds een enkele keer een Duitse term toegevoegd, als het alternatief bestond uit een nietszeggende, onherkenbare omschrijving. Ik herinner me in dit verband het woord Gerichtsbarkeitserlass (een besluit van Hitler dat Duitse soldaten het recht gaf om in vijandelijke gebieden ook burgers te vermoorden) voor ordre sur les juridictions.
Een sympathieke hoofdpersoon?
De twee vertaalsters beperkten zich in hun gesprekken en mailtjes niet tot technische kwesties; de roman bleef uitnodigen tot inhoudelijke discussies. Over de vertaling werden we het op den duur zo eens dat we intussen niet meer weten wie precies wat heeft vertaald, maar onze interpretaties van de inhoud liepen niet altijd volledig parallel. Dat kan ook nauwelijks, gezien de complexiteit van het verhaal. Al voortwerkend filosofeerden we uitvoerig over Max Aue, we probeerden ons een beeld van hem te vormen. Klaus Theweleit schrijft: ‘De bewering van veel recensenten dat geen moment de neiging bestaat om zijn kant te kiezen, lijkt mij een vorm van afweer.’6 Maar Littell heeft het zijn lezers in dit opzicht wat gemakkelijker gemaakt door Aue neer te zetten als een uitermate gecompliceerde figuur, die op steeds grotere afstand van de lezer komt te staan. Hij is verre van banaal. Als opgroeiende jongen heeft hij een incestueuze relatie gehad met zijn tweelingzuster. Zij groeit eroverheen, maar hij blijft hangen in die wanhopige liefde, en wil verder alleen nog seks met mannen. Dat klinkt paradoxaal, maar voor hem is seksueel contact met mannen een manier om zich met haar te kunnen vereenzelvigen, te ervaren wat zij ervaart. Me dunkt geen alledaags gegeven, al weet Aue zijn gevoelens voor zijn zuster zo ontroerend en overtuigend onder woorden te brengen dat de lezer daarin een heel eind met hem mee wil gaan. De afstand tot de lezer ontstaat vooral doordat hij steeds wreder wordt, steeds meer gruwelijke moorden pleegt.
In het eerste deel van het boek, de Toccata, richt Aue zich rechtstreeks tot zijn lezers. Hij begint met een vriendelijk ‘mensenbroeders’, maar al snel is het gedaan met de vriendelijkheid en gaat hij naar de lezers uithalen. Zijn toon in de Toccata is hard en rancuneus. Hij betoogt dat zijn lezers net zo als hij zouden hebben gehandeld als zij in dezelfde omstandigheden hadden verkeerd. En hij deelt een extra mep uit naar de Franse lezers door te verwijzen naar de slachtoffers die Frankrijk in de Algerijnse oorlog heeft gemaakt. Hij stelt zich zo gelijkhebberig op dat we vooralsnog geen enkele sympathie voor hem kunnen koesteren.
Dat verandert in het volgende deel, de Allemandes 1 en 2. Hier niet langer uithalen in de richting van de lezer, maar een verhaal dat iets weg heeft van ‘een vloeiende, voortgaande tankbeweging’.7 Aanvankelijk weet Aue, die tot dan toe rapporten en nota’s zat te schrijven in Berlijn, zich nog aan het geweld te onttrekken en kijkt hij toe, maar weldra staat hij toch in het ravijn van Babi Jar om joden in doodsstrijd een nekschot toe te dienen. Hij doet het met tegenzin, maar toch gaat hij niet terug naar Berlijn als hem de mogelijkheid daartoe wordt geboden. Om allerlei redenen blijft hij bij de Einsatzgruppe; omdat hij zich voelt aangetrokken tot radicale, extreme omstandigheden, omdat hij bang is dat hij anders in zijn carrière zal worden gefnuikt, en zeker ook uit nationaal-socialistische overtuiging: het vuile werk moet nu eenmaal worden gedaan, daarna wacht de nazistische heilstaat.
En de radicalisering schrijdt voort, het moorden gaat steeds vlotter, zelfs in zijn persoonlijk leven. Hij meent een parallel te zien tussen de destructieve activiteiten van het Reich en die van hemzelf. Als hij op bezoek is bij zijn moeder, peinst hij: ‘Eigenlijk was het probleem van de Duitse gemeenschap vergelijkbaar met mijn persoonlijke situatie; ook de Duitsers zwoegden om zich los te werken uit een smartelijk verleden, om schoon schip te maken, opdat een nieuwe toekomst mogelijk werd. Daarom hadden ze hun toevlucht gezocht tot de allerradicaalste oplossing: moord, de gruwelijke verschrikking van het moorden. Maar was moorden een oplossing?’ Hij vraagt het zich af, maar doodt vervolgens in een vlaag van verstandsverbijstering zijn moeder en zijn stiefvader, al weigert hij tot aan het einde van zijn memoires om die feiten werkelijk onder ogen te zien. Tegelijkertijd zwelt de mythologische onderstroom in de roman aan en krijgt Aue in toenemende mate de trekken van Orestes, uit de Griekse mythologie. Een enkele keer zijn er onnadrukkelijke verwijzingen naar die mythe. Na de moord op zijn moeder en stiefvader wordt Orestes achtervolgd door de Wraakgodinnen. De mythe kent verschillende varianten; in de bekendste daarvan wordt Orestes uiteindelijk door tussenkomst van de godin Athene vrijgesproken voor de rechtbank en veranderen de Wraakgodinnen voor hem in Eumeniden of ‘Welwillenden’. Pallas Athene wordt in de roman nergens met name genoemd, maar in de mythologie geldt ze als godin van de wijsheid en van de schone kunsten maar bovendien als godin van de krijgskunst.
In het geval van Aue geldt misschien nog als verzachtende omstandigheid dat er in Stalingrad een kogel dwars door zijn hoofd is gegaan en dat er sindsdien een ‘tunnel’ door zijn hersens loopt. In de periode waarin hij van die verwonding herstelt, vraagt hij zich angstig af of hij ooit nog dezelfde kan worden die hij was. Het zet hem verder van ons weg, en dat is wel zo geruststellend. Is dat een vorm van de door Theweleit genoemde afweer? In bepaalde fragmenten komt de hoofdpersoon weer gevaarlijk dichtbij: een moordenaar kan ook verdrietig zijn, zorgzaam, hij kan meevoelen met de ellende van anderen, hij kan wanhopig liefhebben. Over de mogelijkheid tot identificatie met deze Aue is het laatste woord bepaald nog niet gezegd.
Het vertalen in bredere zin: het onderzoek en de verhalen
In een vroege recensie8 geeft Maarten van Buuren een opsomming van alle onderwerpen die in Les Bienveillantes aan de orde komen. Ik ga die opsomming niet herhalen en volsta met Van Buurens verbijsterde uitroepen: ‘Deze man beschikt over een documentatie waar mijn verstand bij stilstaat’ en: ‘Het is, beste lezer, verpletterend.’ Al vertalend voelde ook ik mijn bewondering groeien voor de onafzienbare feitenkennis die bijna achteloos, met literaire meesterhand, in de roman is verwerkt.
Er moest dus tijdens het vertalen veel worden onderzocht en geverifieerd, al dan niet in overleg met de uitermate behulpzame auteur. Dat noem ik het vertalen in bredere zin. Soms was dat onderzoek plezierig: nog eens naar de Kunst der Fuge luisteren, plaatjes kijken van toeristische attracties op de Krim. Maar algemeen gesproken was het onderzoek voor mij het aangrijpendste onderdeel van het vertaalproject. Mijn boekenkast staat intussen vol met zwartgerugde naslagwerken over SS-uniformen, Wehrmacht-insignes, de slag om Stalingrad, de bombardementen op Berlijn. De dvd’s met historisch materiaal, fragmenten van Himmlers redevoering in Posen zoals ze op het internet te horen zijn, groezelige websites van neonazi’s, een bezoek aan Sachsenhausen, een wandeling door de Wilhelmstrasse in Berlijn, de foto’s van mensen die één minuut voor hun dood in de camera kijken, foto’s van grijnzende Duitsers die duizenden mensen hebben vermoord en evengoed nog in de camera durven kijken: de zoektocht naar allerlei details hield me langdurig gevangen in een beklemmende wereld.
En dan waren er de reacties van de mensen om mij heen, ik verwees er al naar. Vaak kwamen na de kritische vragen toch de verhalen. Ik wist niet dat zo velen de last van de oorlog nog steeds op de een of andere manier met zich meedragen, bijvoorbeeld omdat hun vader dwangarbeider is geweest, of pas in 1947 uit Russische krijgsgevangenschap is teruggekeerd, omdat familieleden in een kamp zijn vermoord, tijdens de slag om Arnhem zijn gesneuveld, of omdat ze zelf nog een vaandel hebben gedragen aan het hoofd van de Hitlerjugend. Ik hoorde al die verschillende verhalen, ze kwamen gewoon uit mijn omgeving en ik ben dankbaar dat ze me werden verteld. Alleen dat al was het vertaalwerk meer dan waard.
Het grote zwijgen
In dat verband vraag ik me af hoe De Welwillenden zal worden gelezen door jongere generaties. Wie vlak na de oorlog is geboren, heeft al heel wat accentverschuivingen meegemaakt: eerst stonden vooral de verzetsstrijders in de belangstelling, en in samenhang daarmee een kamp als Buchenwald; daarna verplaatste de aandacht zich naar de jodenvervolging, met Auschwitz als verschrikkelijk symbool; op den duur kwamen ook de dwangarbeiders in beeld, de Duitsers als slachtoffer, de kinderen van NSB’ers enz. De generatie van de babyboomers heeft Anne Frank gelezen, Jorge Semprun, Primo Levi, Imre Kertész, Etty Hillesum, Elie Wiesel. Dat zijn de stemmen van de slachtoffers. En hoe dik en gedetailleerd De Welwillendenook mag zijn, de slachtoffers laten zich er niet in horen. Voor Aue zijn ze een ongedifferentieerd geheel: ‘Ze leken hoe dan ook allemaal op elkaar, het was een grijze, vuile massa, die ondanks de kou stonk en waarin onderlinge verschillen ontbraken.’ Hun grote zwijgen is als een zwart gat, een stilte die extra schrijnt voor wie de slachtoffers in andere boeken heeft horen spreken.
Arme vertaalster
Eén vertaling zal nog wel even op zich laten wachten: de Engels-Amerikaanse, aangekondigd voor maart 2009. Voordat er iemand aan het werk mocht, hebben een Amerikaanse, een Canadese en een Engelse uitgever gezamenlijk een soort wedstrijdje georganiseerd door aan een stuk of vijf vertalers hetzelfde fragment uit de roman voor te leggen. De geanonimiseerde fragmenten werden beoordeeld in samenspraak met de schrijver, die immers tweetalig is en in zijn jeugd zelf heeft vertaald uit het Frans, een tekst van Genet. De keus viel uiteindelijk op Charlotte Mandell, een ervaren vertaalster van onder meer Blanchot, Genet, Flaubert en Proust.9 Jonathan Littell kijkt de hele vertaling na. Zijn Nederlandse vertaalsters hadden afgelopen april de kans om bij hem thuis de eerste gecorrigeerde vellen daarvan in te zien, en die stonden behoorlijk vol. De arme vertaalster is niet te benijden, want hoe zal de auteur zich ervan kunnen weerhouden het boek voor de gelegenheid ook een heel klein beetje te herschrijven?
Zoals de Duitse vertaling een soort thuiskomst was voor het boek, zo wordt de Amerikaanse een soort thuiskomst voor de auteur. Jonathan is de zoon van Robert Littell, een succesrijke schrijver van met name spionageromans. Er zal de zoon veel aan gelegen zijn dat de Amerikaanse vertaling een goede ontvangst krijgt. Maar zover is het dus nog niet.
Noten
1 Bij Gallimard, Parijs.
2 ‘Littell hat die Sprache der Henker erfunden,’ Frankfurter Allgemeine Zeitung, 28 november 2007. Later opgenomen in Marginalienband, een boekje ter toelichting bij de Duitse vertaling, Berlin Verlag, 2008.
3 Marc Lemonier, Les Bienveillantes décryptées, Paris: Le Pré aux Clercs, 2007. Édouard Husson – Michel Terestchenko, Les Complaisantes, Paris: F-X de Guibert, 2007. Paul-Éric Blanrue, Les Malveillantes, Paris: Éditions Scali, 2006.
4 ‘De beul onder je huid’, Vrij Nederland, 11 november 2006.
5 ‘Die Grammatik der Toten’, Frankfurter Allgemeine Zeitung, 1 maart 2008.
6 ‘Wem gehört der SS-Mann?’, TAZ, 28 februari 2008. Dezelfde Theweleit schreef een nawoord bij het boekje van Jonathan Littell over Léon Degrelle, Le sec et l’humide, Paris: Gallimard, 2008.
7 Henk Pröpper in de reeds genoemde recensie.
8 ‘Meer dan de geschiedenis van de jodenvernietiging’, De Groene Amsterdammer, 19 januari 2007.
9 Volgens Le Monde van 15 februari 2008, in ‘L’Allemagne s’interroge sur Les Bienveillantes’.