Filter kijkt in dit nummer flink de andere kant op, en dat is de moeite waard. W.F. Hermans maakt furore in de ons pal omringende buitenlanden, Herman de Coninck krijgt naam in het verre westen, terwijl Ira Wilhelm dichter bij huis vertelt hoe het is om als prozavertaler plotseling de poëzie van Anneke Brassinga op je bord te krijgen. Ruim aandacht verder voor meestervertaler Paul Claes, die diep ingaat op vragen betreffende zijn werk, waarop Onno Kosters zich buigt over diens nieuwe en meteen roemruchte vertaling Het barre land. Daarnaast frisse, kritische geluiden: Luc Renders vindt dat Nederlandse vertalingen van Afrikaanse poëzie het een en ander te wensen over laten en Rokus Hofstede pleit in zijn laatste column voor meer vertaling, bruxellisation, bastaardij. Tot slot tweemaal de loftrompet: het juryrapport van de Martinus Nijhoff Prijs over Ria van Hengel en de Jaffé-laureaat Jeanne Holierhoek, die zelf vertelt hoe zij met esprit de Esprit des Lois van Montesquieu wist te overmeesteren.