Het verhaal van Simson samengevat:
Een kinderloos echtpaar uit de joodse stam Dan krijgt van een engel Gods te horen dat zij een zoon krijgen. Voorbestemd om het joodse volk van het juk van de Filistijnen te verlossen zal hun zoon als nazireeër door het leven gaan. Dit betekent onder andere dat hij geen alcohol zal mogen drinken en zijn hoofdhaar niet zal mogen afknippen. Het kind wordt geboren en krijgt de naam Simson. Als volwassene vertoont Simson twee opvallende trekken: hij is fysiek buitengewoon sterk en hij valt op Filistijnse vrouwen. Zoals voorspeld, raakt ‘Simson de held’, zoals hij in de joodse volksmond wordt genoemd, steeds weer in conflict met de Filistijnen en weet ze keer op keer te verslaan. De Filistijnen op hun beurt maken gebruik van zijn voorliefde voor Filistijnse vrouwen om hem op verschillende manieren terug te pakken. Zo ontstaat er in de loop der jaren een vicieuze cirkel van wraak en wederwraak. De cirkel wordt doorbroken als Simsons grote liefde, Delila, hem het geheim van zijn bovenmenselijke kracht weet te ontfutselen, namelijk zijn nooit afgeknipte haar. Zij scheert Simson kaal en levert hem uit aan de Filistijnen, die hem dan de ogen uitsteken en in de gevangenis gooien. In de gevangenis begint Simsons haar weer aan te groeien, en daarmee ook zijn kracht. Als hij op een dag naar de tempel van de Filistijnse god Dagon wordt gebracht om als volksvermaak te dienen, duwt hij de twee steunpilaren van het gebouw uiteen en stort de hele tempel in. Bij deze zelfmoordactie neemt Simson drieduizend Filistijnen mee de dood in.
(Rechters, 13–16)
In een essay getiteld ‘Leeuwenhoning – het verhaal van Simson’ wijst de Hebreeuwstalige schrijver David Grossman op een intrigerend detail in het Bijbelverhaal: als de (toekomstige) moeder van Simson van de engel te horen krijgt dat zij moeder wordt van een zoon, gaat ze het nieuws gauw aan haar man vertellen. ‘Er is een man van God tot me gekomen’, zegt ze tegen haar echtgenoot. Het valt Grossman op dat de verteller van het Bijbelverhaal andere woorden gebruikt om de ontmoeting van de vrouw met de engel te beschrijven, namelijk: ‘Op een dag verscheen bij haar een engel’. Niet alleen het verschil in woordgebruik op zich is opmerkelijk, vindt Grossman, maar vooral ook het feit dat de vrouw haar ontmoeting met de engel met deze specifieke woorden beschrijft, want ‘komen tot’ is een beladen uitdrukking, die in het Oude Testament ook wel gebruikt wordt om geslachtsgemeenschap aan te duiden.
Deze benadering van de Bijbeltekst is typerend voor het essay. Geheel in de joodse traditie, maakt de schrijver veelvuldig gebruik van tekstanalyse, waarbij de betekenis van afzonderlijke woorden en uitdrukkingen in de Bijbeltekst een belangrijke rol speelt. Punt voor punt ontleedt en interpreteert Grossman op deze manier het Bijbelverhaal, en hij schetst al doende een gedetailleerd portret van de mens Simson. Voor de Hebreeuwstalige lezer van het essay, die de oorspronkelijke Bijbeltekst tot zijn beschikking heeft, is dit niet alleen bekend maar ook nog altijd toegankelijk terrein: het moderne Hebreeuws staat immers dicht bij het oude Hebreeuws. Bij het vertalen van het essay in het Nederlands moet de vertaler uiteraard gebruik maken van een Nederlandse Bijbelvertaling. Dit is overigens geen uitzonderlijke praktijk voor de vertaler van Hebreeuwse teksten. Doordat het Bijbels idioom sterk aanwezig is in het Hebreeuws van nu, zowel het literaire als het alledaagse, kom je om de haverklap Bijbelse termen, toespelingen en dergelijke tegen en grijp je als vertaler regelmatig naar een Bijbelvertaling om de gangbare Nederlandse terminologie op te spitten. Welke van de verschillende Nederlandse Bijbelvertalingen een vertaler kiest, hangt af van de aard van de brontekst, de schrijfstijl en waarschijnlijk ook de persoonlijke voorkeur van de vertaler.
In eerste instantie koos ik in dit geval de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), voornamelijk met het oog op de leesbaarheid van het bewuste Bijbelverhaal, dat in zijn geheel als inleiding bij het essay is gevoegd. Andere redenen waren dat deze vertaling universeel (i.e. niet aan een bepaald geloof of bepaalde denominatie verbonden) is en ook nog de meest recente. Maar algauw kwam ik erachter dat bij de keuze van een Bijbelvertaling voor een essay als dit een extra factor meespeelt: de analyse van de Hebreeuwse Bijbeltekst moet namelijk ook op de Nederlandse Bijbelvertaling slaan.
Terug naar het voorbeeld waarmee ik dit stuk begon: zoals gezegd wijst Grossman erop dat de vrouw en de verteller verschillende woorden gebruiken om dezelfde gebeurtenis te beschrijven. Hierbij citeert Grossman uiteraard uit de Hebreeuwse Bijbel. Als vertaler pak je dan de Bijbelvertaling die je gekozen hebt, in dit geval dus de NBV, om de Bijbeltekst in het Nederlands weer te geven. Maar wat staat er in de NBV? Eerst lezen we inderdaad: ‘Op een dag verscheen bij haar een engel van de Heer.’ Maar dan: ‘De vrouw ging naar haar man en vertelde hem dat er een godsman bij haar was geweest.’ Lastig, want je kunt deze citaten niet laten voorafgaan aan de vragen die Grossman stelt over het gebruik van een beladen woord. In de NBV gebruikt de vrouw namelijk niet de uitdrukking ‘komen tot’.
Lastig, maar geen ramp, want een andere Bijbelvertaling kiezen is tegenwoordig geen probleem: we hebben tenslotte internet met alles online, en bovendien doet de computer niets liever dan zoeken en vervangen. Om de juiste keus te kunnen maken heb ik zes Nederlandse Bijbelvertalingen geraadpleegd: de Statenvertaling, de Lutherse vertaling, de Leidse vertaling, de NBG-vertaling uit 1951, de Willibrordvertaling en dus de NBV.
Jammer genoeg bleken alleen de Statenvertaling en de Lutherse vertaling in dit geval uitkomst te bieden, allebei met dezelfde woorden uit de mond van de vrouw, en wel: ‘Er kwam een Man Gods tot mij.’ Jammer, omdat beide vertalingen voor de hedendaagse lezer niet bepaald uitnodigend zijn. Aan de andere kant is kiezen uit twee mogelijkheden makkelijker dan uit zes. De Statenvertaling lag min of meer voor de hand. Mijn vertaalprobleem was in elk geval opgelost. De oplossing zou van tijdelijke aard blijken, maar voorlopig doen we het nog met de Statenvertaling.
Het gaat een tijdje goed, totdat de essayist ons attendeert op een merkwaardige uitspraak in het verhaal, die hij vervolgens uitgebreid analyseert. Simson wordt geboren en groeit op, vertelt het Oude Testament, en de geest van de Heer begint ‘in hem te kloppen’. Althans, zo heb ik het Hebreeuwse woord dat hier staat uiteindelijk vertaald. In de oorspronkelijk tekst staat namelijk lefa’amo (dat één enkel woord in het Hebreeuws met meerdere woorden in het Nederlands vertaald wordt is overigens geen uitzondering). Over de precieze betekenis van dit woord zijn de meningen verdeeld, omdat het hier om een wat ongewoon gebruik van het woord gaat. Wel staat vast dat het is afgeleid dezelfde stam als het Hebreeuwse woord voor klok/bel, alsook het woord voor het kloppen van het hart. Ook Grossman vraagt zich af wat dat lefa’amo precies inhoudt. Hij overweegt verschillende mogelijkheden en stelt: ‘het woord lefa’amo doet onmiskenbaar denken aan het hart’. Verderop in het essay brengt hij deze uitdrukking meermaals ter sprake. Hoe het ook zij, er moet weer geciteerd worden. Uit de laatstgekozen Statenvertaling? Nee, want daar staat: ‘En de Geest des Heeren begon hem bij wijlen te drijven in het leger van Dan, tussen Zora en tussen Esthaol.’ Toch maar de Lutherse? Ook niet, want daar lezen we: ‘De Geest des Heren begon hem voor het eerst aan te drijven in het leger van Dan, tussen Zora en Estaol.’ De overige Bijbelvertalingen leverden het volgende op:
Tussen Sora en Estaol, waar de Danieten hun tenten hadden opgeslagen, werd hij voor het eerst door de geest van de HEER tot daden aangezet. (NBV)
En de geest des Heeren begon hem onrustig te maken in Mahane-Dan, tussen Sorea en Estaol. (Leidse vertaling)
De geest van de Heer begon te Machane-Dan, tussen Sora en Estaol, in hem te werken. (Willibordvertaling)
En de Geest des HEREN begon hem aan te drijven in Machane-Dan tussen Sora en Estaol.
(NBG-1951)
Met andere woorden: ik stond nu met lege handen, want in geen enkele bestaande Nederlandse vertaling vond ik een verwijzing naar het kloppen van het hart.
In een tekst van ongeveer 30.000 woorden deed dit vertaalprobleem zich ruim twintig keer voor. Niet alleen voldeed geen enkele vertaling in alle gevallen, maar in sommige gevallen waren alle zes geraadpleegde Nederlandse Bijbelvertalingen onbruikbaar.
Op zich zijn deze twee gevallen voldoende om het belangrijkste vertaalprobleem bij dit essay te schetsen. Maar ondanks het feit dat het in alle gevallen min of meer op hetzelfde neerkomt, is er sprake van variatie. Ter illustratie nog een aantal voorbeelden.
Na enkele mislukte relaties wordt Simson verliefd op Delila. De gevolgen zijn desastreus, want Delila heeft van de Filistijnen de opdracht gekregen het geheim van Simsons bovenmenselijke kracht te ontdekken. Zij lokt Simson naar haar huis, waar ze hem met haar vrouwelijke charmes zijn geheim probeert te ontfutselen. Daar is ze enkele dagen mee bezig, aldus het Bijbelverhaal, en al die tijd zit er in de kamer een man verscholen die de gebeurtenissen stiekem volgt. Aan deze mysterieuze pottenkijker besteedt Grossman veel aandacht. Hij gaat uitgebreid in op zijn rol in het verhaal en vooral ook op de symbolische betekenis ervan. Maar ook hier kom je bij het citeren uit de Nederlandse Bijbelvertalingen niet ver. In de Hebreeuwse bijbel wordt deze man aangeduid met ha’orev, ofwel: hij die op de loer ligt. De NBV spreekt van ‘een aantal Filistijnen’ dat zich ‘in het vertrek ernaast’ ophoudt. De Willibrordvertaling heeft het over ‘enkele mannen’ die zich ‘in het vertrek verborgen hielden’. De Statenvertaling vertelt dat ‘de achterlage’ bij Delila in een kamer zat. Volgens de NBG-1951 lagen er ‘in het binnenvertrek mannen in hinderlaag’. De Lutherse vertaling vertelt ons dat ‘men loerde op hem bij haar in de kamer’. De Leidse vertaling komt het dichtst in de buurt, met ‘enige belagers’ die Delila ‘in de kamer had zitten’. Met een kleine aanpassing heb ik in mijn vertaling dan ook gekozen voor ‘de belager’.
Soms is het probleem wat subtieler. Dan gaat het bijvoorbeeld om de zinsbouw. Afwijken van de oorspronkelijke zinsbouw is misschien wel de meest vanzelfsprekende en gerechtvaardigde vrijheid die een vertaler zich permitteert. Sterker nog, deze vrijheid is vaak een vereiste. Maar soms ook niet. Bij tekstanalyse kan aan de volgorde binnen een zin soms een bepaalde betekenis worden toegedicht. Zo krijgt de toekomstige moeder van Simson te horen dat haar zoon vanaf zijn geboorte aan God gewijd zal zijn. Als ze dat aan haar man vertelt, voegt ze er nog iets aan toe. ‘De jongen,’ zegt ze, ‘zal als nazireeër aan God gewijd zijn vanaf de moederschoot tot aan de dag van zijn dood.’ Een merkwaardige uitspraak, vindt Grossman, want welke moeder begint over de dood van haar kind op de dag dat ze hoort dat ze een kind krijgt? Grossman probeert zich voor te stellen hoe zoiets gebeurt en hij beschrijft met zijn eigen woorden hoe het gegaan zou kunnen zijn:
Misschien werd […] de moeder van Simson op weg naar haar man, om hem het goede nieuws te brengen, van binnen bestookt met vragen als: ‘In hoeverre is dit kind van mij? Is hij het kind waar ik om gebeden heb? Kan ik hem de natuurlijke, overvloedige liefde schenken die ik al zo lang wil schenken aan mijn eigen kind?
En dan, als ze haar man ontmoet en hem het nieuws vertelt, als ze het hardop zegt, dan dringt het eindelijk tot haar door, met alle kracht, met alle betekenis en gecompliceerdheid van dien. ‘Want de jongen zal als nazireeër aan God gewijd zijn vanaf de moederschoot,’ zegt ze en de lezer voelt haast hoe ze al sprekend van binnen op de rem trapt, van slag raakt, bevriest. En dan, in plaats van de engel letterlijk te citeren, slikt ze zijn laatste woorden in en komen er andere, onverwachte woorden uit haar mond, die haarzelf misschien ook overvallen: ‘tot aan de dag van zijn dood’.’
Ook hier duikt het genoemde probleem weer op, zij het in een andere vorm: in lang niet alle Nederlandse Bijbelvertalingen staat de toevoeging ‘tot aan de dag van zijn dood’ achter in de zin. In het Nederlands schrijf je eerder: ‘Hij zal vanaf de moederschoot als nazireeër aan God gewijd zijn’. Had ik de volgorde niet omgedraaid, dan kon er geen sprake van zijn dat de vrouw al sprekend de laatste woorden inslikt en door andere vervangt.
Minder spectaculair, maar even leuk is het met de zin: ‘De jongen groeide op en de Heer zegende hem’, waar Grossman in zijn essay de volgende talmoedische interpretatie op loslaat: ‘De Heer zegende hem met zijn lid, ofwel met zijn geslachtsorgaan, dat fors van afmetingen en van zaadlozing was.’ In de NBV staat: ‘De jongen genoot de zegen van de HEER en groeide voorspoedig op.’ Hierbij zou je je niet eens afvragen waarmee God hem gezegend had. De overige vijf vertalingen hebben gekozen voor de letterlijke weergave, waar ik dan ook dankbaar gebruik van heb gemaakt. Overigens kan ‘zegenen’ in het Hebreeuws, evenals in het Nederlands, op twee manieren worden gebruikt, namelijk ‘gezegend worden’ en ‘ergens mee gezegend worden’.
Tot slot nog één voorbeeld: op zijn bloemrijke, zelfs lyrische manier beschrijft Grossman een dramatisch moment in het leven van Simson: ‘Heer, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens een van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken,’ zo citeert hij Simson, en hij borduurt hierop voort. ‘Het is de schokkende roep van iemand die weet dat zijn God hem verlaten heeft, iemand die beseft dat hij gefaald heeft bij het volbrengen van de grootse opdracht waarvoor hij ter wereld is gebracht. Simson spreekt God nu met drie verschillende namen aan: adonaj, jehova, en elohiem,’ schrijft Grossman (in mijn vertaling). ‘Het lijkt of hij Gods hart via alle poorten probeert binnen te komen, om de plek te bereiken waar een raampje voor hem open zal gaan naar de persoonlijke, zelfs intieme God, dezelfde God die hem al in de moederschoot uitgekozen had en naar zich toe had gehaald, de God wiens geest zijn hele leven in hem heeft geklopt.’
De lezer van de NBV zoekt vergeefs naar drie godsnamen. Ook de Leidse vertaling, Statenvertaling en Willibrordvertaling komen niet verder dan ‘God’ en ‘de Heer’. De Lutherse vertaling en de NBG-1951 volstaan met respectievelijk ‘Heere, Heere’ en ‘Here, Here’.
Jammer genoeg viel de Nederlandse versie van de naam van onze held niet in de categorie vertaalproblemen die hier behandeld is. Simson of Samson – ze wijken allebei af van het oorspronkelijke Sjimsjón, dat mogelijk afgeleid is van ‘sjemesj’, ofwel: zon. Maar voor het vertalen van het essay maakte dat niets uit.
Dat vertalingen ontoereikend zijn is geen nieuws. Dat het essay van David Grossman kort na de verschijning van de NBV is vertaald, is toeval. Dit stuk had uiteraard ook daarvoor geschreven kunnen worden. Het voegt misschien een relativerende noot toe aan de discussie omtrent de NBV, maar het gaat in de eerste plaats over Bijbelvertalingen in het algemeen. Naar aanleiding van de specifieke vertaalproblemen deden zich bij mij vragen voor over de rol die Bijbelvertalingen in onze geschiedenis en cultuur spelen. Met name de vraag of, en zo ja, op welke wijze tekstanalyse invloed heeft gehad op de verschillende vertalingen, en wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn. Het gaat hier uiteraard om een van de vele aspecten, maar wel een aspect dat bij elke vertaling van een canoniek werk per definitie aan de orde is. Overwegingen die bij elke vertaling aan de orde zijn krijgen daar een extra dimensie. De keuze tussen een letterlijke en een vrije vertaling wordt daardoor ook moeilijker. De onvermijdelijke noodzaak om te interpreteren kan soms verregaande gevolgen hebben.