Op 31 oktober van het afgelopen jaar werd letterkundig Nederland opgeschrikt door een alarmerend bericht in de Volkskrant en NRC Handelsblad: in een gesprek met de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV) had de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) laten weten dat alle prijsadviezen aan schrijvers, vertalers en scenaristen per half november gestaakt moesten worden omdat ze eerlijke concurrentie belemmerden.
Een paar maanden later is duidelijk dat de soep wellicht iets minder heet wordt gegeten dan ze is opgediend, want de vervaldatum voor het minimumtarief voor literaire vertalingen is na overleg verschoven naar 1 mei 2007 en die voor de in het modelcontract vastgelegde royaltypercentages naar 1 augustus 2007. In de tussentijd proberen de opstellers van het modelcontract de concurrentiewaakhond ervan te overtuigen dat in de literatuur van economische concurrentie sowieso nooit sprake kan zijn, om een voor de hand liggende reden: boek A verhoudt zich niet op dezelfde wijze tot boek B als koelkast A zich tot koelkast B verhoudt (want beide koelkasten dienen hetzelfde praktische doel en kunnen dus door hun prijs-kwaliteitverhouding met elkaar concurreren, terwijl twee boeken, en twee kunstwerken in het algemeen, nooit hetzelfde doel dienen en dus economisch onvergelijkbare grootheden zijn).
Hoe de uitkomst van het overleg ook zal zijn, duidelijk is dat het betoog bij vertalingen lastiger is, omdat daar ogenschijnlijk wel degelijk sprake is van een concurrentiesituatie: als er geen minimumtarief meer geldt, kan een uitgever bij elk boek een marktgerichte keus maken tussen een goedkope, relatief slechte vertaling en een dure, relatief goede vertaling – beide van hetzelfde boek, dus in dat opzicht lijken het net koelkasten (of beter: bouwprojecten, waarbij net als bij vertalingen één ‘aanbieder’ het werk mag uitvoeren: het publiek zelf krijgt geen keus, de opdrachtgever maakt die keus voor het publiek).
Toch is die overeenkomst maar schijn, want in werkelijkheid dienen twee vertalingen van hetzelfde boek nooit hetzelfde doel. Of liever gezegd, vrij naar Heraclitus: je kunt nooit tweemaal hetzelfde boek vertalen. Dat klinkt als een sofisme maar is het niet. Iedere vertaling ‘maakt’ haar eigen origineel, omdat iedere vertaling (en iedere lezing) ‘het’ origineel op een andere manier belicht – dat dus nooit gelijk blijft aan zichzelf.1 In plaats van met koelkasten of bouwprojecten zijn vertalingen dan ook veel beter te vergelijken met uitvoeringen van gecomponeerde muziek (elke uitvoering doet het stuk opnieuw ontstaan) of met schilderijen van een bepaald landschap (op elk schilderij ziet het landschap er anders uit): het zijn kunstwerken die een visie op een bepaalde zaak geven, in dit geval op een ander taalkunstwerk. Niet voor niets geniet de vertaler auteursrecht op zijn vertaling: die wordt terecht beschouwd als een zelfstandig ‘werk van letterkunde’.
Een economisch tegenargument zou kunnen luiden dat de markt dat niet zo ziet: een potentiële koper (die de boekenprijs tóch al te hoog vindt) zou wel degelijk de prijs van twee vertalingen van ‘hetzelfde’ boek afwegen tegen de te verwachten kwaliteit. Maar dat argument bewijst alleen maar hoezeer het denken van de vrije markt een ideologie is, al beweert het zelf volstrekt neutraal te zijn: net als alle andere ideologieën ziet het overal enkel tekenen van zijn eigen gelijk en ontkent of vernietigt het alles wat daar niet aan voldoet. Als de eigen artistieke waarde van een vertaling geen economische realiteit vertegenwoordigt, moet die eigen artistieke waarde worden opgeofferd aan de godin van de vrije concurrentie.
En de gevolgen? Die zijn funest. De gedachte achter vrije concurrentie is dat de prijs omlaag gaat en de kwaliteit omhoog, omdat de aanbieder wordt gedwongen zo inventief en productief mogelijk te zijn. Maar een literair vertaler wordt niet inventiever en productiever als hij minder betaald krijgt per woord, hij gaat juist slechter werk afleveren (en hij heeft geen ‘kosten’ waarop hij kan besparen). En als dat de gemiddelde boekenkoper inderdaad zo weinig kan schelen als in uitgeefland wel wordt beweerd, zou het marktmechanisme na de afschaffing van het minimumtarief wel eens tot een gestage kwaliteitsdaling kunnen leiden. De situatie in andere Europese landen mag als waarschuwing gelden: hoe lager de honorering, hoe lager de kwaliteit.
Het primaat van de economie maakt de mens tot een primaat, een aangeklede aap. Dat moeten we niet willen. Níet in de kunst, zowat de enige plaats waar we de aap in ons tijdelijk het zwijgen kunnen opleggen. Dus, politiek, neem uw verantwoordelijkheid en leg het recht op redelijke vergoeding voor de maker van een ‘werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ in de Auteurswet vast.
Noot
1 Zie verder ook mijn ‘Schaduwkunstenaars’, de Volkskrant, 2 februari 2007.