Een van de belangrijkste redenen waarom men aanneemt dat de status van kinder- en jeugdliteratuur marginaal zou zijn ten opzichte van volwassenenliteratuur is de doelgroepgerichtheid ervan, de differentiatie naar soorten publiek vanuit andere dan literaire criteria. Volwassenenliteratuur, zo luidt dan de bijbehorende redenering, heeft primair een literaire en esthetische functie en daarbij wordt geen differentiatie gemaakt naar teksten die specifiek voor bepaalde soorten lezers worden geproduceerd. De autonomie, de interne regulering, geeft aan het systeem een hogere status. Een genre-aanduiding als chicklit, of het meer gecanoniseerde vrouwenliteratuur, is niet gebaseerd op een idee van de doelgroep, maar verwijst eerder naar de auteurs dan naar de geïntendeerde lezers.
Binnen het systeem van kinder- en jeugdliteratuur is een differentiatie naar groepen lezers de normaalste zaak van de wereld. Alle instituties in het veld die betrokken zijn bij de productie, distributie en receptie van deze vorm van literatuur (uitgevers, bibliotheken, scholen, critici enz.) maken gebruik van een indeling naar leeftijdscategorie, die behalve op de ontwikkelingsfase van de lezer ook gebaseerd is op de daarmee samenhangende functies: cognitieve ontwikkeling, socialisering, vorming in zijn algemeenheid. Naast de esthetische functie wordt bij kinder- en jeugdliteratuur ook altijd de pedagogische functie als onderscheidend beschouwd.
Wanneer het in algemene zin gaat over vertaling en kinder- en jeugdliteratuur wordt deze differentiatie nogal eens over het hoofd gezien. Als Zohar Shavit bijvoorbeeld stelt dat ‘Unlike contemporary translators of adult books, the translator of children’s literature can permit himself great liberties regarding the text, as a result of the peripheral position of children’s literature within the literary polysystem’ (Shavit 1986: 111), is dat een uitspraak die geen onderscheid maakt naar leeftijdscategorieën – het systeem wordt als een monolithisch geheel beschouwd. Ook Rita Ghesquiere laat zich in haar standaardwerk Het verschijnsel jeugdliteratuur in generaliserende zin uit over de rol van de vertaler en de positie van vertaling binnen de kinder- en jeugdliteratuur. Op zichzelf hoeft dat geen probleem te zijn: wanneer het gaat over de kenmerken van het systeem van kinder- en jeugdliteratuur in oppositie tot andere systemen, kunnen dergelijke veralgemeniseringen zin hebben.
Wil men echter een beeld krijgen van de interne gelaagdheid van het systeem, dan moet je, zo lijkt me, op zoek gaan naar de nuance. Een van de kenmerken van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur is dat er zoveel verschillende vormen van vertaling en tekstbewerkingsoperaties voorkomen (zie Koster 2005). De vraag is in hoeverre die samenhangen met leeftijdscategorie en functie. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat bij de vertaling van een prentenboek deels andere factoren een rol spelen dan bij de vertaling van een adolescentenroman.
Dit geldt echter niet alleen voor wat men wel de operationele normen van het vertalen noemt, de normen die de vertaler tijdens het tekstbewerkingsproces sturen, maar ook voor de preliminaire normen, de normen die de selectie van te vertalen teksten bepalen.1 In dit artikel wil ik een aanzet geven tot de studie van de relatie tussen die differentiatie naar leeftijd en de positie van vertaling. In eerste instantie zal ik me daarbij beperken tot de selectiemechanismen die bij vertaalde kinder- en jeugdliteratuur een rol spelen. De vraag die hierbij centraal staat is of er verschillen optreden bij de selectie van uitgegeven kinder- en jeugdboeken naargelang de leeftijdscategorie en zo ja, wat daarvan de verklaring zou kunnen zijn. In eerste instantie zullen we ons daarvoor moeten afvragen waar we de gegevens over de selectiemechanismen vandaan kunnen halen en wat een bevredigende indeling naar leeftijdscategorie is.
Selectie aan de poort
In een aan Schmidt 1989 ontleende indeling, onderscheidt Salman 2001 vijf instituties (‘social agents’) die een rol spelen in de dynamiek van het veld van kinder- en jeugdliteratuur: auteurs en hun werk, uitgevers en hun strategieën2, critici en hun oordelen, pedagogen en hun voorschriften, en lezers en hun gedrag. Over het algemeen gaat men ervan uit dat de uitgevers de belangrijkste institutie zijn waar het gaat om de selectie van werken die op de markt worden toegelaten, zij zijn de bemiddelaars tussen auteur en markt. Janssen 2000 stelt dat selectie van auteurs en teksten de belangrijkste taak is van uitgevers en dat de rol van de uitgever wel omschreven wordt als die van gatekeeper. Daar zit ook een internationale dimensie aan: ‘Even belangrijk is de rol van de uitgever wanneer het gaat om de import van literatuur, de selectie en toelating van literaire producten uit andere culturen’ (Janssen 2000: 69).
In principe kun je stellen dat de totale titelproductie van een gegeven periode een volledig overzicht biedt van wat er in die periode geselecteerd is. De boektitelanalyse elders in dit nummer is hier een voorbeeld van. Omdat we in dit artikel op zoek zijn naar gegevens over gedrag in een systeem, zouden we idealiter dan ook die gegevens als uitgangspunt moeten nemen. Helaas bieden bibliografieën als Brinkman’s Cumulatieve Catalogus geen systematische informatie over de leeftijdscategorie waar een boek zich op richt. Die informatie is meestal wel te vinden in de aanbiedingscatalogi van uitgeverijen. Een indeling in leeftijdscategorieën is een van de beleidsinstrumenten die uitgevers van kinder- en jeugdliteratuur gebruiken bij het samenstellen van hun fonds. Zo’n indeling mag gelden als een marketinginstrument, het vinden van de kortste weg naar het geïntendeerde publiek, maar kan ook bijdragen aan de verfijning van het beeld van de selectiemechanismen die door een afzonderlijke uitgever zijn gehanteerd. Het lijkt dus zinvol om hiervoor aan te sluiten bij het onderzoek naar de fondsen van uitgeverijen, wanneer we dat opvatten als onderzoek waarbij de aandacht uitgaat naar ‘de neerslag van het selectieproces, dat wil zeggen naar de samenstelling van het fonds of onderdelen daarvan, en naar de criteria, overwegingen en factoren die de fondsvorming sturen’ (Janssen 2000: 69).
Daarbij moet echter wel een aantal beperkingen in acht genomen worden, met name wat betreft de keuze van de te analyseren fondsen. Onderzoek naar de samenstelling van (delen van) een fonds richt zich algemeen genomen op de identiteit van de uitgeverij, op de specifieke positie van de uitgever in het veld, terwijl wij op zoek zijn naar een beeld van uitgeversgedrag als bepalende factor in het systeem. Bij de keuze van de te analyseren fondsen zal daarmee rekening gehouden moeten worden. Er zal sprake moeten zijn van een zekere representativiteit voor de situatie als geheel. Bovendien is er bij fondsvorming van uitgeverijen altijd sprake van een historische ontwikkeling, de samenstelling van een fonds en het profiel van een uitgeverij zijn aan verandering onderhevig. Veel van het onderzoek op dit gebied richt zich dan ook op specifieke periodes. Periode-onderzoek is in dit bestek niet mogelijk (daarvoor is de afhankelijkheid van bronnen als Brinkman te groot) en bovendien is voor onze systemische doeleinden in eerste instantie het contemporaine perspectief bepalend. Gevolg is wel dat de reikwijdte van de resultaten van de analyse beperkt zullen zijn. Het streven is dan ook niet om tot empirische nauwkeurigheid te komen, wel kan de analyse bijdragen tot hypothesevorming die verder onderzoek kan sturen.
Uitgevers van kinder- en jeugdliteratuur in Nederland
Het Nederlands taalgebied kan zich verheugen in een rijke schakering aan uitgevers van kinder- en jeugdliteratuur. Zowel de geschiedschrijving (zie Heimeriks en Van Toorn 1990) als de meer contemporaine beschouwing (zie bv. Boonstra 2003) toont dat aan. Sommige uitgevers richten zich op het populaire boek, andere op het hoogwaardige literaire werk, weer andere op educatieve non-fictie. Er zijn uitgevers die zich richten op lage cultuur en er zijn er die zich richten op hoge cultuur. Bijna allemaal richten ze zich wel op meerdere leeftijdscategorieën. Het beeld is even gevarieerd en gefragmenteerd als bij de boekenmarkt voor volwassenen.
Hoe kunnen we nu onze keuze bepalen voor de analyse? Daarbij zijn de volgende criteria gebruikt. Het moet om uitgevers gaan die een substantieel fonds hebben, zodat het aantal titels dat bij de analyse betrokken is een voldoende aandeel van het gehele aanbod vormen. Dat aantal moet dan gerelateerd worden aan de wetenschap dat in de periode 1991–1995 per jaar gemiddeld bijna 1450 titels verschenen. De gegevens over het fonds moeten volledig beschikbaar zijn, zodat er een compleet overzicht van het huidige aanbod mogelijk is. Dat aanbod moet bovendien voldoende gedifferentieerd zijn naar leeftijdscategorie. Daarnaast moet de verhouding tussen oorspronkelijke titels en vertaalde titels in het fonds representatief geacht kunnen worden voor de verhouding in het titelaanbod van het systeem als geheel. Er zijn uitgeverijen tot wier profiel het behoort om bijna louter vertaalde boeken uit te geven (dat geldt bijvoorbeeld voor Gottmer Kinderboeken) en uitgeverijen die zich bijna uitsluitend toeleggen op boeken van Nederlandstalige auteurs (bijvoorbeeld Leopold). Het spreekt vanzelf dat een analyse van deze fondsen geen bruikbare gegevens kunnen opleveren. Als kwantitatief criterium geldt dat het aandeel vertalingen in het fonds tussen de dertig en veertig procent moet liggen.
De keuze is uiteindelijk gevallen op de fondsen van uitgeverijen Lemniscaat en Van Goor. Beide hebben een actueel fonds van rond de driehonderd titels, waarvan het aandeel vertalingen rond de 35 procent ligt (bij Lemniscaat is dat 40,5% en bij Van Goor 32,7%; zie tabel 1a en 2a). Kwantitatief is daarmee aan de vereiste van representativiteit voldaan. Van beide uitgeverijen is ook het complete aanbod digitaal beschikbaar, inclusief de gegevens over de leeftijdscategorie3. De gegevens die in deze analyse zijn gebruikt betreffen het actuele aanbod dat op 1 augustus 2005 op de website stond vermeld. Het gaat daarbij om alle titels die op dat moment leverbaar waren, ongeacht het eerste jaar van uitgave.
Van beide uitgeverijen zou je ook kunnen zeggen dat ze tot de kern van de kinder- en jeugdboekenuitgevers in het Nederlands taalgebied horen.4 Van Goor geeft al kinderboeken uit sinds halverwege de negentiende eeuw en stond in het verleden bekend als de uitgever van toonaangevende series als ‘Oud Goud’ en ‘Gulden Sporen’. Tegenwoordig gaat Van Goor door het leven als imprint van Prometheus Kinderboeken, naast de imprints Piccolo (gericht op prentenboeken voor peuters en kleuters, met een fonds van overwegend vertaalde titels) en Prometheus (een kleine imprint die vooral als Carry Slee-vehikel fungeert). Het profiel dat Van Goor van zichzelf op de website geeft, luidt: ‘Van Goor geeft prenten-, kinderboeken en jeugdromans uit voor kinderen van vier tot zestien jaar. De nadruk ligt op literaire werken van Nederlandse auteurs, zoals Hans Hagen, Rita Verschuur, Harm de Jonge en Ted van Lieshout. Daarnaast is Van Goor bekend van de klassiekers als Winnie-de-Poeh en Alice in Wonderland.’ In het zelfbeeld van de uitgeverij spelen vertalingen dus een secundaire rol in het fonds.
Lemniscaat is opgericht in 1963 en is dus een relatief jonge uitgeverij. Zij is een van de weinige zelfstandige uitgeverijen in het veld en heeft naast een kinder- en jeugdfonds ook afzonderlijke fondsen voor non-fictie en volwassenen. Lemniscaat is begonnen vanuit een duidelijk ideologische invalshoek, de antroposofie. In het volwassenfonds zijn daarvan nog sporen terug te vinden, in het kinder- en jeugdfonds niet. In een interview stelt redacteur Monique Postma over het soort buitenlandse boeken dat Lemniscaat wil uitgeven: ‘Onze boeken moeten kinderen in contact brengen met iets nieuws, maar wel vanuit een herkenbare context. We zouden niet zo gauw een bizar of pessimistisch boek uitgeven, als dat niet de vertrouwde basis heeft waarin de lezer zich herkent’ (De Veen 2005: 94). Lemniscaat profileert zich ook op het gebied van leesbevordering en elektronische gemeenschapsvorming. Lezers kunnen lid worden van de informerende en wervende Lemniscaatkrant en op de interactieve website worden bijvoorbeeld spelletjes en tips voor het maken van spreekbeurten aangeboden. Een inhoudelijke profilering van de uitgeverij wordt op de website niet gegeven.
Analyse
Om een beeld te krijgen van de relatie tussen differentiatie naar leeftijd en de positie van vertaling in de fondsen is een analyse gemaakt op de volgende punten.5 Er is gekeken naar de verhouding per onderscheiden leeftijdscategorie in aantal uitgaven tussen vertaalde en oorspronkelijke literatuur (tabel 1a en 2a), er is gekeken naar het relatieve aandeel per brontaal in de verschillende categorieën (tabel 1b en 2b) en er is gekeken naar de verhouding tussen het aantal auteurs en het aantal titels in de segmenten vertaald en oorspronkelijk werk (tabel 1c en 2c). In relatie tot dat laatste punt is ook een lijst samengesteld van het aantal titels dat per auteur is uitgegeven (tabel 1d en 2d). De laatste drie punten zijn vooral relevant voor het profiel van de afzonderlijke uitgevers. Ik zal die het eerst behandelen.
Een van de parameters bij het beschrijven van uitgeversfondsen ligt besloten in de vraag of een huis eerder auteurs dan boeken uitgeeft. In de tabellen 1c, 1d, 2c en 2d kunnen we zien of er op dit punt verschil bestaat tussen het vertaalde werk en het oorspronkelijke werk in beide fondsen. Uit tabellen 1c en 2c en uit onderstaande diagrammen kan worden opgemaakt dat beide uitgevers voor bijna alle leeftijdscategorieën oorspronkelijke literatuur gemiddeld meer titels per auteur aanbieden. Alleen in de categorie 2 tot 4 jaar bij Van Goor is er sprake van een lager gemiddelde bij oorspronkelijke titels.
Diagram 1: Van Goor: gemiddeld aantal titels per auteur
Diagram 2: Lemniscaat: gemiddeld aantal titels per auteur
Hieruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat er op dit punt een verschil bestaat bij beide uitgevers tussen het beleid voor oorspronkelijk werk en vertaald werk. Bij oorspronkelijk werk is er eerder sprake van het uitgeven van auteurs, terwijl er bij het vertaalde werk in hogere mate sprake is van het uitgeven van boeken. Analyse toont ook aan dat in het vertaalde deel van het fonds relatief meer auteurs voorkomen waarvan maar een of twee titels zijn uitgebracht. Dit beeld wordt bevestigd door de tabellen 1d en 2d, waarin per auteur wordt weergegeven hoeveel boeken van hem of haar in het fonds zijn opgenomen. Bij beide uitgeverijen komt de eerste vertaalde auteur met tien titels pas op de vijfde plaats. Er is in dit opzicht overigens wel een gemarkeerd verschil tussen beide uitgeverijen. Bij Van Goor nemen de vier meest uitgegeven auteurs (Carry Slee, Hans Hagen, Ellen Tijsinger en Rita Verschuur) samen met 99 titels bijna een derde van het totaal voor hun rekening (waarvan dan nog meer dan de helft op het conto van alleen Carry Slee komt), terwijl bij Lemniscaat de eerste vier auteurs (Thea Beckman, Anke de Vries, Evert Hartman en Jan Terlouw) met 62 titels 16% van het totaalaanbod uitmaken. Dat geeft aan dat Lemniscaat een gevarieerder fonds heeft dan Van Goor.
In de tabellen 1b en 2b is aangegeven wat het relatieve aandeel is van de verschillende brontalen waaruit is vertaald. Beide uitgeverijen putten zo goed als uit dezelfde brontalen, maar sluiten zich op dit punt gemiddeld genomen vooral aan bij de algemene trend door het hoge aantal uit het Engels vertaalde titels. Bij Van Goor ligt het percentage wel aanzienlijk hoger dan bij Lemniscaat: 89% tegenover 63%. Ook hier geldt dus dat Lemniscaat een gevarieerder aanbod heeft dan Van Goor. Dit geldt met name voor de categorie 6 tot 12 jaar, dat bij Lemniscaat weliswaar het kleinste aandeel titels heeft, maar wel het meest gevarieerd is, met Duits als belangrijkste bron (29%) nog vóór het Engels (25%), het Zweeds 21%), het Noors (17%) en het Frans (8%).
Leeftijd nader bekeken
In de tabellen 1a en 1b is te zien hoe per leeftijdscategorie bij beide uitgeverijen de verhouding is tussen vertaalde en oorspronkelijke titels. Het meest opvallende gegeven is dat in beide gevallen een duidelijke curve is te onderscheiden. In de lagere leeftijdscategorieën is het aandeel vertalingen relatief hoog, hoger in elk geval dan het gemiddelde, in de middencategorie daalt het aandeel aanzienlijk, om in de hoogste categorie weer te stijgen. Bij Van Goor is het beeld iets genuanceerder, omdat de onderscheiding fijner is, maar wanneer de categorieën gelijkgeschakeld zouden worden, zou de curve identiek zijn. In onderstaande diagrammen is deze curve grafisch weergegeven.
Diagram 3: Van Goor – aandeel vertalingen per leeftijdscategorie
Diagram 4: Lemniscaat – aandeel vertalingen per leeftijdscategorie
Is dit nu een significant resultaat? Om de gegevens te kunnen duiden, zullen we een nadere blik moeten werpen op het verschijnsel leeftijdscategorie. In de analyse is de indeling aangehouden die de uitgevers zelf hanteren,6 maar uiteraard zijn hiervoor meerdere mogelijkheden. In de Nederlandse openbare jeugdbibliotheken wordt bijvoorbeeld een onderverdeling gemaakt in de categorieën prentenboeken, A-eerste leesboekjes, A-leesboeken voor kinderen tot 9 jaar, B-leesboeken voor kinderen van 9–12 jaar en C-leesboeken voor kinderen vanaf 12 jaar.
Vermoedelijk is dit onderwerp het meest pedagogische aspect van het verschijnsel kinder- en jeugdliteratuur. In de handboeken is er veel aandacht voor, maar in de geschiedschrijving is dat veel minder het geval. Daarin wordt veel meer vanuit een genrekader gedacht, waarbij genres soms wel verbonden worden met een specifieke leeftijd, maar dat wordt als secundair beschouwd.
Een van de bekendste onderverdelingen wat betreft leesfasen, waarin genre en leeftijd worden gecombineerd, is die van de invloedrijke twintigste-eeuwse Duitse ontwikkelingspsychologe Charlotte Bühler (zie Ghesquiere 2000: 70–72). Zij onderscheidt de volgende fasen: Struwwelpeterleeftijd (2–4), sprookjesleeftijd (4–8/10), Robinsonleeftijd (9–11/12), de heldenleeftijd (12–15) en de lyrische en romanleeftijd (15–20). Telkens worden de kenmerken van een specifiek boek of genre als typisch voor de leesbehoeften van kinderen in een bepaalde leeftijdsfase aangemerkt. Zo staat Robinson voor de behoefte aan realistische literatuur, waarin personages problemen waar zij voor komen te staan oplossen en staat Struwwelpeter voor de ontvankelijkheid van peuters voor korte verhaaltjes waarin alledaagse gebeurtenissen als eten, spelen en slapen gaan worden gerepresenteerd.
In Van Coillie 2002 (50–59) wordt in meer neutrale termen een onderverdeling gemaakt op basis van cognitieve, psychische en sociale ontwikkeling: zuigelingenfase (0–1), peuterfase (1–3), kleuterfase (3–6), schoolkindfase (6–12) en adolescentie (12–18). Ook in deze indeling worden behoeften en trends bij het lezen en gebruik van kinderboeken in verband gebracht met ontwikkelingsfasen van de kindertijd. Deze laatste indeling sluit beter aan bij de Nederlandse situatie, en bij de indelingen die de uitgeverijen zelf hebben gehanteerd. Op grond van deze indeling zal ik een verklaring voorstellen voor de verhoudingen zoals ze in tabellen 1a en 2a en bovenstaande diagrammen zijn terug te vinden.
In de eerste drie fases vindt het lezen niet zelfstandig plaats. Tekst is in de genres die bij deze fasen horen (prentenboeken, aanwijsboeken, woordboeken bijvoorbeeld) van secundair belang. De belangrijkste functie in deze fase is de cognitieve ontwikkeling. In voorleesboeken voor de kleuterfase is het bereik van de tekstwereld relatief gering, net als de blik van het kind op de wereld zelf: een huis, een tuin, de straat, een bos. Ook de thema’s sluiten aan bij de fantasie en de belevingswereld van het kind, die voor die leeftijd, binnen bepaalde grenzen, weinig cultureel bepaald is. Sprookjes zijn hier een goed voorbeeld van.
Tijdens de schoolkindfase vindt de overgang plaats naar het zelfstandig lezen. Dat leerproces verloopt beter wanneer het materiaal goed aansluit bij de dagelijkse leefwereld van het kind. Die wereld wordt steeds groter en het kind richt zich ook steeds meer op de buitenwereld. De ontwikkeling is nu meer een kwestie van socialisatie: ‘Tijdens deze fase leren kinderen de basisvaardigheden om in hun eigen cultuur te kunnen functioneren’ (Van Coillie 2002: 55). Aan het einde van deze fase kunnen kinderen, aldus Van Coillie, ‘geleidelijk aan ook beter meeleven met kinderen uit andere culturen of uit het verleden, op voorwaarde dat de situaties concreet en herkenbaar zijn of emotioneel sterk aanspreken’ (56).
Tijdens de fase van de adolescentie vindt het lezen volledig zelfstandig plaats. De ontwikkeling is gericht op identiteitsvorming en volwassenwording, en het beeld van de leesbehoefte is veel gedifferentieerder en diffuser. Ook de grenzen tussen dit segment van de kinder- en jeugdliteratuur en de volwassenenliteratuur zijn diffuser. Langzamerhand vindt de lezer zijn of haar weg van het ene systeem naar het andere.
Wanneer we deze pedagogische overwegingen voor de indeling in leeftijdscategorieën accepteren, kunnen we het relatief lage aandeel van vertalingen in de leeftijdscatorie van 6 tot 12 jaar verklaren uit de culturele eigenheid van de leesbehoeftes bij kinderen van die leeftijd en de maatschappelijke rol van het lezen. De aansluiting bij de dagelijkse leefwereld manifesteert zich hier ook in de vorm van een sterkere aansluiting bij de eigen cultuur, waardoor er in dit segment van het systeem minder behoefte is aan vertaling. De categorie tot 6 jaar zou in dit opzicht dan cultureel indifferenter zijn en de categorie 12+ diffuser.
Besluit
Zoals gezegd is de reikwijdte van deze studie beperkt, maar het significante resultaat ervan geeft wel aan dat de vraag zinvol en relevant is en om nader onderzoek in een breder verband vraagt. Er zou naar meer uitgeverijen gekeken kunnen worden of er zouden andere wegen gezocht moeten worden waarmee gegevens over leeftijdscategorie meer systematisch ontsloten kunnen worden.
Daarnaast roept dit beeld van de selectiemechanismen ook de vraag op of er binnen dit segment van het systeem dan andere operationele normen gelden. Op het niveau van doelculturen als geheel bestaat er wel een correlatie tussen geringe vertaalactiviteit en culturele filtering of een adapterende vorm van vertaling. De vraag is dan of die correlatie ook bestaat bij de verschillende segmenten van een subsysteem als dat van kinder- en jeugdliteratuur. Bovenstaand onderzoek heeft het beeld van de interne mechanismen van dit systeem wat meer reliëf gegeven, maar de kaart kan nog veel gedetailleerder ingetekend worden.
Tabel 1a: Actueel aanbod Van Goor naar leeftijdscategorie:
Leeftijd | V. | O. | Totaal | ||
n | % | n | % | ||
2-4 jr. | 14 | 66,7 | 7 | 33,3 | 21 |
4-6 jr. | 20 | 30,3 | 46 | 69,7 | 66 |
6-8 jr. | 5 | 20 | 20 | 80 | 25 |
8-10 jr. | 13 | 24,5 | 40 | 75,5 | 53 |
10-12 jr. | 12 | 20,7 | 46 | 79,3 | 58 |
12+ | 33 | 44,6 | 41 | 55,4 | 74 |
Totaal | 97 | 32,7 | 200 | 67,3 | 297 |
Tabel 1b: Van Goor: aandeel brontalen naar leeftijdscategorie:
Leeftijd | Engels | Duits | Deens | Zweeds | Frans | Noors | Italiaans | Totaal | |||||||
n | % | n | % | n | % | n | % | n | % | n | % | n | % | ||
2-4 jr. | 13 | 93 | - | - | - | 1 | 7 | - | - | 14 | |||||
4-6 jr. | 19 | 95 | 1 | 5 | - | - | - | - | - | 20 | |||||
6-8 jr. | 4 | 80 | - | 1 | 20 | - | - | - | - | 5 | |||||
8-10 jr. | 10 | 76 | - | 1 | 8 | - | 1 | 8 | 1 | 8 | - | 13 | |||
10-12 jr. | 10 | 84 | 1 | 8 | - | - | - | - | 1 | 8 | 12 | ||||
12+ | 30 | 91 | 1 | 3 | - | 2 | 6 | - | - | - | 33 | ||||
Totaal | 86 | 89 | 3 | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 97 |
Tabel 1c: Actueel aanbod Van Goor naar relatie titels en auteurs:
Leeftijd | Titels | Aantal | Gem. | Titels | Aantal | Gem. |
Vertaald | Auteurs | Oorspr. | Auteurs | |||
2-4 jr. | 14 | 7 | 2 | 7 | 6 | 1,2 |
4-6 jr. | 20 | 11 | 1,8 | 46 | 14 | 3,3 |
6-8 jr. | 5 | 4 | 1,3 | 20 | 10 | 2 |
8-10 jr. | 13 | 11 | 1,2 | 40 | 22 | 1,8 |
10-12 jr. | 12 | 9 | 1,3 | 46 | 20 | 2,3 |
12+ | 33 | 20 | 1,7 | 41 | 16 | 2,6 |
Tabel 1d: Van Goor: aantallen titels per auteur algemeen en vertaald, eerste acht:
Algemeen | Aantal | Vertaald | Aantal |
Auteur | Titels | Auteur | Titels |
Carry Slee (NL) | 53 | Lauren Child (GB) | 10 |
Hans Hagen (NL) | 22 | A.A. Milne (GB) | 7 |
Ellen Tijsinger (NL) | 14 | Philip Pullman (GB) | 5 |
Rita Verschuur (NL) | 10 | David McKee (GB) | 4 |
Lauren Child (GB) | 10 | Marie Louise Gay (CAN) | 3 |
Harm de Jonge (NL) | 8 | Mary Hoffman (GB) | 3 |
Dolf Verroen (NL) | 8 | Cliff McNish (GB) | 3 |
A.A. Milne (GB) | 7 | Celia Rees (GB) | 3 |
Tabel 2a: Actueel aanbod Lemniscaat naar leeftijdscategorie:
Leeftijd | V. | O. | Totaal | ||
n | % | n | % | ||
2-6 jr. | 69 | 50 | 69 | 50 | 138 |
6-12 jr. | 24 | 27,9 | 62 | 72,1 | 86 |
12+ | 39 | 38,2 | 63 | 61,8 | 102 |
Totaal | 132 | 40,5 | 194 | 59,5 | 326 |
Tabel 2b: Lemniscaat: aandeel brontalen naar leeftijdscategorie:
Leeftijd | Engels | Zweeds | Duits | Noors | Frans | Italiaans | Totaal | ||||||
n | % | n | % | n | % | n | % | n | % | n | % | n | |
2-6 jr. | 55 | 80 | 2 | 3 | 7 | 10 | - | 4 | 6 | 1 | 1 | 69 | |
6-12 jr. | 6 | 25 | 5 | 21 | 7 | 29 | 4 | 17 | 2 | 8 | - | 24 | |
12+ | 22 | 56 | 11 | 28 | 1 | 3 | 5 | - | - | 39 | |||
Totaal | 83 | 63 | 18 | 14 | 15 | 11 | 9 | 7 | 6 | 5 | 1 | 0 | 132 |
Tabel 2c: Actueel aanbod Lemniscaat naar relatie titels en auteurs:
Leeftijd | Titels | Aantal | Gem. | Titels | Aantal | Gem. |
Vertaald | Auteurs | Oorspr. | Auteurs | |||
2-6 jr. | 69 | 34 | 2 | 69 | 28 | 2,5 |
6-12 jr. | 24 | 14 | 1,7 | 62 | 23 | 2,7 |
12+ | 39 | 21 | 1,9 | 63 | 15 | 4,2 |
Tabel 2d: Lemniscaat: aantallen titels per auteur algemeen en vertaald, eerste acht:
Algemeen | Aantal | Vertaald | Aantal |
Auteur | Titels | Auteur | Titels |
The Beckman (NL) | 23 | Amy Hest (VS) | 10 |
Anke de Vries (NL) | 17 | Annika Thor (ZWE) | 6 |
Evert Hartman (NL) | 11 | Per Nilsson (ZWE) | 5 |
Jan Terlouw (NL) | 11 | Otfried Preussler (DUI) | 5 |
Amy Hest (VS) | 10 | Kevin Crossley-Holland (GB) | 4 |
Simone van der Vlugt (NL) | 8 | Sam McBratney (GB) | 4 |
Lineke Dijkzeul (NL) | 8 | Marit Nicolaysen (NOO) | 4 |
Ankie Kranendonk (NL) | 7 | Cynthia Voight (VS) | 4 |
Noten
1 Voor deze indeling in soorten normen, zie Toury 2004.
2 Omdat de studies van Schmidt en Salman zich richtten op de 18e eeuw, omvat bij hen deze categorie ook de boekhandel (destijds werden beide ondernemingen vaak gecombineerd). Voor onze doeleinden is dit onderscheid niet relevant.
3 Zie www.prometheuskinderboeken.nl/ en www.lemniscaat.nl/portals/jeugd/PortalJeugd.html
4 Boonstra heeft het over een ‘bovenlaag’, waar volgens haar naast Van Goor en Lemniscaat ook Fontein, Gottmer/Becht, Van Holkema & Warendorf, Holland, Ploegsma en Querido behoren (Boonstra 2003: 51).
5 Met dank aan Remco Zwetsloot voor zijn hulp bij het verzamelen van de gegevens.
6 Daarbij moet worden aangetekend dat Lemniscaat zelf gebruik maakt van de aanduidingen prentenboeken, kinderboeken en jeugdboeken, die dan wel omschreven worden in termen van de leeftijdscategorie voor wie deze boeken bedoeld zijn.
Bibliografie
Boonstra, Bregje. 2003. ‘Is het fluitketeletje droog gekookt? Vijftig jaar kinderboeken in Nederland’, Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 10, p. 51–62.
Coillie, Jan Van. 2002. Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Leuven: Davidsfonds/Infodok.
Ghesquiere, Rita. 2000. Het verschijnsel jeugdliteratuur. Leuven/Amersfoort: Acco.
Heimeriks, Nettie & Willem van Toorn. 1989. ‘Ene marssekorff mit prenten. Drukkers en uitgevers’, in: Harrie Bekkering (et al.) (eds.) De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam: Querido, p. 586–635.
Janssen, Susanne. 2000. ‘Onderzoek naar twintigste-eeuwse literaire uitgeverijen. Een stand van zaken’, Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 7, p. 65–80.
Koster, Cees. 2005. ‘En famille. De positie van vertaling in kinder- en jeugdliteratuur’, Literatuur zonder leeftijd 67, p. 57–69.
Salman, Jeroen. 2001. ‘Children’s books as a commodity: The rise of a new literary subsystem in the eighteenth-century Dutch Republic’, Poetics 28, p. 399–421.
Schmidt, Siegfried J. 1989. Die Selbstorganisation des Sozialsystems: Literatur im 18. Jahrhundert. Frankfurt: Suhrkamp.
Shavit, Zohar. 1986. Poetics of children's literature. Athens, GA.: University of Georgia Press. (http://www.tau.ac.il/~zshavit/pocl/index.html)
Toury, Gideon. 2004. ‘De aard en rol van normen in vertaling’, in: Ton Naaijkens (et al.) (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek Vertaalwetenschap, Nijmegen: Vantilt, p. 163–174.
Veen, Thomas de. 2005. ‘Intermezzo: De zoektocht naar het unieke boek’, Literatuur zonder leeftijd 67, p. 57–69.
Internetbronnen
http://www.gottmerkinderboeken.nl/ (bezocht op 01-11-2005)
http://uitgeverijdefontein.nl/jeugd.html (bezocht op 01-11-2005)
http://www.leopold.nl/ (bezocht op 01-11-2005)
http://www.prometheuskinderboeken.nl/ (bezocht op 01-11-2005)
http://www.lemniscaat.nl/portals/jeugd/PortalJeugd.html (bezocht op 01-11-2005)
http://www.taalsite.nl/lexicon/Jeugdbibliotheek/ (bezocht op 01-11-2005)