‘Geen onzin uit Nederland’ was ooit de titel van een themanummer van Eselsohr, een Duits vakblad voor kinder- en jeugdmedia. Dit nummer uit september 1993, waarin met de dubbele betekenis van het woord ‘Käse’ wordt gespeeld, ging over Nederland als kinderboekenland en Nederlandse auteurs in vertaling. De Frankfurter Buchmesse met het ‘Schwerpunkt Niederlande’ stond voor de deur en daarna zouden veel auteurs hun grote doorbraak in Duitsland beleven (Nooteboom, Mulisch, Palmen, ’t Hart enzovoort).
Voor de kinder- en jeugdliteratuur was dit Schwerpunkt geen keerpunt. Duitse en Nederlandse uitgevers konden op dat moment al terugkijken op langjarige werkrelaties. Sinds 1963 zagen ze elkaar elk jaar op de bijzonder ontspannen kinder- en jeugdboekenbeurs in Bologna en deden ze zaken met elkaar. En al sinds 1880 verschijnen er Nederlandse kinderboeken in Duitsland. Succesvolle voorbeelden zijn de bakvisromans Schoolidyllen van Top Naeff (in 1905 verschenen als Freudvoll-Leidvoll, vertaling ‘frei nach dem Niederländischen’: J. Berger) en vooral Stijfkopje als grootmoeder van Suze La Chapelle Roobol uit 1904 (in 1905 verschenen als Trotzkopf als Großmutter, vertaling A. Herbst). In zekere zin was het laatste boek, dat meer dan zestig drukken beleefde, een soort coproductie. De oorspronkelijke auteur van de Stijfkopje-reeks was de Duitse Emmy van Rhoden (1832–1885). De romans verschenen overigens pas na haar dood. Haar hoofdfiguur Stijfkopje leek veel op haar eigen dochter, Else van Wildhagen. Deze Else schreef zelf ook twee delen van de populaire serie: Stijfkopje verloofd en Stijfkopje getrouwd. En de Nederlandse Suze la Chapelle-Roobol, auteur van het succesvolle Stijfkopje als grootmoeder was een vriendin van Else, kunt u het nog volgen?
Vertaald in het Duits werden ook de vertellingen van E.G. van de Hulst, het werk van Nienke van Hichtum en de avontuurlijke romans van Johan Fabricius, onder andere De scheepsjongens van Bontekoe (in 1926 verschenen als Kapitän Bontekoes Schiffsjungen, vertaler niet bekend). Andere vooroorlogse titels zijn het eerste deel van de Bram Vingerling-reeks van Leonard Roggeveen in Duitse vertaling, Snoet’s wilde jaren van H. van Wermeskerken (Schnut und seine wilden Jahre, vertaling A. Otto) en A.D. Hildebrands Bolke de beer (Bolke der Bär, vertaling M. Neidel).
Per jaar werden niet meer dan drie tot vijf Nederlandse boeken vertaald, met een uitschieter in 1925, toen het er tien waren. Toch vormden deze boeken de basis voor de sinds de jaren vijftig gestaag groeiende populariteit van het Nederlandse kinder- en jeugdboek in Duitsland. Tot halverwege de jaren vijftig domineerden de meisjes- en jongensboeken. Met het werk van Godfried Bomans werden vervolgens wat meer sprookjesachtige Nederlandse verhalen bij de buren bekend. Ook Anne de Vries met zijn vertellingen, avonturenromans en bijbelverhalen werd vertaald. Zijn kinderbijbel uit 1954 is in Duitsland nog steeds een bestseller en werd voor het laatst in 2002 bij uitgeverij Friedrich Bahn in Neukirchen-Vluyn opnieuw uitgegeven.
Eind jaren vijftig, begin jaren zestig kwamen de realistische jeugdromans op, met werk van bijvoorbeeld Miep Diekmann, Jaap ter Haar en An Rutgers van de Loeff, die ook in Duitsland werden gelezen. De kinderkaravaan van de laatstgenoemde schrijfster (vertaling eerst H. Cormioley en vervolgens I. Silzer) had een totale oplage van meer dan 250.000 exemplaren en is nog steeds als pocket verkrijgbaar bij dtv-junior.
Ook de in Nederland uitermate succesvolle schrijvers Annie M.G. Schmidt en Paul Biegel werden in Duitsland uitgegeven. Zij braken echter niet door en maar weinig Duitse kinderen zijn met hun werk opgegroeid. Tegenwoordig is van Paul Biegel helemaal niets meer leverbaar en van Annie M.G. Schmidt alleen nog Wiplala (naar aanleiding van de verfilming bracht Fischer Taschenbuchverlag in 2003 een nieuwe vertaling uit van Silke Schmidt, er was een eerdere vertaling van S. en U. Daum) en Minoes. Dat ligt misschien gedeeltelijk aan de titels, die niet direct tot lezen aanzetten. Pluk van de Petteflet werd bijvoorbeeld in de Duitse vertaling van R. Oehlke Pluck mit dem Kranwagen. Erger nog is Da gehen sie, Heiner und Hannie (vertaling A. von der Marck). Als je de vertalingen bekijkt, dan zie je trouwens duidelijk dat er ook wat dit betreft intussen veel is veranderd, maar dat is een ander onderwerp. Trouwens, die laatste titel, dat zijn Jip en Janneke die daar gaan.
Uitermate geliefd in Duitsland waren de Pinkeltje-boeken van Dik Laan (Pünkelchen), die vaak een hele plank van de Duitse kinderboekenkast innamen. En het werk van Dick Bruna en Max Velthuijs voor de allerkleinsten had een voorbeeldfunctie voor Duitse illustratoren. Het aantal vertalingen bleef groeien en in het jaar 1962 werd er met 66 vertalingen uit het Nederlands een voorlopig hoogtepunt bereikt.
In de jaren zeventig liep het aantal vertalingen weliswaar terug, maar Nederlandse boeken waren niet meer weg te denken uit het Duitse kinderboekenlandschap. Belangrijke namen waren toen bijvoorbeeld Tonke Dragt, Thea Beckman, Jan Terlouw en Guus Kuijer.
In 1976 bracht de kleine uitgeverij Anrich (in 1995 overgenomen door het veel grotere Beltz & Gelberg) zijn eerste Nederlandse boek uit: De dagen van Olim van Miep Diekman. De Duitse titel is Zwei Zeiten des Lebens, vertaald door wijlen Siegfried Mrotzek, een kleurrijke man die met zijn enthousiasme veel heeft gedaan voor de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur. Gerold Anrich was een van de uitgevers die graag naar Siggi’s verhalen luisterde en naar aanleiding van zijn tips vaak boeken uitgaf. Anrich was destijds onder de indruk van de omgang van Nederlandse schrijvers met onderwerpen die in Duitsland nog te gewaagd waren. Josje uit De dagen van Olim masturbeert bijvoorbeeld en haar moeder heeft naast haar echtgenoot een minnaar. Ondanks de seksuele revolutie in de jaren zestig waren dit in een Duits kinderboek geen gebruikelijke zaken.
Uitgeverij Anrich bracht in de periode 1970–1997 zo’n zestig titels uit en was daarmee dé uitgeverij voor Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken, al begonnen ook andere Duitse uitgeverijen zich op deze markt te oriënteren. In de jaren tachtig en negentig verschenen onder meer bij de volgende uitgeverijen regelmatig Vlaamse kinder- en jeugdboeken (in alfabetische volgorde): Aare, Arena, Beltz & Gelberg, Bertelsmann, Carlsen, Dressler, Ellermann, Erika Klopp, Georg Bitter, Herder, Hanser, Loewes, Middelhauve, Oetinger, Ravensburger, Rowolth, Sauerländer, Thienemann, Twenne, Ueberreuter en Urachhaus.
Dit rijtje is niet eens helemaal volledig; bij elke Duitse uitgeverij verschenen wel een paar Nederlandse titels, want Nederlandse kinder- en jeugdboeken waren ‘booming’. In 1989 waren het er 65. Enkele Nederlandstalige boeken werden bekroond met de prestigieuze ‘Deutscher Jugendliteraturpreis’: in 1986 De wonderbaarlijke reis van de kleine Sofie van Els Pelgrom, in 1988 Deesje van Joke van Leeuwen, in 1994 het non-fictie boek Anne Frank van Ruud van der Rol en Rian Verhoeven, in 1998 Blote Handen van Bart Moeyaert, in 1999 Gebr. van Ted van Lieshout (allemaal vertaald door Mirjam Pressler), in 2002 Voor altijd samen, amen van Guus Kuijer en in 2004 Schaap met laarsjes van Martigen Matter en Jan Jutte (illustraties), beide vertaald door Sylke Hachmeister.
Welke factoren maken het Nederlandse kinder- en jeugdboek zo aantrekkelijk voor de Duitse markt?
Daarbij moet gezegd worden dat het Nederlandse kinder- en jeugdboek korte tijd een dermate goede naam had dat het haast niet leuk meer was, omdat ook zeer zwakke boeken vrolijk werden ingekocht. Die tijd is nu definitief voorbij en dat is maar goed ook.
De al genoemde omgang met gewaagde onderwerpen was kenmerkend en is dat nog steeds, maar zorgde ook regelmatig voor problemen. Ik herinner me bijvoorbeeld dat er zeer afwijzend werd gereageerd op Rauzer van Peter Jan Rens (Duitse titel: Rabautzer, vertaling Silke Schmidt) waarin een elfjarig jongetje vriendschap sluit met een prostituee. Intussen kijkt men ook in Duitsland anders tegen de tere kinderziel aan, al hebben kinder- en jeugdboeken over taboegevoelige onderwerpen het in Nederland waarschijnlijk nog steeds makkelijker. Dat wordt ook bevestigd door verschillende uitgevers.
In de jaren tachtig noemden Duitse uitgevers als verdere bijzonderheden van het Nederlandse boek dat de auteurs kinderen op een andere manier benaderden. Ze gingen niet op hun hurken zitten, gebruikten humor en ironie, maar namen de kinderen desondanks zeer serieus. Onlangs sprak ik erover met een paar Duitse uitgevers en zij waren het erover eens dat er wat dit betreft niet zoveel veranderd was. Met name de humor werd verwelkomd. In Duitsland heb je, ondanks alle taboes, sinds jaren het zogenaamde ‘probleemboek’, over onderwerpen als incest, alcoholisme, huiselijk geweld enzovoort. Vaak valt daarbij dan helemaal niets meer te lachen, terwijl in Nederlandse boeken waarin dezelfde thema’s worden behandeld, er nog wat lucht tussen de regels zit. Marie-Thérèse Schins-Machleidt, een Nederlandse die in de jaren zestig als kinderboekenbibliothecaresse naar Duitsland kwam (inmiddels is ze auteur) en sinds de late jaren zeventig met succes voor het Nederlandse kinder- en jeugdboek lobbyt, verwoordde het met behulp van een Duitse uitdrukking: het leek alsof de auteurs naar hun kelder afdaalden als ze eens wilden lachen. Natuurlijk waren er altijd uitzonderingen, aan beide kanten.
Verder vinden Duitse uitgevers dat de huidige Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur vaak in een poëtische stijl geschreven is en dat er meeslepende verhalen worden verteld, met name in historische romans.
Dit laatste is een niet te onderschatten voordeel van Nederlandse uitgevers. Natuurlijk kennen Duitse (en Oostenrijkse en zeker Zwitserse) uitgevers Engels, maar mensen vinden het altijd prettig om in hun eigen taal te worden benaderd.
Gerold Anrich, voor wie ik twee jaar als scout werkte, noemde Nederlanders en Vlamingen ‘menselijke zakenlui’, en dat was voor hem zeker ook een reden om Nederlandstalige boeken aan te kopen. Ik heb zelf veel beursgesprekken gevoerd en kan dit alleen maar bevestigen. De sfeer was bijna altijd ontspannen en je merkte dat de gesprekspartner je niet tegen de klippen op zijn hele fonds wilde opdringen, maar meedacht en wist welke boeken werkelijk interessant voor de uitgeverij zouden zijn. Zo ontstaat vertrouwen en soms ook vriendschap, waardoor er vele deuren opengaan.
De belangrijkste instanties die hierbij moeten worden genoemd zijn het Nederlands Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) en het Vlaamse Fonds voor de Letteren (VFL). Het NLPVF neemt veertig tot zeventig procent van de vertaalkosten van de eerste twee boeken van een auteur voor zijn rekening en subsidieert ook prentenboeken. De voorwaarden zijn dat de vertaler middels een proefvertaling door het NLPVF is goedgekeurd, een contract met de buitenlandse uitgever heeft en het oorspronkelijke boek een zekere literaire kwaliteit heeft. Het VFL betaalt in principe tweederde van de vertaalkosten. Daarvoor gelden vergelijkbare criteria als bij het NLPVF. Beide instanties subsidiëren de buitenlandse uitgevers en dat vergemakkelijkt de beslissing om een Nederlandstalig boek een kans te geven aanzienlijk. Duitse uitgevers weten hun weg naar de Fondsen intussen goed te vinden. Verder kunnen er subsidies voor de reiskosten van Nederlandse en Vlaamse auteurs worden aangevraagd als ze voor lezingen, manifestaties en dergelijke naar het buitenland worden uitgenodigd.
Ook inhoudelijk voorzien de beide fondsen buitenlandse uitgevers van belangrijke informatie: ze zijn vertegenwoordigd op alle belangrijke beurzen en brengen kinder- en jeugdboeken onder de aandacht door middel van dossiermappen met een beschrijving van het boek, fragmenten van vertalingen en een interview met de auteur. Twee keer per jaar ontvangen de buitenlandse uitgevers de brochure 10 Books from Holland and Flanders waarin tien artistiek en commercieel succesvolle romans, verhalenbundels, non-fictie-boeken of kinderboeken worden besproken. Verder ontvangen vertalers, docenten Nederlands in het buitenland en andere belangstellenden drie keer per jaar de Nieuwsbrief Letteren, met allerlei informatie over de Nederlandse en Vlaamse literaire wereld.
Ook ondersteunen de fondsen vertalers inhoudelijk, door het organiseren van themadagen en workshops (vaak in samenwerking met het Steunpunt Literair Vertalen) en zijn er vertalershuizen in Amsterdam en Leuven. Daar kunnen buitenlandse vertalers een of twee maanden verblijven en ontvangen ze een beurs voor hun levensonderhoud. Behalve dat ze op een natuurlijke manier aan hun kennis van de taal en cultuur werken, kunnen ze contacten leggen met Nederlandse en Vlaamse uitgevers en auteurs, en zoeken ze naar voor vertaling geschikte boeken. De vertalers spelen een heel belangrijke rol, niet alleen wat betreft het vertaalwerk zelf, maar ook bij de selectie. Zij zijn het vaak die in opdracht van Duitse uitgevers leesrapporten schrijven en boeken aan uitgevers voorstellen.
In München bevindt zich in een prachtig oud kasteel de grootste kinder- en jeugdbibliotheek ter wereld, met zo’n 500.000 titels in meer dan 130 talen. Toin Duijx, specialist kinder- en jeugdliteratuur en docent aan de Universiteit Leiden, verzorgt het Nederlandstalige bestand (Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika). Ook is hij actief in de Nederlandse en Vlaamse sectie van IBBY (International Board on Books for Young people), een organisatie die kinder- en jeugdliteratuur internationaal onder de aandacht wil brengen en hiervoor onder meer de Hans Christian Andersenprijs in het leven heeft geroepen. In 1988 ging de prijs naar Annie M.G. Schmidt en in 2002 was Bart Moeyaert een van de finalisten.
In het Duits heb je het ingewikkeld klinkende woord ‘Multiplikatoren’ – dat zijn mensen die ervoor zorgen dat iets wordt verspreid. Het Nederlandstalige kinder- en jeugdboek in Duitsland heeft veel te danken aan deze groep, want uiteindelijk is het ook in een steeds commerciëler wordende omgeving soms nog steeds effectief als iemand enthousiast over een boek vertelt, al heb ik de indruk dat de risicobereidheid onder uitgevers de afgelopen jaren sterk is afgenomen en de verkoopbaarheid van een boek een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Dat is een algemene trend in de Duitse boekenmarkt en een rechtstreeks gevolg van de slechte economie. Sommige uitgevers willen nog maar één of twee vertalingen per aanbieding uitgeven. Eén daarvan komt bijna per definitie uit het Engelstalige gebied en de Nederlandstalige boeken moeten natuurlijk ook nog concurreren met Zweedse, Deense, Franse en andere buitenlandse titels. Er worden meer reeksen uitgegeven en zowel in Nederland als in Duitsland zijn veel kleine uitgevers verdwenen. Andere zijn overgenomen door grote uitgeefconcerns die strenge eisen stellen wat betreft verkoopcijfers. De Duitse kinder- en jeugdboekenuitgevers zijn volgens mij, en veel van mijn vertalende collega’s, een stuk voorzichtiger met het aankopen van Nederlandse en Vlaamse boeken dan in de bloeiperiode van de jaren negentig. Zelf had ik bijvoorbeeld in 2002 meer dan een half jaar geen literair vertaalwerk.
Daarentegen vertelde Jacques Dohmen van uitgeverij Querido mij dat hij niets merkt van minder belangstelling voor zijn fonds van de kant van Duitse uitgevers en mailde hij me een indrukwekkende lijst met titels die alleen al dit jaar werden verkocht. Boeken van Edward van de Vendel, Guus Kuijer, Toon Tellegen/Marit Törnquist, Marita de Sterck, Martha Heesen en ook van de debutanten Isabel Hoving, Dirk Weber en Marco Kunst. Querido is een uitgeverij met een lange traditie, zeer goede contacten en de meeste bekroonde boeken. Dat weten Duitse uitgevers ook, ze kijken graag het eerst naar Querido-boeken.
Op het gevaar af dat ik de indruk wek terug te verlangen naar oude tijden, wil ik hier toch graag eindigen met een verhaal dat helaas niet tot een uitgeefbeslissing leidde, maar waardoor iedereen wel weer even wist waarom kinder- en jeugdliteratuur zo’n prachtig vak is.
Bologna, op de kinder- en jeugdboekenbeurs 1997. Aan tafel in het kleine restaurant waar uitgeverij Anrich zijn Nederlandse en Vlaamse zakenpartners sinds jaren mee naartoe neemt zit een groot gezelschap uitgevers, redacteurs, vertalers en auteurs. De Vlaamse auteur en illustrator Gregie de Maeyer (1951–1998) zit tegenover Gerold Anrich en vertelt over het nieuwe boek dat hij met de kunstenaar Koen Vanmechelen en de fotograaf Peter Labarque gaat maken, Manneke van glas. Averbode-uitgever Norbert Vranckx kent het verhaal al en leunt tevreden achterover in zijn stoel.
In oktober 1996 is Gregie een week lang alleen in Venetië om met rust aan zijn boek De kooi te werken. Tijdens een van zijn wandelingen op het glasblazerseiland Murano bezoekt hij een glasatelier. Plotseling roep de eigenaar: ‘Don't move!’ Iedereen blijft als bevroren staan; een duif wandelt door de ruimte en de kleinste beweging zou haar kunnen laten opvliegen. Hoewel niemand beweegt, vliegt ze toch plotseling omhoog. Glas breekt in duizenden stukken. Op dit moment weet Gregie dat zijn volgende boek iets met glas te maken zal hebben. Zijn goede vriend Koen Vanmechelen moet leren glasblazen, een vaardigheid waar je jaren voor nodig hebt. Dat weet ook Norbert Vranckx, die na lange discussies belooft om het project te steunen als het Koen lukt om hem iets te laten zien dat hij heeft geblazen. Na de beurs in april het jaar daarop gaan Gregie en Koen naar Venetië. De glasblazers schudden hun hoofd: even een beetje glas komen blazen, onmogelijk. Gregie zegt tegen Koen: ‘Komaan, trek uw jas uit. U gaat blazen!’ En dat doet Koen. Hij blaast. De glasblazers weten niet wat ze zien en uiteindelijk verklappen Koen en Gregie hun geheim. Koen is niet alleen kunstenaar, maar ook banketbakker, en wel een hele goede, met als specialiteit het suikerblazen waarvan de techniek op die van glasblazen lijkt. Natuurlijk moet Koen nog veel leren en in de herfst gaat het tweetal weer naar Murano. Ze komen terug met twintig kinderen van glas. Elf blijven er over, sterke schepsels uit zuiver glas, per stuk ongeveer veertig centimeter hoog en tien kilo zwaar. Ze illustreren het verhaal van Victor, die uit lucht, water, vuur en zand glas kan maken. Victor wil een kind, zijn vrouw Veronica niet. Dan blaast Victor stiekem een kind van glas. Zo helder dat je het nauwelijks kunt zien. Veronica gooit het in zee. Algen kleven aan zijn lijf, de zee geeft hem een gezicht. De strandjutter Basta vist het glaskind uit het water. Het krijgt steeds meer scheuren, en hoe meer wonden het krijgt, des te zichtbaarder het wordt. Aan het eind wordt het kind van glas weer in zee gegooid en keert het terug naar Veronica. Het valt uit haar armen en breekt. Veronica en Victor zamelen de scherven in. Hiervan kan Victor glas maken.
Het was stil aan tafel en het eten werd koud. Gerold Anrich keek naar het kippenvel op zijn armen en zei dat hij Manneke van glas graag wilde lezen en kijken of hij het boek in vertaling kon uitgeven. Want kippenvel, vond hij, dat is een goede raadgever.
Bibliografie
‘Kein Käse aus Holland: 30 Jahre Kinder- und Jugendbücher aus Flandern und den Niederlanden’. 1993. Eselsohr 12:9.
Bülow, Hedwig von. 2004.‘Grenzenloos en eigen’, Tijdschrift Neerlandia, 108:2.
Congresbundel: Duits-Nederlands-Vlaamse Bijeenkomst Lingen. 1997.
Doncker, Wally de. 2004.‘De promotie van de Nederlandstalige literatuur in het buitenland’, Tijdschrift Neerlandia, 108:2.
Duijx, Toin (ed.). 2004. Taal in vertaling: het Nederlandse kinder- en jeugdboek binnen en over de grenzen. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Sectie Kind en Media.
Duijx, Toin. 2004. ‘Het Nederlandstalige kinder- en jeugdboek verovert Europa’, Tijdschrift Neerlandia, 108:2.
Ghesquière, Rita. 2001.‘Der rebellische Reiz des niederländischsprachigen Kinderbuches’, in: Herbert Van Uffelen, Christine van Baalen & Elisabeth Weissenböck (eds.), Von Dik Trom bis Meester Max. Wiener Broschüren zur niederländischen und flämischen Kultur 12, Wien.
Uffelen, Herbert van. 1993. Bibliographie der niederländischen Kinder- und Jugendliteratur in deutscher Übersetzung 1830 – 1990. Münster.