Omdat ik niet elke dag een prijs in ontvangst mag nemen, heb ik er lang over nagedacht wat ik u vanavond zou vertellen. Vele intro’s en vele verhalen zou ik kunnen bedenken, maar uiteindelijk komt alles neer op de beide polen: het plezier en de frustratie van de vertaler.
Nauwelijks heb ik me ingelezen in een mij hoogst interessant voorkomende literaire of kunsthistorische tekst of ik moet me alweer op een nieuwe auteur instellen en word volledig in beslag genomen door het nieuwe project. Hoe lang ik de zinnen ook draai of keer of eraan zit te vijlen, er blijft toch steeds de twijfel of ik de tekst wel recht laat wedervaren. Steeds heb ik het gevoel dat de vertaling beter geworden zou zijn als ik een paar dagen extra had gekregen. Wanneer ik het gedrukte exemplaar opensla valt me meteen een drukfout op of ik vind een passage die ik nu, bij nader inzien, anders zou vertalen. Een tekst waarvoor ik op een talrijk lezerspubliek had gehoopt, gaat onder in de vloed van nieuwe boeken.
Tegenover die frustratie staat echter ook veel plezier:
De voldoening om na lang zoeken, rechercheren, piekeren, overwegen de juiste oplossing gevonden te hebben.
Het plezier om je telkens weer met een andere tekst, een andere denkwereld in te laten.
Het plezier om te ervaren hoe een auteur die je al eens vertaald hebt je met een nieuwe tekst toch weer voor nieuwe uitdagingen plaatst.
Het plezier om nieuwe begrippen en woorden te leren kennen, zelfs na lang zoeken, omdat mijn oog intussen geleerd heeft op nieuwe dingen alerter te reageren, ook op het vreemde en het andere. Vreugde wanneer je plotseling op een auteur of een tekst stuit die je ertoe aanzet, ja zelfs ertoe dwingt, om eigen woordcreaties te wagen en ongewone woorden of denkwijzen te verdedigen. Impulsen daartoe komen niet alleen uit boeken, maar ook van reclameborden of uit krantenartikelen, tijdens een gesprek aan tafel met mijn zonen, op straat of in de metro.
Dankzij mijn ervaring van jaren kan ik intussen wel bij een eerste lectuur uitmaken of een Nederlandse tekst me ligt of niet, of hij gemakkelijk dan wel moeilijk is, maar toch kan ik me in die moeilijkheidsgraad nog vaak vergissen. Charlotte Mutsaers’ zinnen komen bijvoorbeeld vaak lichtvoetig aangehuppeld, maar in het vertaalwerk ontpoppen ze zich als loodzwaar en verraderlijk. Met grote moeite en pas na veel wikken en wegen lukt het om die voetangels ook in het Duits te vertalen.
Een voorbeeld: het essay ‘Fik en snik’ verscheen in het Duits eerst onder de titel ‘Feuer und Wasser’. In Kirschenblut is dat nu ‘Brennen und Flennen’ geworden; en dat is – denk ik – een betere vertaling. Hoe kwam ze tot stand? Ik kon de tekst een tijd laten liggen en kreeg bovendien de gelegenheid om tijdens een vertaalworkshop mijn licht op te steken over het vertalen van verzen en rijmen. En vooral had ik de tijd om wat ik gehoord had in de praktijk om te zetten. Het kwam mijn vertaling van de essays in Kirschenblut erg ten goede dat ik werd geselecteerd voor de Berliner Übersetzerwerkstatt.1 Die vertaalworkshop bood tien vertalers (behalve een beurs) de kans om tijdens verschillende weekendseminars door intensief werk aan de teksten en door het uitwisselen van ervaringen de eigen vertaalstijl te evalueren en te herzien. Voor mij was het bovendien erg belangrijk dat elke deelnemer voor het verdiepende gesprek over de voortgang van het vertaalproces een mentor naast zich kreeg. Al met al leverde dat winst op voor de vertaling van de essays in Kirschenblut, die hier vanavond in het middelpunt van de belangstelling staan.
De situatie van Else Otten, bekend als vertaalster van Frederik van Eeden en Louis Couperus, was geheel anders. Zij moest vechten voor de mogelijkheden die ze kreeg, waaronder een netwerk van literaire contacten over heel Europa waarvoor ze regelmatig naar Londen, Wenen, Parijs en naar Nederland reisde. Daar kreeg ze meteen de nieuw verschenen boeken onder ogen en won informatie in over nieuwe projecten. Ze kocht de vertaalrechten direct van de auteurs. Else Otten is te beschouwen als een literair agente avant la lettre.
Ze kocht de rechten, maakte de vertaling en zocht in Duitsland naar publicatiemogelijkheden bij uitgevers, theaters en tijdschriften, waarbij ze zich als taaie en harde gesprekspartner ontpopte. Volgens een bron uit die tijd zou Else Otten al in 1912, dus na nauwelijks twintig jaar werk als bemiddelaarster, vijftienhonderd vertalingen bewerkt en meer dan vijftig romans en twintig toneelstukken zelf vertaald hebben.
In de tijd rond de vorige eeuwwisseling beleefde de Nederlandse literatuur met Multatuli, Couperus, Van Eeden en Heijermans haar eerste boom in Duitsland. Else Otten was de enige vrouwelijke vertaler en zij slaagde erin van haar werk als vertaalster en bemiddelaarster te leven. Zoals Jaap Grave in zijn dissertatie beschrijft, moest ze daarbij wel financiële en persoonlijke tegenslagen op de koop toe nemen. Maar met een spreekwoordelijke Hollandse koopmansgeest lukte het haar om de contracten met auteurs en uitgevers zo in haar voordeel te draaien dat ze er een secretaresse, een vakantiehuis en een opulente levenstijl op na kon houden - hetgeen onder anderen door Frederik van Eeden met enige nijd geregistreerd werd. Else Otten wist de gunst van het ogenblik in elk opzicht waar te nemen. Haar kennis en haar contacten, haar tactische onderlegdheid bij onderhandelingen en haar mobiliteit gaven haar de kans de markt te ontsluiten. De toenmalige rechtspositie van auteurs en vertalers stak haar daarbij een handje toe.
Met de Eerste Wereldoorlog kwam echter de ommekeer. Steeds meer uitgevers begonnen zelf direct met auteurs contracten af te sluiten. Agenten zoals Else Otten werden overbodig en de vertalers werden voor nieuwe contracten afhankelijk van de uitgevers – een situatie die tot de dag van vandaag bestaat. Op de keper beschouwd betekent dit dat de contractvoorwaarden door de uitgevers gesteld konden worden, waardoor vertalers tot vandaag in zekere zin nog altijd bellettristische vertalingen meefinancieren. Literair vertalers die zoals Else Otten goed van hun werk konden leven zijn tegenwoordig veeleer schaars. Wanneer ze niet toevallig bestsellers vertalen, een tweede baan of een goedverdienende partner hebben, zitten velen aan het onderste uiteinde van de inkomensschaal. Laten we hopen, dames en heren, dat het initiatief van het Übersetzerverband en de bondsregering snel concrete resultaten voor de vertalers zal opleveren.2
En nu ik toch begonnen ben met op pijnlijke punten te wijzen: ik zou uitgevers willen vragen er in de toekomst op te letten dat zij de namen van vertalers in advertenties en persberichten vermelden, de recensenten wil ik vragen om de vertalers niet alleen te noemen en te citeren wanneer er iets te bekritiseren valt.
Wie zich wil informeren over de realiteit van een vertalersleven kan ik het artikel van Gunhild Kübler in de Neue Zürcher Zeitung van 5 januari 2003 aanbevelen. De titel luidt: ‘Deutsch mit Bügelfalten. Ohne Übersetzer keine internationale Literatur. Dennoch werden sie geprügelt.’
Veel plezier vanavond, maar ook een beetje frustratie: plezier omdat zoveel mensen die mij dierbaar zijn vanavond naar Berlijn zijn gekomen, sommigen van heel ver. Frustratie omdat vele anderen om verschillende redenen niet hier konden zijn; mijn ouders bijvoorbeeld, die voor het slechte weer teruggeschrokken zijn.
Vanaf deze plaats wil ik ook de vele vrienden, collega’s en vakmensen danken die me bij mijn talrijke recherches behulpzaam waren, mee nadachten over netelige passsages of mij moed inspraken als ik erover dacht om midden in een vertaling op te houden of de opdracht aan de uitgeverij terug te geven.
Dank ook aan mijn gezin. Zeker aan die drie aardige, moeilijke mannen heb ik veel gedachteprikkels te danken, maar vooral veel begrip en steun als ik weer eens langer beroepshalve in Nederland of België verbleef.
Dank aan het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingen Fonds en het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Zij stelden mij in de gelegenheid om in de Vertalershuizen in Amsterdam en Leuven uitsluitend met het vertalen bezig te zijn, de contacten met auteurs te verdiepen en in het Nederlands taalgebied talrijke impulsen van allerlei aard te krijgen.
Ik mag niet vergeten om de organisatoren van de Berliner Übersetzerwerkstatt te bedanken, die mij in staat stelden om samen met mijn mentor Ruth Meyering zo lang aan de essays in Kirschenblut te vijlen. En woord van dank ten slotte ook aan de redactie van Schreibheft, omdat ze altijd een open oor hadden voor mijn voorstellen. Aan hen en aan het Hanser Verlag is het te danken dat Charlotte Mutsaers’ teksten Duitse lezers kunnen vinden. En dan – en daarmee wil ik afsluiten – dank ik de jury van de Else-Otten-prijs voor de grote eer die ze me vanavond bewezen heeft.
Noten
1 De Berliner Übersetzerwerkstatt wordt jaarlijks (voorheen eens in de drie jaar) georganiseerd door het Literarische Colloquium Berlin. Tien vertalers krijgen gedurende een half jaar een mentor toegewezen, ontvangen een beurs van € 3500 en komen vijf keer met hun mentoren als groep bijeen om teksten te bespreken en over diverse onderwerpen te discussiëren. De workshop wordt gefinancierd door de Senatsverwaltung für Wissenschaft, Forschung und Kultur, Kunst- und Künstler/innen-Förderung.
2 De Duitse Vertalersvereniging en de Duitse Schrijversvereniging hebben in samenwerking met het Duitse ministerie van justitie (toen nog onder Hertha Däubler-Gmelin) een voorstel ingediend om de auteurswet en de contracten in het voordeel van auteurs/vertalers te wijzigen. Het voorstel wordt in mei in de Duitse Bondsdag besproken.