Het vertaaljaar 2001    29-35

Ton Naaijkens

Abstract: Inleiding op bijdragen over bijzondere vertalingen die in 2001 gepubliceerd werden. In dit essay commentaar op debatten, vertaalkritieken, twee vertalingen van hetzelfde boek, schouderklopjes, en gehoon. Naaijkens signaleert en bespreekt ook een nieuwe plagiaatkwestie en de vergeten rol van het vertalen in die kwestie, vertaalprijzen, ‘hennengevechten’ en bijzondere vertalingen die in 2001 het licht zagen.

 

Misschien wordt elk jaar pas een jaar als je terugblikt. Het jaar 2001 zullen we ons, los daarvan en los ook van wat ons persoonlijk overkwam, herinneren als het jaar van de aanslag op de Twin Towers. Op vertaalgebied gebeurde er weer veel: mooie boeken, belangrijke initiatieven en goede discussies. Je bent geneigd steeds naar de belangwekkendste publicaties te kijken en hooggestemd te wijzen op laureaten, topprestaties en cultureel verantwoorde bijdragen aan de ontwikkeling van de Nederlandstalige mensheid, maar vertalen voltrekt zich ook in de kleinste uithoeken van het bestaan. Voor 2001 zou ik, alvorens gewichtig te verkondigen wat gewichtig was, eerst de blik willen richten op het kleine: op onprominente, maar daarom niet minder relevante gebeurtenissen in het afgelopen vertaaljaar.

Prachtig was bij voorbeeld de top 100 van covers die Vic van de Reijt in tien zaterdagse Parools voorpubliceerde en waaruit bleek dat veel Nederlandstalige tophits van de afgelopen vijftig jaar in feite vertalingen en bewerkingen geweest zijn. Ik noem ‘Oude Maasweg’ van The Amazing Stroopwafels (uit 1981 en een vertaling van ‘Manhattan Island Serenade’ uit 1972), ‘Eén kopje koffie’ van V.O.F. De Kunst (1987, vertaald uit het Braziliaanse Portugees) en ‘Naar de speeltuin’ van Heleentje van Capelle met De Karekieten en het Orkest zonder Naam (1951, naar het Duitse ‘Pack die Badehose ein’ van de vader van Conny Froboess). Van de Reijt leverde meteen een bijdrage aan de vertaalgeschiedenis door de periode 1961-1964 te bestempelen als ‘het grote cover-tijdperk’. Het belangrijkste bewijsstuk is Willeke Alberti’s ‘Spiegelbeeld’, vertaald door Lodewijk Post (= Gerrit den Braber) uit het Amerikaans (een country & westernhit van George Jones, overigens ook in het Frans gezongen door Johnny Halliday als ‘Tes tendres années’). Grootste schok voor mij was dat zelfs ‘Sophietje’ (van Johnny Lion, 1965) geen oorspronkelijk Nederlands liedje is, maar uit het Zweeds stamt (‘Fröken Fräken’). Natuurlijk duikt Van Altena’s ‘Mijn vlakke land’ op (Jacques Brel, nr. 9 in de top 100) en ‘Brandend zand’ van Anneke Grönloh (op nr. 4; uit 1962, origineel is Italiaans, zegt Van de Reijt uiteindelijk, waar hij aanvankelijk het Duitse ‘Heisser Sand’ tipt). Op nr. 1 kwamen Herman van Veen en Willem Wilmink met het fameuze ‘Hilversum III’, ‘in feite een aanklacht tegen de cover-cultuur (…). Willem Wilmink, die van het Beierse nummer [‘Lang scho nimma g’sehn’ van de zanger Haidling, tn] gelukkig weinig verstond, heeft een hele generatie Amsterdamse studenten zijn liefde voor het lied overgebracht.’ (Het Parool, 30 juni 2001).

Terloops meldde de Vlaamse krant De Morgen op 14 augustus 2001 dat ‘vertalingsfouten’ een echte thriller maakten van het proces tegen Bregje Leyskens. De jonge Belgische was voor het bezit en het smokkelen van 2,004 gram hasj door een Russische rechtbank in eerste instantie veroordeeld tot vier jaar vrijheidsstraf, daarna tot drie jaar en zes maanden strafkolonie. Maar de tolk had het woord ‘voorwaardelijk’ niet meevertaald en dus hoefde Bregje niet de cel in. De Morgen voegde er mysterieus aan toe: ‘Voor iemand die alleen naar de Russische vertaling luisterde, zoals de rechter, ontstond de indruk dat Bregje Leyskens zichzelf voortdurend tegensprak.’

Wat opmerkelijk was was dat de discussie tussen Engelsen, Fransen en Duitsers over wat de werktaal van de Europese Commissie moet worden, bij ons zo weinig werd besproken in de media. Een keer werd er melding gemaakt van een ‘perfide complot voor het Engels als voertaal in de EU’, maar in Duitsland bij voorbeeld laaide de discussie zeer hoog op. Argumenten kwamen in Nederland pas op tafel toen onlangs het boek van De Swaan verscheen over het wereldtalenstelsel. Misschien reageren de media bij ons sneller op de woorden van een schrijver dan op de harde argumenten van politici.

In de verre uithoeken van het vertaaljaar 2001 verschenen op de website van het Meertens Instituut (www.meertens.knaw.nl/books/winkler) ineens 79 dialectvertalingen van de gelijkenis van de verloren zoon en verkondigde Martin de Haan publiekelijk dat hij geen haast ging maken met zijn vertaling van Houellebecqs Plateforme. Fraaie geluiden.

Het vertaalparadijs?
Leven wij dus in het vertaalparadijs? Momenteel is dat toch Duitsland, denk ik, waar niet alleen de ene na de andere vertaling verschijnt, maar ook de aandacht ervoor groot is. Na lang getouwtrek zagen op hetzelfde moment twee grondig verschillende vertalingen van Melville’s Moby Dick het licht en werden nieuwe vertalingen van klassieke teksten gepubliceerd, zoals van de verhalen van Edgar Allan Poe en van Flauberts Madame Bovary – in alle gevallen de zoveelste vertalingen op rij. De landelijke pers schonk er de volle aandacht aan. De ene Moby Dick werd overigens gepubliceerd door het tijdschrift Schreibheft, dat fel tekeerging tegen de ‘bravere’, minder ‘Melville-rige’ en officiëler ogende editie bij Hanser. Bij ons verscheen wel een Moby Dick (van Emy Giphart bij Contact), maar dat was een aloude versie uit 1961, opnieuw op de markt gebracht omdat het boek 150 jaar geleden voor het eerst verscheen, en slechts opgefrist met een klein, enthousiasmerend voorwoord van Dirk van Weelden. Tekenend voor dit Duitse vertaalparadijs was dat oeroude vertalingen er opnieuw werden gepubliceerd (de thora-vertaling van Moses Mendelssohn uit 1783 bij voorbeeld en de Baudelaire-vertalingen van Wolf Graf von Kalckreuth uit 1907).

Maar er werden nog krassere waagstukken gepubliceerd, zoals een nieuwe editie van het Gilgamesj-epos: in één band meteen twee vertaalversies van de hand van één schrijver (Raoul Schrott), met inleiding en nawoord van de vertaler en aangevuld met een essay van een Gilgamesj-specialist. Gelukkig kennen wij hier wel de luxe van twee gelijktijdige vertalingen: één bij Ambo (vertaald door Theo de Feyter, maar wel weer een herdruk van een eerdere vertaling uit 1991) en een wonderlijk rijke bij SUN (van Herman Vanstiphout). Misschien is dat boek, Het epos van Gilgameš, vertaald ‘uit het spijkerschrift zelf’, de belangrijkste vertaling van 2001: het epos, zoals de lange ondertitel luidt, ‘zoals het rond 2000 v.C. ontstond als cyclus van afzonderlijke verhalen in het Sumerisch, vanaf 1800 v.C. samengevoegd werd tot een eenheidswerk in het Akkadisch, vanaf 1500 v.C. tot ver buiten Mesopotamië bekend werd, en ten slotte rond 1100 v.C. zijn laatste vorm vond als het eerste grote meesterwerk uit de wereldliteratuur.’ Dat boek duikt op die manier echt als een walvis op uit de diepste diepten van de wereldcultuur.

Memorabel waren de complimenten die hier en daar werden uitgedeeld, bij voorbeeld aan Margreet Dorleijn en Hanneke van der Heijden, die het nieuwe, fameuze boek van Orhan Pamuk uit het Turks vertaalden (Ik heet Karmozijn, voor De Arbeiderspers) en aan Henja Schneider, die Alan Davidsons North Atlantic Seafood (uit 1979) vertaalde en in overleg met de auteur aanvulde met de jongste bevindingen over vis (voor uitgeverij Scepter als Noord-Atlantisch viskookboek). Jan Geurt Gaarlandt nomineerde de nieuwe vertaling van di Lampedusa’s Gattopardo (De tijgerkat door Anthonie Kee voor Athenaeum-Polak & Van Gennep) voor de Nijhoff Prijs. Frans Denissen stelde zich definitief kandidaat met Die gore klerezooi in de Via Merulana van Carlo Emilio Gadda (Athenaeum-Polak & Van Gennep), al werd Michaël Zeeman, die via de krant de jury jaarlijks attent maakt op kandidaten, ‘sip’ van deze Gadda.

Een groot compliment kreeg Rokus Hofstede van T. van Deel (in Trouw, 23 juni 2001) voor zijn vertaling van Michon, Roemloze levens (Van Oorschot): ‘Dat is nog eens schrijven en, zeg ik er meteen bij, dat is nog eens vertalen.’ Hofstede zelf stak in de Volkskrant (van 17 augustus 2001) de lof over de vertaling van Eveline van Hemert van een boek van Patrick Chamoiseau (De oude slaaf en de bloedhond voor De Geus). Van Hemert verrijkte volgens hem het Standaardnederlands met neologismen, archaïsmen, gewestelijke uitdrukkingen en creoolse nieuwvormingen uit het Sranantongo en het Papiamentu, terwijl zij tegelijkertijd ‘aanleunt tegen de ritmes en de woordenschat van auteurs als Martinus Arion en Edgar Caïro’. Piet Gerbrandy’s Quintilianus werd door Kees Fens in de Volkskrant betiteld als ‘een meesterwerk van geduld, alleen al door de ontelbare Nederlandse vondsten in de voorbeelden een meer dan bewonderenswaardige prestatie.’ 

Droomhandel en strijkijzer
Op de valreep van het jaar zag een nieuwe vertaling van Goethes Faust het licht (door Ard Posthuma in de gouden reeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep). Dat is sowieso een historische gebeurtenis, maar er werd onmiddellijk gebekvecht. Naast woorden van waardering, met name voor de helderheid van stijl en een gepaste metrische techniek viel er veel kritiek te beluisteren op het gebruik van modernismen als ‘kinnesinne’, ‘minkukel’ en ‘kanjer’ en op het inzetten van hedendaagse emblemen als Ot en Sien, Olé Olé Olé en Oeteldonk. Posthuma in Trouw: ‘Het werk van Goethe is een caleidoscoop, je kunt er niet één vertaalstrategie op loslaten.’

Er kwamen heel wat boeken op de markt van jonge Chinese schrijfsters. Vooral het boek van Wei Hui, Shanghai Baby (uit het Frans [sic] vertaald door Evelien Renes voor Contact) moest het ontgelden, overigens ook vanwege het origineel. In het VPRO-radioprogramma De droomhandel (9 november) werd het boek weggehoond, ondermeer vanwege de vertaling: ‘Op een achternamiddag door een of andere nitwit uit de pols vertaald en op de drukpers gekwakt,’ citeert de VPRO-gids Maartje Somers, die samen met Thomas Verbogt en Karen de Bok minutenlang citaten voorlazen en ‘van hun stoel vielen van het lachen’.

Een scherp debat met ingezonden brieven ontspon zich naar aanleiding van een vlijmend essay van Ilja Leonard Pfeiffer over de Euripides-vertalingen van Gerard Koolschijn. Pfeiffer demonteerde in NRC Handelsblad (van 30 november 2001) ‘het strijkijzer van de verstaanbaarheid’ dat Koolschijn in zijn ogen al te rigoreus over de ‘direct, knetterend en vurig vormgegeven’ Euripides had laten glijden. Pfeiffer constateert niet veel meer dan dat Koolschijn ingrijpt, maar vindt dat wel ‘een probleem’. Daarmee verraadt hij een traditionele, behoudende vertaalopvatting, waarmee ook een andere door hem vastgestelde eigenschap van de vertaling – dat zij gesteld is in ‘helder, vlot leesbaar Nederlands’ – als zodanig gediskwalificeerd wordt. Pfeiffer redeneert al te zeer vanuit absoluut vaststaande maatstaven. Hoe sympathiek zijn pleit tegen simplificatie en vervlakking ook lijkt, een vertaling verwijten dat zij is zoals zij is, is een argument dat hij als dichter moet herkennen van critici die het op prijs hadden gesteld als hij zelf wat minder wild en onbezonnen geschreven had. Interessant daarentegen was zijn stuk in hoge mate, niet alleen vanwege de bevlogen stijl, maar ook vanwege het curieuze idee dat de kwaliteit van een vertaling, ‘de kwaliteit van elke literaire tekst, uitsluitend beoordeeld kan worden aan de hand van details.’

Een zogenaamd ‘hennengevecht’ (copyright by Vrij Nederland) speelde zich in februari af rond de Engelse vertaling van een boek van Renate Dorrestein (A Heart of Stone door Hester Velmans voor Doubleday, UK en Viking, USA). Daarin werd een meningsverschil over vertaalprincipes verweven met een discussie over de regels voor het wel of niet subsidiëren van de vertaling. Merkwaardige ophef ook toen Adriaan van Dis opnieuw betrapt werd op plagiaat; het bijzondere van dit geval was dat Van Dis voor zijn boek Een barbaar in China (1987) volgens de Leidse promovendus Speerstra en diens promotor Van Alphen letterlijk passages had overgeschreven uit het reisboek From Heaven Lake van Vikram Seth. Op de website van de Leidse universiteit kon je die passages zien, een origineel en een vertaling. Dat Van Dis er als vertaler tussen zat was blijkbaar geen reden om de beschuldiging in te trekken. Dat Van Dis een fraai staaltje vertalen liet zien, met interessante verschuivingen en forse ingrepen in de brontekst, werd in geen enkele van de talloze reacties naar voren gebracht.

Het venijn stak wel in discussies tussen de verschillende ‘subgroepen’ in de vertaalwereld. Vlaamse vertaalwetenschappers moesten begin 2001 weer eens de messen slijpen (in het Nieuwe Wereldtijdschrift en De Standaard) toen vertalers met de klingen van de praktijk op hen afstormden. Ondertitelaars volgden Bartho Kriek die met een artikel in de VPRO-Gids (‘Kijker, eischt betere ondertitels!’, 25-31 augustus 2001) een discussie uitlokte. Hij oreerde zowel tegen de slechte kwaliteit van ondertitels, waartegen de kijker volgens hem in het geweer dient te komen, als tegen ‘de schamele procent van het budget die de ondertitelvertaling vormt’. De tolken meldden zich tweemaal aan het front. In het Europees Parlement stelden enkelen van hen een systeem met brugtalen voor, waarmee via het Duits, Engels en Frans ‘getussentolkt’ moet worden om het aantal vertaalrichtingen te kunnen inperken. Begin november 2001 legden Nederlandse gerechtstolken het werk neer om de minister van Justitie te dwingen alle bij de rechtbank geregistreerde tolken te erkennen als gespecialiseerde vertalers en de tarieven te verhogen. De actie was succesvol, want wat er met het met veel geld opgezette Kwaliteitsbureau Tolken en Vertalers gaat gebeuren is sindsdien ongewis. Shakespeare-vertaler Frank Albers nam het voor de toneelvertalers op door zich fel te verdedigen tegen het ‘misbruik’ dat Het Nationale Toneel en met name Hans Croiset maakten van zijn versie van King Lear, een unieke actie die navolging verdient. Albers: ‘Het gaat om de positie van de vertaler. Te vaak gebeurt het dat men achter diens rug om aan de tekst zit te knoeien. Te vaak beschouwt een gezelschap een tekst waar een jaar lang met passie aan is gewerkt als niets meer dan een werkdocument. Ik pleit voor meer respect. Voor de tekst en voor de vertaler.’ In andere reacties gebruikt Albers een fraaier woord voor werkdocument: sneuveltekst.

De hardste woorden vielen toen Christine D’haen in De Standaard Tom Lanoye beschuldigde van moord op John McCrae, een van de zogenaamde war poets van wie hij een gedicht vertaalde (in een serie met de naam Niemands Land).  Een maand lang herdacht Lanoye zo de Eerste Wereldoorlog (‘de 25.000ste keer de Last Post onder de Ieperse Menenpoort’). ‘Ik bewerk gedichten van de War Poets, alsof er een naamgenoot van mij in de loopgraven zat die één grote bundel schreef waarin hij zijn wanhoop uitschreeuwde. Vandaar die anachronismen,’ waarschuwde hij al. Christine D’haen fulmineerde tegen Lanoye (hij ‘leutert lam’ en ‘lalt puberaal’; ‘stuntelig’, ‘koddig’ en vooral: ‘zotteklap’ zijn zijn versies). Duidelijk is dat Lanoye en D’haen behalve vanuit twee verschillende vertaalpoëticale posities ook vanuit uiteenlopende poëzieopvattingen spreken (een mooi moment overigens toen zij ‘de postmoderne bewerker’ Lanoye verweet een ouderwetse poëtica te hanteren, nota bene op grond van een woord dat hij niet gebruikt – ‘vlerken’ had ze willen lezen, terwijl de vogels bij Lanoye ‘werken’).

Successen, standpunten en lijstjes
In het buitenland werden de grootste successen geboekt door Waltraud Hüsmert, die van W.F. Hermans’ De donkere kamer van Damokles vertaalde, en door Ina Rilke, wier vertaling van Erwin Mortiers Marcel (bij Harvill Press) door de schrijfster A.S. Byatt in The Independent genomineerd werd als ‘book of the year’. In Londen ging op 8 november 2001 The Good Hope in première, zijnde een nieuwe bewerking van Op hoop van zegen van Herman Heijermans. Een eeuw geleden (in 1903) was het er al eens opgevoerd; nu moest er heel wat meer gesleuteld worden om het voor de regisseur opvoerbaar te maken.

In de discussie rond de nieuwste plannen van staatssecretaris Van der Ploeg brak Marcel Möring begin 2001 een lans voor het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds: ‘Er is geld nodig om onze unieke naar buiten gerichte literatuur steeds weer in contact te brengen met andere literaturen.’ Op beleidsgebied moet verder worden vermeld dat op 5 november 2001 het Steunpunt Literair Vertalen geopend werd, een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse en Vlaamse letterenfondsen, bedoeld om in samenwerking met universiteiten en hogescholen de deskundigheid van vertalers in en uit het Nederlands systematisch te bevorderen (www.literairvertalen.org).

Er werd in het afgelopen vertaaljaar soms duidelijk stelling genomen. Maarten Steenmeijer deed (in VN van 14 april) Théo Buckinx’ vertaling van Magalhaes’ reis om de wereld (Athenaeum-Polak & Van Gennep) af als ‘beunhazerij’. Brigit Kooijman wees er in een uithoek van de Volkskrant (27 oktober 2001) op hoe inconsequent en dus ondeskundig een gehypt boek als Beigbeders 99 francs in het Nederlands vertaald werd. Guus Middag had grote bezwaren (in NRC Handelsblad van 23 november) tegen Marijke Emeis’ vertaling van Anne Carsons De schoonheid van de echtgenoot (Meulenhoff), die volgens hem gesteld is in het ‘vertaalderlands’. Max Pam wees op de rare vertaling van Naomi Kleins No logo (Leminiscaat), waarin volgens hem zinnen staan als ‘Ze was een legendarisch’ en het Amerikaans ‘door alle zinnen heen zeurt’ (HP/De Tijd van 9 november 2001).

In 2001 overleden Hans van Marle (op 14 juli), de trouwe vriend van James Holmes en prominent lid van de Joseph Conrad Society, en Hans Warren (op 19 december), die samen met Mario Molengraaf ondermeer Kavafis, Seferis, Plato en de Evangeliën vertaalde.

Tot de belangrijkste vertalingen moeten worden gerekend: Woede van Salman Rushdie, het boekenweekgeschenk dat eerst in Nederlandse vertaling verscheen (door Karina van Santen, Jan Pieter van der Sterre en Martine Vosmaer) en een paar maanden later in het originele Engels; het Filosofisch Woordenboek van Voltaire door J.M. Vermeer-Pardoen (Van Gennep); in het Erasmus-jaar de Erasmus-vertalingen, voorop de Lof der zotheid van Harm-Jan van Dam (voor Athenaeum-Polak & Van Gennep), gevolgd door Jeanine Landtsheers vertaling van de Gesprekken (waarover H. Brandt Corstius overigens een fraaie vertaalkritiek schreef in NRC Handelsblad, 26 oktober 2001); de gedichten en het proza van de Chinese auteur Bai Juyi (772-846) door W.L. Idema (voor Atlas); Thomas Rosenboom, met zijn hertaling van Het journaal van Bontekoe (Athenaeum-Polak & Van Gennep); Peter Bergsma met zijn Les Murray-vertaling (voor Meulenhoff); Hetty van Rooyen met twee dikke delen Livius (Athenaeum-Polak & Van Gennep); La celestina van Fernando Rojas uit het Spaans door Henk de Vries (ook al Athenaeum-Polak & Van Gennep; let trouwens op die merkwaardige ondertitel: ‘komediespel van Knisters en Goziedemij’).

Prijzen werden ten slotte uitgedeeld aan Hans van Pinxteren (de Dr. Elly Jaffé-prijs 2001 voor zijn vertaling van essays van Montaigne), aan Gregor Seferens (de Else Otten prijs voor vertalingen van Nederlandse literatuur in het Duits), aan Judit Gera (de Martinus Nijhoff Prijs 2001 voor vertalingen van Nederlandse literatuur in het Hongaars), aan Hester Velmans (de Vondel Translation Prize 2001), aan de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (de Henri Methorst Prijs voor multiculturele communicatie) en aan Philippe Noble (de Hiëronymus-prijs voor zijn gehele vertaaloeuvre; zie zijn dankwoord, elders in dit nummer). Een bijzonder fraaie prijs, de Preis für Europäische Poesie der Stadt Münster, werd toegekend aan Hugo Claus en aan zijn vertalers Maria Csollány en Waltraud Hüsmert.

Hieronder volgen de reacties van vertalers/critici die gehoor gaven aan onze oproep de opvallendste vertaling van het jaar 2001 te nomineren – in positieve dan wel negatieve zin.