Leesplezier in 1999    32-34

Ilse Logie

Abstract: Lof voor Richard van Leeuwens vertaling van ‘De vertellingen van Duizend-en-één nacht’ in zeven delen, en ook voor de beschouwingen en informatie over de islamitische cultuur die de vertaler eraan toevoegde.

 

Het valt niet mee om te bepalen wat de opvallendste vertaling van het afgelopen jaar is geweest. Na veel wikken en wegen hou ik het op het laatste deel van de vertaling (13-14), en met terugwerkende kracht, op alle voorgaande, van De vertellingen van duizend-en-één-nacht door Richard van Leeuwen. Kroon op deze zeven jaar niet aflatende vertaalarbeid is overigens het ongemeen boeiende naslagwerk dat bij de complete vertaling hoort. De wereld van Sjahrazaad, opgevat als een kruising tussen een grillig personenregister en een wervelende encyclopedie van de islamitische cultuur, besteedt veel aandacht aan het ontstaan en de receptie van dit wereldberoemde meesterwerk. Opmerkelijk is de mate waarin vertalers door de eeuwen heen hun versie op hun doelpubliek, en dus op de tijdgeest, hebben afgestemd, zodat de vertaalgeschiedenis van de Duizend-en-één-nacht ons tevens een spiegel voorhoudt van de eigen, westerse prioriteiten. Desondanks nuanceert Van Leeuwen de bekende stelling die de Palestijns-Amerikaanse cultuurcriticus Edward Said in Orienialism (1978) verdedigde. Na een inventaris te hebben opgemaakt van de stereotyperingen van de Oriënt zoals die te vinden zijn in westerse romans, reisverhalen en studies, had Said de Europese zelfingenomenheid gehekeld, en was hij tot de slotsom gekomen dat deze beeldvorming over de Arabische wereld voornamelijk koloniale driften had gediend. Van Leeuwen is van oordeel dat Said een te strak keurslijf hanteert. Zelf legt hij liever de nadruk op de vele gedaanten die de vertellingen van Duizend-en-één-nacht ‒ toch een van de hoofdbronnen van het ‘oriëntalisme’ ‒ in de loop der eeuwen hebben aangenomen, en op wat hij de fascinerende ‘uitwisselingsgeschiedenis’ van het werk noemt, dat zijn wortels heeft in zowel India als Bagdad, Cairo als Andalusië. Van de Orient als homogene entiteit in de een of andere richting kan dus geen sprake zijn. Daarenboven hebben de westerse voorstellingen op hun beurt invloed uitgeoefend op het zelfbeeld van de Oosterse wereld, zodat nauwelijks nog valt uit te maken hoe de wisselwerking precies is verlopen. Vast staat echter dat de Europese vertalers in dit complexe proces van beeldvorming een doorslaggevende rol hebben gespeeld. De Duizend-en-één-nacht zoals wij die kennen, wemelt immers van de apocriefe inlassingen die door vertalers aan de kern werden toegevoegd, en er mettertijd onverbrekelijk deel van zijn gaan uitmaken. Van Leeuwen pakt het wetenschappelijker aan: naar vertellingen als ‘Ali Baba en de veertig rovers’ of ‘Alladin en de wonderlamp’ zal de lezer bij hem vergeefs op zoek gaan. De Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges hield daarentegen hartstochtelijk van de exotiserende vertalingen van de Duizend-en-één-nacht. In zijn essay ‘De vertalers van de Duizend-en-één-nacht verduidelijkt hij op onnavolgbare wijze waarom dat ‘oogstrelend oriëntalisme’ hem allerminst stoort. Het basisthema van het ‘vertellen om te overleven’ dat het raam van de roman levert, komt door die verhoogde stilistische intensiteit en door het toevoegen van nieuwe verhalen des te beter uit de verf. Beroemde vertalers als Burton, Galland of Littman hebben de aanvechting om mee te doen aan de duizelingwekkende vertelestafette kennelijk niet kunnen weerstaan, en bijgevolg klinken hun eigen, respectievelijk Engelse, Franse of Duitse culturele tradities in het eindproduct mee. Borges heeft daar geen bezwaar tegen, integendeel. Hij heeft het over ‘verrukkelijke vervalsingen’, die de idee van een honderd procent getrouwe vertaling naar het rijk der hersenschimmen verwijzen. In het geval van de Duizend-en-één-nacht is de gedachte van een boven elke verdenking van manipulatie verheven origineel volgens Borges onhoudbaar, want strijdig met de ontstaansgeschiedenis van de tekst. Zelf heeft Borges er trouwens nog een mystificatie bovenop gedaan. Wie de vertaling van Van Leeuwen erop naslaat, zal merken dat die ‘bijzondere nacht 602’, waarin de koning uit de mond van de koningin zijn eigen gesel verneemt, aan de rijke verbeelding van de Argentijn is ontsproten.

Uiteraard biedt de huidige vertaalethiek geen ruimte meer voor de uitwaaierende fantasie waar Borges voor pleit. Van Leeuwen heeft dan ook terecht gekozen voor twee Arabische bronnen, en zich daar consequent aan gehouden, zonder ook maar een ogenblik het leesplezier uit het oog te verliezen. Met deze maar liefst 3340 bladzijden proza over de helende kracht van het vertellen heeft hij een indrukwekkende prestatie verricht. Door daarnaast ook nog zijn beschouwingen bij het vertalen op een erg originele manier met veelsoortige informatie over de islamitische cultuur te verweven, heeft hij bovendien een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan de communicatie tussen culturen die al met al nog steeds veel te weinig van elkaar afweten.

De vertellingen van duizend-en-één-nacht. Vertaald door Richard van Leeuwen [veertien delen paperback of zeven delen gebonden]. Amsterdam: Uitgeverij Bulaaq.

Richard van Leeuwen, De wereld van Sjahrazaad. Amsterdam: Uitgeverij Bulaaq.