Het wijnjaar 1999    21-24

Jan Gielkens

Abstract: Naast de ‘waardevolste vertaling’ van 1999, die van Paul Celans brieven aan de Nederlandse Diet Kloos-Barendregt door C.O. Jellema, met Duitse tekst, en annotaties van Paul Sars, presenteert Gielkens zijn eigen vertaling van Günter Grass’ Mein Jahrhundert en met name de rol van de media in hun beoordeling van Grass als politicus.

 

De spannendste vertaling die in het voorbije jaar mijn pad kruiste ‒ en voorlopig alleen het mijne ‒ werd al gemaakt in 1894, maar zij stond 105 jaar lang verborgen en onopgemerkt in een obscuur socialistisch tijdschrift. Nu ligt zij, goed geconserveerd, te wachten op hernieuwde publicatie. Was het een dinosauriër of een oermens, dan zou ik er de krant mee halen, maar het is slechts de alleroudste vertaling, in welke taal dan ook, van ‘De Internationale’ (zie ook Filter 6:2). Alle mythologieën over dit linkse volkslied ‒ een cultuurhistorisch fenomeen van de eerste orde ‒ kunnen nog dieper de kast in, want lang voordat Henriette Roland Holst haar meteen gecanoniseerde versie maakte, nam een jonge socialist (Johan Visscher) de moeite, interessante strijdverzen in Franse kranten te zoeken en voor zijn Nederlandse kameraden bereikbaar te maken.

De waardevolste vertaling vond ik een uitgave die tegelijk ook waardevol is als editie, als literatuurwetenschappelijk werk en als boek per se: de brieven die de dichter Paul Celan, de joodse Duitstalige Roemeens-Oekraïens-Franse maker van honderden indrukwekkende verbale shoah-monumenten, in 1949 en 1950 schreef aan zijn Nederlandse vriendin Diet Kloos-Barendregt, de weduwe van een verzetsstrijder. Alles is te zwaar, omdat alles te licht is bevat prachtige brieven, is prachtig vertaald door C.O. Jellema, kundig en helder becommentarieerd en geannoteerd door Paul Sars en mooi uitgegeven door Bas Lubberhuizen. De erfgenamen van Paul Celan staan gewoonlijk niet toe dat brieven van Celan buiten de ‘officiële’ Duitse edities om worden gepubliceerd. Voor deze uitgave echter werd een uitzondering gemaakt, wellicht uit waardering voor het feit dat het Paul Celan Genootschap ‒ Nederland is het enige land dat zo’n genootschap kent ‒ bezig is met het uitgeven in vertaling van alle poëziebundels die Celan op zijn naam heeft staan. Ton Naaijkens vertaalde tot nu toe vier bundels, de vijfde is op komst. De weinige bewaarde brieven van Paul Celan aan lotgenote Diet Kloos (de antwoordbrieven zijn helaas niet bewaard gebleven) tonen een verliefde Celan, maar ook een Celan die zijn brieventoon, bekend van edities van de correspondenties met zijn collega-dichters Nelly Sachs en Franz Wurm, al had gevonden.

In dit verband en tussendoor nog dit: Alles is te zwaar, omdat alles te licht is bevat behalve de vertalingen ook de tekst van de brieven in het Duits en facsimile’s van alle brieven. De tweetaligheid van dit boek is, vooral omdat het ook als editie voor de Celan-gemeenschap buiten Nederland en Vlaanderen moet dienen, volstrekt in orde. Gewoonlijk heb ik het niet zo op tweetalige (poëzie-)edities en zeker niet op het voortdurende geroep erom. De kroon op dit gebied spande de anonieme auteur van een korte aankondiging van De mooiste van Neruda ‒ bedoeld is de mooiste gedichten ‒ in de Volkskrant van 8 januari 1999: ‘Om een zo ruim mogelijke selectie aan te bieden hebben de samenstellers ervoor gekozen de originele Spaanse teksten weg te laten en alleen de vertalingen op te nemen.’ Gesuggereerd wordt hier dat een vertaalde poëziebundel tweetalig moet zijn, terwijl het tegendeel waar is: een bundel vertaalde gedichten is pas een boek met poëzie als hij alleen de vertalingen bevat. Een muur is pas een muur als de metselaar de stenen met specie ertussen op elkaar heeft gezet. Van de metselaar vragen wij niet of hij de ingrediënten die hij voor de muur heeft gebruikt nog een keer naast de afgebouwde muur legt, waarom zouden wij dan wel iets dergelijks van de vertaler vragen? De metselaar vertrouwen wij, dus waarom zouden wij de vertaler niet vertrouwen. Tweetalige edities zijn voor de betweters en de luiaards.

De interessantste vertaling van het jaar kan voor een vertaler eigenlijk alleen een eigen product zijn. Voor mij was dat mijn zevende vertaling van een boek van Günter Grass: Mein Jahrhundert, als Mijn eeuw bij Meulenhoff verschenen. Het normale plezier van het werk aan een nieuwe Grass werd vanzelfsprekend nog verhoogd door de Nobelprijs. Een van de interessante aspecten van het vertalen van Grass is het feit dat hij, als hij een nieuwe roman (of in dit geval: een verhalenbundel) publiceert, zijn vertalers uitnodigt voor een soort workshop over het boek. Eind maart 1999 zaten daarom twaalf vertalers uit drie continenten een paar dagen lang met Grass rond de tafel ten kantore van zijn uitgever Steidl in Göttingen. Het gezelschap nam het boek ‒ toen nog een typoscript; Mein Jahrhundert verscheen in juli in Duitsland ‒ bladzijde voor bladzijde door, de historische context van de diverse verhalen werd verklaard, de vertalers vroegen om opheldering, Grass las hoofdstukken voor. En na afloop van de lange werkdagen was, net als de vorige keren, het sociale gedeelte belangrijk: er werden goede restaurants bezocht waar goede wijn werd geschonken bij goede maaltijden en goede gesprekken over literatuur, politiek en vertalen. Na deze voor mij derde bijeenkomst zie ik alweer uit naar de volgende.

Maar Grass vertalen is niet alleen plezier. Hij schrijft, zoals hij zelf zegt, niet voor luie lezers. En terwijl de niet-luie lezer zich af en toe een luie bladzijde kan veroorloven, mag de vertalende lezer dat niet. Die heeft te maken met een strak gecomponeerd boekconcept, met de overal opduikende Duitse geschiedenis, met soms bladzijden lange, zelfs voor Duitse lezers gecompliceerde zinnen, met toe- en woordspelingen, met rode draden, met verwijzingen naar het eigen en andermans werk, met absurde, groteske of realistische scènes, met een Duitser-dan-Duits gedetailleerde kennis van paddenstoelen en andere etenswaren, van steensoorten, gifgassen, enzovoort, enzovoort. En geldt bij menige vertaling nog dat het woordenboek een boek is waar je opzoekt wat je eigenlijk al weet: bij Grass schieten woordenboeken, naslagwerken, internet en de Duitse kennissenkring meer dan eens tekort.

Een andere moeilijkheid van het vertalen van Grass is, dat Grass vaak en vooral door de pers niet als literator wordt beschouwd die zich wel eens in de politiek mengt maar als politicus die zich van het propagandamiddel literatuur bedient. Grass vertalen betekent daarom in de ogen van sommigen geen literaire activiteit maar een soort politieke collaboratie. Het komt voor dat je je daar als vertaler voor moet verantwoorden. Een nieuw boek van Günter Grass ontketent sinds de jaren tachtig in Duitsland een telkens terugkerend ritueel: de kritiek, vooral die in de grote dag- en weekbladen, sabelt het boek neer ‒ en de lezende burgers kopen het boek desondanks massaal. Curieus is dat de negatieve kritieken in Duitsland hun directe neerslag vinden in de recensies van Grass-vertalingen in Nederland ‒ als zij er al zijn, want ook de Duitse literatuur wordt vooral naar aanleiding van de oorspronkelijke uitgaven besproken.

Hoe het journalistieke Grass-ritueel werkt was deze keer goed te observeren bij de toekenning de Nobelprijs. Niet de indiscutabele literaire kwaliteiten van Grass voerden de boventoon in de berichtgeving, maar zijn politieke meningen en de daaruit voortvloeiende ophef. Volgens NRC Handelsblad werd de Nobelprijs uitgereikt aan een ‘belangwekkende burger ‒ alleen’, zo voegde de krant eraan toe: ‘is Günter Grass ook een belangwekkend kunstenaar?’ Dezelfde krant een dag later: ‘Telkens als er een boek van hem op verschijnen staat, slingert hij een handvol opinies de ether in die altijd goed zijn voor wat tumult.’ (Met dezelfde argumenten verhinderden veertig jaar geleden christen-democratische politici de toekenning van een literaire prijs aan Grass; eind jaren negentig lees ik eendere kwalificaties ‒ ‘zweitklassiger Literat’, ‘öffentliche Provokation’ ‒ als reactie op Grass’ Nobelprijs op een neonazistische internetsite: ik bedoel maar.) Het tros-orakel Martin Ros vond dat Grass ‘veel te veel sociaal-democraat is om een goed schrijver te zijn’ en in HP-De Tijd etaleerde Dirk-Jan van Baar ongegeneerd zijn ignorantie door Grass een ‘revanchist’ te noemen die ‘met nostalgie de verdwenen wereld van Oost-Pruisen’ beschrijft ‒ niets is minder waar dan dat. Vreemde reacties dus, waarvan ik de achtergrond maar niet kan bedenken. Want Grass is eigenlijk iets waarnaar de Nederlandse pers voortdurend op zoek is: een ‘goede’ Duitser, wiens politieke en maatschappelijke inschattingen (Treuhand, Kohl, de ontwikkeling van de voormalige DDR, enzovoort, enzovoort) zeer trefzeker zijn gebleken. Grass is een ‘betere’ Duitser in elk geval dan het zingende braakmiddel Rex Gildo, die bij zijn overlijden een paar weken na de Nobelprijs van Grass in de Nederlandse pers op een zakelijkere journalistieke benadering kon rekenen. En een waardigere Nobelprijswinnaar is Grass ongetwijfeld dan de Canadees Robert Mundell, die de economische politiek van Ronald Reagan bedacht en dus eerder een proces vanwege misdaden tegen de menselijkheid had verdiend dan de Nobelprijs die hem werd toegekend en de vriendelijke portretten in de pers bij die gelegenheid. Als deze Mundell een Duitser was, dan had Grass hem ongetwijfeld al afdoende geportretteerd in een van zijn teksten. Die ik dan weer met plezier ‒ en af en toe wat bijkomstige opwinding ‒ zou hebben vertaald.