Franse ambassadeur roept op tot culturele dialoog    9-11

'Een nieuwe kracht van creativiteit en vooruitgang'

Brigit Kooijman

Abstract: De oproep van de Franse ambassadeur tot culturele verdieping van de Frans-Nederlandse contacten in Het Parool van oktober 1998 is in stijf, omslachtig en ongrammaticaal Nederlands geschreven. Kooijmans pogingen om bij de Franse ambassade nadere informatie over de totstandkoming van deze tekst te krijgen worden met vaagheid en verontwaardiging beantwoord.

 

De ambassadeur van Frankrijk in Nederland, Bernard de Montferrand, roept in een Nederlandse krant (Het Parool, 21 oktober 1998) op tot verdieping van de culturele dialoog tussen Fransen en Nederlanders. Deze twee volken moeten de vooroordelen ten opzichte van elkaar laten varen, onder meer door elkaars taal (beter) te leren spreken, door meer universitaire uitwisselingen en door meer kennis te nemen van elkaars cultuuruitingen, in het bijzonder film en televisie.

Sinds Jacques Chirac Nederland tot narcostaat bestempelde en Nederlandse ministers zich er niet voor schamen om op platte wijze uiting te geven aan hun francofobie ‒ Annemarie Jorritsma roemde Frankrijk als vakantieland met de kanttekening ‘alleen jammer dat er Fransen wonen’ en Gerrit Zalm merkte op dat hij op weg naar Portugal ‘helaas’ door Frankrijk moest ‒ is er inderdaad iets mis met de betrekkingen tussen de beide landen. Met zijn pleidooi voor meer begrip en tolerantie geeft de ambassadeur er blijk van zijn taak als intermediair serieus te nemen.

Zou je denken. Want er is iets vreemds: de manier waarop zijn artikel is geschreven, zal de Nederlanders alleen maar sterken in hun idee dat die Fransen toch wel erg vreemde snuiters zijn.

Het leren van de taal, ten eerste, blijft essentieel van beide kanten. (...) Na een van de gidslanden te zijn geweest voor wat betreft het taalonderwijs, is Nederland begonnen te beseffen dat er sinds verscheidene jaren minder prioriteit wordt gegeven aan dit gebied, hetgeen lastig kan zijn voor bedrijven en uitwisselingen van studenten. De recente sluiting van de Franse afdeling van een grote boekwinkel in Amsterdam zou ons moeten aansporen om te reageren.

Ongrammaticaal, stijf, omslachtig en afschuwelijk geformuleerd schiet deze ‘aansporing’ haar doel compleet voorbij. In plaats van gebruik te maken van deze kans op gratis publiciteit en een echte handreiking te doen naar de Nederlanders door hen aan te spreken in modern, lekker lezend Nederlands, verpakt de ambassadeur zijn boodschap in een vreemde, ouderwetse, bijna negentiende-eeuws aandoende taal.

Is dit nu allemaal zo erg? Het is toch wel zo’n beetje duidelijk wat de schrijver bedoelt? Dat mag zo zijn, maar een krantenlezer is gewend aan vlot leesbare stukken en de ambassadeur heeft geen enkele moeite gedaan om aan te sluiten bij de Nederlandse journalistieke stijl. Een bedrijf als Renault dat hier zijn wagens wil verkopen, zoekt naar het in Nederland gangbare reclamejargon en zegt niet: ‘Schaft allen onze excellente automobielen aan’. De Montferrand heeft lak aan de Nederlandse krantenstijl ‒ iets wat overigens ook blijkt uit eerdere publicaties van hem in onder meer NRC Handelsblad ‒ en daarmee wekt hij de indruk zich verheven te voelen boven het publiek dat hij zegt te willen bereiken. Niet de wil om te communiceren spreekt uit dit artikel, maar een bunkermentaliteit van ‘wij tegen de rest’.

Fransen staan bekend om hun gebrekkige kennis van vreemde talen, vaak uitgelegd als onwil, en hun minachting jegens buitenlanders die hun taal niet foutloos spreken is legendarisch. In het kader van de Nederlands-Franse betrekkingen is het dan ook een intrigerende vraag of het werkelijk arrogantie was die de Franse ambassade ertoe bracht om haar oproep tot een culturele dialoog in een vorm te gieten die elke geloofwaardigheid mist.

Een eerste gesprekje met de ambassade leerde dat de ambassadeur de tekst niet zelf in het Nederlands heeft geschreven. Dat hoeft niet te verbazen. Maar wat zijn het dan voor mensen die de woorden van de excellentie tot kromtaal verbuigen? Echte, professionele vertalers of getrouwen van de ambassadeur? Staatshoofden hebben vaak hun eigen tolk omdat er een vertrouwensband nodig is met degene die hun woorden in een onbegrijpelijke taal omzet. Hetzelfde kan gelden voor vertalers. Iemand die zijn beleid door dik en dun steunt, kan in de ogen van de ambassadeur geschikter zijn als vertaler dan iemand die de doeltaal perfect beheerst. Nederlanders zijn per definitie buitenstaanders op de Franse ambassade en het is dan ook nauwelijks voor te stellen dat er een moedertaalspreker aan het artikel te pas is gekomen, getuige allerlei on-Nederlandse zinnen als: ‘De gemakkelijkst in te halen achterstand is misschien niet die welke men denkt.’ En: ‘Inderdaad zien we de moeilijkheden die er zijn om het eens te worden over Kosovo.’

Op de vraag hoe vertalingen nu eigenlijk tot stand komen op de ambassade, wilde men eigenlijk liever geen antwoord geven. Wel vertelde men dat er in de regel gewerkt wordt in koppels, bestaande uit een nederlandstalige en een franstalige, en dat de ambassadeur geen bemoeienis heeft met het eindproduct, want ‘dat is een kwestie van vertrouwen’.

Een concept van deze tekst legde ik later voor aan de persdienst van de ambassade en de reactie bevestigde geheel het beeld van een introverte, gesloten organisatie die de buitenwereld als vijandig beschouwt. Men was weliswaar bereid tot commentaar, maar wilde liever niet dat dit werd gepubliceerd. Volgens de woordvoerster van de ambassadeur ‒ ze had de concepttekst voor hem in het Frans vertaald ‒ was Monsieur de Montferrand verbaasd en teleurgesteld over zoveel Fransenhaat, terwijl hij toch zo zijn best doet om een dialoog te voeren met de Nederlanders. De vraag waarom de ambassade vertalingen voor publicatie niet laat corrigeren door een autochtoon met gevoel voor soepel Nederlands, werd beantwoord met de opmerking dat ambassades nooit vertellen hoe ze werken. Deze geheimzinnigheid en de verontwaardiging als er kritiek klinkt getuigen van een mentaliteit die volkomen in tegenspraak is met het officiële streven de culturele kloof tussen Nederlanders en Fransen te dichten, en met de strekking van het Parool-artikel. Tot slot nog een citaat daaruit:

Iedereen weet, ten slotte, hoe belangrijk ‘beelden’ zijn in onze verbeeldingswereld en die van onze kinderen. Wat jammer dat er zo weinig Nederlandse films in Frankrijk te zien zijn en zo weinig Franse films in Nederland. Toch zijn ze van grote kwaliteit en ontvangen vaak internationale prijzen. Hetzelfde geldt voor de televisiebeelden. Onze commerciële actie ter promotie van de Europese beelden moet dus worden voortgezet. Van onze verschillen een nieuwe kracht van creativiteit en vooruitgang maken, dat is de inzet van het Europa van de cultuur.

Een tekst van een dergelijk stilistisch niveau zou nooit en te nimmer een Franse krant halen; wat dat betreft zouden Nederlandse dagbladen een voorbeeld moeten nemen aan de arrogantie van de Fransen.