Mark Shuttleworth & Moira Cowie, Dictionary of Translation Studies. Manchester, UK: St. Jerome Publishing, 1997, 236 p. ISBN 1 900650 03 7.
Het wachten is wellicht op de Encyclopedia of Translation Studies waarmee Routledge binnenkort komt, of op het driedelige werk dat De Gruyter in het jaar 2000 op de markt zal brengen. Maar dat doet niets af aan de primeur van het kleine uitgevershuis St. Jerome Publishing, dat onlangs een eerste, heus vertaalwetenschappelijk woordenboek presenteerde. Daaraan vooraf gingen diverse andere pogingen die wegwijs in het vakgebied wilden maken, maar een geringe verspreiding genoten: de lijst van Popovic, glossaries achterin boeken als die van König of van Hervey en Higgins. De auteurs maken nu gebruik van de hausse aan vertaalstudies die in het Angelsaksische taalgebied van de jaren negentig zorgt voor ‘an exciting time for Translation Studies’. Terecht wordt gesteld dat deze opwinding gepaard gaat met een zich ontwikkelende terminologie. Waar vroeger termen werden overgeplant uit bijvoorbeeld de linguïstiek en de literatuurwetenschap, zijn er inmiddels begrippen ontstaan die voortkomen uit een eigen denkkader. De Engelse taal is geplunderd, aldus de auteurs, om termen te krijgen met ‘praktisch nut’ en ‘het vermogen om zaken te verhelderen’. Het woordenboek is het resultaat van depouilleren, zoals Klaus Siegel zou zeggen: achter de lemma’s gaat een overzichtelijke hoeveelheid artikelen en studies schuil die termen hebben opgeleverd. Shuttleworth stelt terecht dat Steiner en Mounin ontbreken omdat hun bijdragen er minder op gericht waren termen te introduceren. Vier criteria bepaalden de keuze van de lemma’s: er werden geen niet-vertaalwetenschappelijke begrippen opgenomen; het materiaal is een snapshot van de laatste dertig à veertig jaar; in principe gaat het om Engelse termen, met hier en daar een uitzondering voor Franse en Duitse; en tenslotte werd er gewerkt vanuit een ‘reasonable breath of perspective’. Dat laatste criterium zorgt ervoor dat vertalen niet enkel vanuit één gezichtspunt wordt bekeken, zoals bijvoorbeeld bij de communicatief gerichte Popovic wel het geval was. Als Shuttleworth zijn eigen benadering omschrijft, spreekt hij van een ‘basically uncritical “hands-off” approach’, hetgeen wellicht negatief klinkt maar een weldadige uitwerking heeft. Afwijkingen van een gedicteerde, uniforme disciplinaire lijn worden niet bij voorbaat gekapitteld. Toch is op dit punt de sterkte en de zwakte van het woordenboek het duidelijkst aan te geven. De kracht is het herkenbare spectrum, de reductie tot grote lijnen van wat aan kennis en inzicht inmiddels aanwezig is. Deze Dictionary biedt om die reden vooral veel didactische mogelijkheden. De zwakte is gelegen in het feit dat geen strenge theoretische kam is gehaald door wild woekerende termenruigte. Omdat niet geredeneerd wordt vanuit één vaste visie botsen botsende theorieën niet of nauwelijks; ze zijn niet altijd scherp tegenover elkaar afgezet. Duidelijk wordt wel hoezeer juist vertaalwetenschappelijke termen definieerbaar zijn wanneer ze worden opgenomen in het gezelschap van hun tegenpool: er is inderdaad veel sprake van polaire systemen, van assen, van waaierachtige constructies en van graduele verschillen. De fuzziness van de kennis omtrent een fenomeen waarbij op z’n minst twee verschillende talen en culturen en twee contrasterende denkpatronen in het spel zijn, wordt evident. Maar bij een term als ‘adequacy’ wreekt zich de combinatie van fuzzinessen een ontbrekende visie: niet eens omdat niet elke kijk op het desbetreffende lemma goed uit de verf komt, maar omdat het geheel aan perspectieven al te wijdlopend wordt. Toch is het mijns inziens vooral zaak deze vertaalwetenschappelijke fuzziness te koesteren, al was het maar om de complexiteit van het vertalen en het denken erover enigszins recht te doen. De verwarring wordt hier namelijk gedoseerd door de redelijk schoolse en dus vertrouwenwekkende orde van een alfabetische woordenlijst waarin het een en ander op zijn plaats valt: diverse types van vertaling en vertalen worden aangewezen en uitgelegd; het is mooi te zien hoe de theorie van Kitty van Leuven aan bod komt, hoezeer de inzichten van Vermeer en Nord ook in de Angelsaksische wereld zijn opgepikt en hoe klassiek twee artikelen van Holmes inmiddels ook buitenslands zijn geworden. Toch ontbreken er verwijzingen en het is niet duidelijk hoe dat komt. In de meeste artikelen en boeken is slechts oppervlakkig gevlooid; het artikel waarin Holmes zijn welbekende ‘kruis’ uit de doeken doet komt niet voor; Shuttleworth en Cowie zijn steeds druk doende ‘vertaling’ en ‘vertalen’ te definiëren, maar van de voor het overige veel voorkomende Toury ontbreekt op beslissende momenten diens Rationale, het sleutelartikel waarin hij juist uit is op definitie. Daardoor is het woordenboek wel een aanrader, maar ik zou zeggen vooral om te gebruiken in de beginfase van een vertaalopleiding.