Edwin Gentzler, Contemporary Translation Theories. London/New York: Routledge, 1993. xiv + 224 p. ISBN 0-415-09172-1
Deze recensie moet met een vraag beginnen, omdat de titel van het te bespreken boek, Contemporary Translation Theories, regelrecht leidt naar een lacune: waarom bevat een boek met een dergelijke titel geen inleiding over het begrip ‘theorie’?
Wordt onder ‘translation theory’ een systeem van denkbeelden of hypothesen verstaan waarmee waargenomen feiten of verschijnselen (vertalen en vertalingen) kunnen worden verklaard of op grond waarvan voorspellingen over die feiten of verschijnselen kunnen worden gedaan? In dat geval kan de betreffende ‘translation theory’ worden gerangschikt onder de theorievormende vertaalwetenschap. Theorievormend, omdat daar een voortdurende wisselwerking bestaat tussen de theorie over en de beschrijvingen van die feiten en verschijnselen: beschrijvingsresultaten kunnen leiden tot bevestiging, verbetering of verwerping van de theorie, terwijl de theorie de manier van beschrijven stuurt.
Of is de impliciete betekenis van het concept ‘translation theory’ het geheel van grondregels van een kunst of techniek, de leer daarvan? Dat soort theorie hoort eerder thuis bij de andere, toegepaste tak van de vertaalwetenschap, waar de bevindingen van het theorievormend onderzoek toepasbaar worden gemaakt voor de vertaalpraktijk ‒ zeker wanneer het begrip nog concreter wordt opgevat, als onderwijs in de genoemde grondregels.
In een dergelijk theoretisch kader geplaatst zou een overzicht van zo uiteenlopende ‘vertaaltheorieën’ als ‘The American translation workshop’, ‘The “science” of translation’, ‘Early Translation Studies’, ‘Polysystem theory and Translation Studies’ en ‘Deconstruction’ (hoofdstuk 2-6) wat meer samenhang hebben gekregen. Nu moet je je telkens weer afvragen of je te maken hebt met een theorie over vertalen en vertalingen of met een vertaalmethode.
Een andere door de titel van het boek ingegeven kanttekening is dat het object van de ‘translation theories’ zonder discussie wordt beperkt tot ‘literary translation’. Ook wanneer, zoals bij Gentzler, je belangstelling voor ‘translation theories’ ontstaat tijdens vertaalwerkzaamheden voor een ‘International Writing Program’, moet je antwoord geven op de vraag of hetgeen je onder de noemer Contemporary Translation Theories opvoert, alleen geldt voor ‘literary translation’ of zonder meer voor alle vertaling. Volgens sommigen moet vertaling van literatuur immers, wegens de ongrijpbaarheid ervan, van het vakgebied worden uitgesloten, terwijl anderen de literaire vertaling juist beschouwen als de kern van de vertaalwetenschap. Dit zou moeten worden gesignaleerd in een overzicht van stromingen binnen de hedendaagse vertaalwetenschap. Gentzler doet dat niet, en besteedt in ‘the “science” of translation’ uitgebreid aandacht aan de theorie van Wolfram Wilss, die toch behoort tot eerstgenoemde groep uitsluiters.
De vertaaltheorieën in het eerste hoofdstuk van het centrale deel van het boek, ‘The American translation workshop’, van een literatuurtheoreticus (I.A. Richards) en twee dichters-vertalers (Ezra Pound en Frederic Will) zijn in elk geval uitsluitend gericht op vertaling van literaire teksten. Deze ‘theorieën’ zijn echter zo weinig theorievormend dat zelfs Gentzler twijfelt aan de ‘theoreticiteit’ van de ‘American translation workshop’-benadering. Maar hij plaatst zijn twijfel niet in een omvattender kader.
Als de verschillende stromingen in de vertaalwetenschap niet worden beschreven aan de hand van een extern theoretisch kader, wat is dan de verbindende factor? Dat lijkt de door de auteur gekozen werkwijze te zijn. In zijn inleiding meldt Gentzler dat hij de behandelde theorieën in de betreffende bronnen heeft bestudeerd, en dat hij zo de interne coherentie ervan heeft kunnen beoordelen: ‘look at the “discourse” of the given text and point out what can and cannot be said given the philosophical premises of the scholar’ (3). De leeswijze doet poststructuralistisch aan: ‘by retuming to the “original” source, 1 can analyze not just what the text explicitly says, but also what it does not say or says only by implication’ (3). Wanneer Gentzler zijn overzicht van theorieën over vertalen en vertalingen besluit met een hoofdstuk over deconstructie en vertaling, bekrachtigt hij met zijn inhoudelijke betoog als het ware de wijze waarop hij de hedendaagse vertaaltheorieën overziet.
Het eigenlijke leidmotief van het boek is echter niet Gentzlers werkwijze, maar zijn eigen visie op vertalen en vertalingen, in feite zijn eigen theorie. Ook aan een theorie in de betekenis van ‘systeem van denkbeelden of hypothesen waarmee waargenomen feiten of verschijnselen kunnen worden verklaard’ ligt namelijk een visie ten grondslag. Niet voorschrijvend, zoals in de toegepaste tak van de discipline, maar beschouwend: de manier waarop de theorievormer zijn onderzoeksobject beziet en definieert, is medebepalend voor zijn wijze van theorievormen. Wanneer Gentzler in ‘Early Translation Studies’ de vertaalwetenschappers van die stroming verwijt dat ze ‘despite claims to the contrary’ toch normatief zijn, omdat ze een visie op vertalen tot norm verheffen, maakt hij dan ook een redeneerfout: de in de theorie besloten liggende visie is nog geen norm voor de praktijk. Gentzler thematiseert zijn zienswijze echter niet nadrukkelijk. Het principe komt in het voorwoord slechts terloops aan de orde: ‘Though language and cultural constraints in America seem enormous, the possibility of challenging norms and creating new forms of expression is always present. At those rare moments when cultural harriers disappear and an international writer meets with success, the “double constitution” of the act of translation becomes visible. Such a “theory” motivated the translation work at Iowa and led to my investigation of other “theories” of translation for this book’ (xii).
Aan het slot van het hoofdstuk over ‘the American translation workshop’ wordt het nog eens opgevoerd, dan als ‘double movement’: ‘A comprehensive theory of translation need also address this double movement: one which perpetuates given aesthetic beliefs and simultaneously subverts those very conceptions (42). Onmerkbaar blijkt deze ‘double constitution/movement theory’ het ijkpunt voor de theorieën over vertaling te zijn. Gentzlers (door zijn eigen theorie ingegeven) kanttekeningen staan echter zo verborgen tussen de parafrasen van de theorieën van anderen, dat men er licht overheen leest. Ze fungeren nauwelijks als duidelijke leidraad, maar kloppen wel met Gentzlers welgezinde aandacht voor deconstructie. Bij zijn inventarisatie van wat deconstructionisten over vertalen en vertalingen hebben gezegd, benadrukt Gentzler dat hun betogen geen kant-en-klare vertaaltheorie bevatten (en dan laat ik nu maar even buiten beschouwing dat die term dus voor meer dan één uitleg vatbaar is), maar vertaalwetenschappers wel kunnen aanzetten tot het herzien van ingesleten termen en begrippen en vastgeroeste visies op taal en vertaling (166-7). Net zoals in de visie van deconstructionisten de betekenis van een woord, een tekst altijd ongrijpbaar blijft ‒ daar die betekenis door wat volgt steeds wordt bijgesteld en dus uitgesteld ‒ zo moeten vertaalwetenschappers volgens Gentzler ook niet proberen een dichtgetimmerde theorie over vertalen en vertalingen op te stellen: ‘As a phenomenon, translation seems to subvert any such systemic approach to its own study, and may indeed subvert itself, disappearing as claims categorizing it are articulated’ (143). Het risico bestaat echter dat de lezer ‒ zelfs als Gentzler het verschil nog wel maakt ‒ uit het oog verliest dat er een verschil is tussen een mogelijk voor de taal revolutionaire vertaalhandeling enerzijds en het wellicht onmogelijke theoretiseren daarover anderzijds. Dit risico ontstaat mijns inziens doordat er geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende betekenissen van het begrip theorie.
Na deze kanttekeningen rest de vraag of het boek voldoet aan de verwachtingen die door de titel worden gewekt. Wordt de lezer een overzicht geboden van stromingen in de hedendaagse vertaalwetenschap? Door het ontbreken van enig theoretisch kader is Gentzlers boek moeilijk als inleidend overzicht van de discipline te lezen. Wanneer men echter uit enige andere bron (zie bij voorbeeld Holmes 1972 en Van Leuven-Zwart 1992) een gestructureerd inzicht in de verschillende stromingen binnen de vertaalwetenschap en hun onderlinge samenhang heeft verkregen, kan men met behulp van Contemporary Translation Theories dat onvermijdelijk globale beeld goed verder invullen met inhoudelijke informatie over de betogen van een flink aantal vertaalwetenschappers.
Mooi aan Gentzlers recenserende parafrasen is dat hij daarin steeds weer aangeeft wat theoretici, al dan niet subtiel aangepast, van voorgangers overnemen. Even zovele malen echter doet het slot van een hoofdstuk af aan de glans van een dergelijke passage. Steeds weer worden ‘de overige theoretici’, die volgens Gentzler om de een of andere reden ook nog vermeldenswaard zijn, afgeraffeld. Zo passeert, na een uitvoerige uiteenzetting over Wilss (hoofdstuk 3), tamelijk willekeurig en vooral ongestructureerd ‘de rest’ van de ‘Duitse vertaaltheorieën’ de revue. Alsof een stroming zonder meer gelijkgesteld kan worden aan een geografisch bepaald gebied. Gênant dieptepunt is de passage over Mary Snell-Hornby. De meningen over haar vertaalwetenschappelijke bijdragen mogen verdeeld zijn, de manier waarop
Gentzler haar in nog geen halve bladzijde afdoet, hoofdzakelijk door te verwijzen naar derden op wier betoog zij zich zou baseren, is pijnlijk.
Het laatste hoofdstuk lijdt aan hetzelfde euvel. In moordend tempo wordt, al of niet gekoppeld aan voorgaande hoofdstukken, ‘het laatste nieuws’ gebracht, waarna wordt besloten met een uitgebreide presentatie van een nieuwe benadering van vertaling door leden van de ‘Belgian/ Dutch group’. De titel van het hoofdstuk, ‘The Future of Translation Studies’, is verwarrend. In feite dekt hij immers slechts dat tweede deel. Ligt de toekomst van de discipline in de handen van één stroming, of is de benaming van een stroming bínnen ineens tot naam ván de discipline gepromoveerd?
Kortom, indien men bereid is zelf al lezend het onderscheid te thematiseren tussen ‘theory’ in de theorievormende en in de toegepaste betekenis, is Contemporary Translation Theories een interessant boek voor erbij.
Bibliografie
Holmes, James S. 1988. ‘The Name and Nature of Translation Studies’ (1972), in: id., Translated! Papers on Literary Translation and Translation Studies. Amsterdam: Rodopi.
Leuven ‒ Zwart, Kitty M. van. 1992 Vertaalwetenschap. Ontwikkelingen en perspectieven.Muiderberg: Coutinho.