Voor Mirjam de Veth
Toen ik veertien was, kocht ik de plaat Voici Julien Clerc die in 1973 in Nederland werd uitgebracht. Eindeloos heb ik naar de chansons geluisterd. Alle liedteksten werden geschreven door Étienne Roda-Gil (1941-2004), kind van Spaanse ballingen die in 1939 naar Frankrijk vluchtten en de eerste jaren na hun vlucht in interneringskampen doorbrachten. In een van die kampen (Réalville) werd Étienne (Estèva) geboren. Hij groeide op in bittere armoede en werd later een bekende anarchist. In totaal schreef hij (mijn bron is Wikipedia) 700 chansons, niet alleen voor Julien Clerc, maar ook voor France Gall, Claude François, Johnny Halliday, Françoise Hardy en vele anderen. De Franse teksten, gedichten van een schrijver wiens moedertaal het Catalaans was, klonken vreemd, bezwerend, exotisch. Op de achterkant van de platenhoes staat bij elk lied een korte inhoud met een vertaling van een paar regels van het desbetreffende lied. Naast die korte samenvattingen bevat de hoes een vrij lange inleiding op Julien Clerc en zijn muziek geschreven door Ignace Schretlen, die (zo leer ik opnieuw van Wikipedia) ‘tientallen artikelen en drie bundels [publiceerde] over het Franstalige lied’.
Het verlangen naar vertalen moet toen zijn ontstaan. Ik kon niet alles verstaan, maar flarden vreemde woorden bleven in mijn hoofd hangen. Die tekstflarden probeerde ik te vertalen. Alleen al de titel van een van de chansons: ‘Heureux le marin qui nage’ (Gelukkig is de zeeman die zwemt). Ik stond er lang bij stil. Waarom is de zeeman gelukkig wanneer hij zwemt? Hij zwemt toch alleen als zijn boot zinkt? Maar dan ben je toch eerder ongelukkig? Zou het woord ‘marin’ meerdere betekenissen hebben in het Frans? Of gaat het om een zeeman die op zondag tijdens een familie-uitstap gaat zwemmen?
Maar de regels die de meeste onrust baarden hadden met God te maken. Ik ben terug in mijn kamer en hoor hoe Julien Clerc zingt: ‘Un dieu vieux, sourd et débile / De ses dix mains malhabiles / Jongle pour des imbéciles’ (een oude, dove en debiele god jongleert met onhandige handen voor imbecielen). Die ‘debiele god’, dat was heiligschennis; in mijn meisjeskamer hing een kruisbeeld tegen een donkergroene fluwelen achtergrond in een lijst met bol glas. Ik durfde pas rond mijn vijftiende tegen deze krachtige aanwezigheid van de lijdende Christus te rebelleren.