Ruimte in de taal    3-8

Een inleiding

Redactie Filter

Dit Filter-nummer is bedoeld voor iedereen. Alle Filter-nummers zijn bedoeld voor iedereen, maar deze keer wilden we die intentie tot thema verheffen, want hoe ben je voor iedereen? Als tijdschrift over vertalen en als vertaler (x/v/m) zelf? Vertalers weten als geen ander dat taalgebruik ertoe doet. Neem het woord ‘vertaler’: de grammatica zegt dat daar vertalers van alle genders mee kunnen worden bedoeld, dat hebben we zo afgesproken, maar beleven we het ook zo? Het is een bekend raadsel, over een vader en een zoon die een ernstig auto-ongeluk krijgen en met spoed naar het ziekenhuis worden gebracht, beiden buiten bewustzijn. Op de operatiekamer zegt de chirurg van dienst: ‘Ik kan deze operatie niet uitvoeren. Dit is mijn zoon.’ Hoe kan dat nou? Iedereen in de war. Terwijl het antwoord zo simpel is: de chirurg is een vrouw.

Als vrouwelijke vertaler heb je de keuze: laat je je ‘vertaler’ noemen omdat je gender niet relevant zou moeten zijn voor je werk, en omdat je de stille hoop koestert dat het woord ooit écht op iedereen zal slaan? Dat kan alleen gebeuren als genoeg andere mensen dan mannen het woord gebruiken en daar draag je graag je steentje aan bij. Of kies je voor ‘vertaalster’, zodat iedereen ziet dat wat jij hebt gemaakt door een vrouw is gemaakt? Als vrouwelijke vertaler heb je die keuze, maar welke keuze heb je als non-binaire vertaler? Welk woord kun je dan gebruiken om te laten zien wie je bent?

Tal van mensen zullen deze dilemma’s niet herkennen. Tal van mensen zullen nooit hebben ervaren hoe het is als een auteur in schitterende taal heel precies de gevoelens beschrijft waarvoor jijzelf nooit de woorden vond, maar met subtiele opmerkingen hier en daar laat weten dat de lezer die hij voor zich zag tijdens het schrijven een man is, in tegenstelling tot jou. Kennelijk richt hij zich niet tot jou, misschien had hij zelfs niet gedacht dat jij zoveel in zijn werk zou herkennen. Slikken maar weer en begrip opbrengen?

Maar dat doe je al zo vaak. Want het lastige, voor jou en voor iedereen die een zinnig gesprek over dit soort kwesties wil voeren, is dat individuen het doorgaans niet kwaad bedoelen. Het venijn zit hem niet in het individuele geval. Die ene auteur heeft toevallig bij die ene tekst net een mannelijke lezer voor ogen gehad. Dat ene vrouwelijke personage is heel toevallig net een beetje onzeker en huilerig , zo liep het verhaal nu eenmaal. In díe klas zaten net geen non-binaire kinderen, nee, ook geen gays, dan had het een ander verhaal moeten worden, dat komt een andere keer wel, echt.

Individuele gevallen zijn altijd te verklaren. De meeste mensen bedoelen het goed. Maar wie alles naast elkaar beschouwt, ontwaart helaas patronen. Patronen die invloed hebben op het beeld dat we ontwikkelen van onszelf en van anderen. Want als we in de literatuur nooit een diepgaande dialoog tegenkomen tussen twee vrouwen, gaan we op den duur vanzelf geloven dat zij een man nodig hebben om tot een echt gesprek te komen. En als de zeldzame transgender personages altijd flamboyant en uitbundig zijn, zouden we haast vergeten dat veel mensen met een transachtergrond het liefst een doodnormaal burgerbestaan leiden.

Het zijn dus de patronen die zo treurig stemmen. De negatieve beelden die zo vaak worden herhaald dat wij ze allemaal internaliseren, of ze nu over anderen gaan of over onszelf. En wij vertalers worden onvermijdelijk van tijd tot tijd geconfronteerd met patronen die we uit onszelf misschien liever zouden doorbreken dan herhalen, en wat doen we dan? Want we moeten iets.

Ook als je de patronen die je tegen de borst stuiten in je vertaling wilt overnemen omdat je wilt laten zien dat ze ook in de brontekst zitten, loop je tegen een probleem aan, want hoe bepaal je de precieze mate van stereotypie? Er spelen zo veel factoren mee – tijd, plaats, leeftijd – dat niemand je kan vertellen hoe stereotyperend een bepaald woord of een bepaalde zin nu precíes is, laat staan dat er iemand is die je de Nederlandse woorden aanreikt met exact dezelfde gevoelswaarde en connotaties – voor iedereen. Bovendien, is hier de intentie van de auteur leidend of de uitwerking op de lezer? Als een auteur termen gebruikt die ooit emancipatoir klonken, maar inmiddels denigrerend, wat doe je dan? Er bestaat bij het vertalen, ook met betrekking tot dit thema, simpelweg geen ‘hetzelfde’.

Dat is ook wat William J. Spurlin in navolging van Gayatri Spivak, Abdelkebir Khatibi en Barbara Cassin zegt. Volgens hem gaat vertalen altijd over verschil, en wie vertaalt wordt zich bewust van dat verschil, van de afstand die er altijd tussen twee talen bestaat en zal blijven bestaan. Spurlin noemt dat een ruimte van ‘indeterminacy’ en van ‘l’intraduisible’. Volgens hem is die ruimte, die afstand, ‘one that challenges any normative idea of straightforward translatability’, en juist omdat vertalen een eindeloos nadenken over en een eindeloos laten bestaan van verschil is, is wie vertaalt al snel geneigd vraagtekens te plaatsen bij elk rechttoe rechtaan voegen naar een norm. Vertalen is volgens Spurlin dan ook in wezen altijd een ‘queere’ activiteit. Je zou kunnen zeggen dat vertalers uitermate bedreven zijn in wat Jack Halberstam ‘de queere kunst van het falen’ noemt, omdat ze per definitie zullen afwijken van de voorgeschreven norm, dat wil zeggen, de brontekst. Ook als je niet vertaalt met het streven om de patronen die je tegenkomt te doorbreken.

Want dat kan natuurlijk ook, dat je verzet pleegt en een tekst minder stereotiep maakt dan je hem leest. Een heel klein beetje, door een vrouw bijvoorbeeld niet als hysterisch te omschrijven maar als opvliegend; of radicaal, zoals Susanne de Lotbinière-Harwood voorstaat. Bij het vertalen van ‘de eerste en laatste mannelijke dichter’ wiens werk ze ooit naar het Engels heeft omgezet, voelde ze dat haar ‘stem als vertaler verwrongen werd tot spreken in de mannelijke vorm’. Dat stond haar zo diep tegen dat ze zich genoodzaakt voelde in te grijpen. Vertalen is volgens haar sowieso al niet neutraal en ze kon het niet over haar hart verkrijgen om wéér teksten de wereld in te slingeren waarin vrouwen alleen maar worden bekeken en niet handelen. Haar ‘réécriture au féminin’ was een opzettelijk feministische tussenkomst om ‘vrouwen zichtbaar te maken en hen een plaats toe te kennen in de taal en de samenleving’. Voor De Lotbinière-Harwood was die ingreep, schrijft Luise von Flotow, ‘een kwestie van zelfbehoud’.

De Lotbinière-Harwoods morele kompas gaf haar geen andere keuze dan de tekst aan te passen of dat soort teksten niet meer te vertalen. Het was immers ‘de eerste en laatste mannelijke dichter’ die ze heeft vertaald, maar zelfs als je met teksten werkt waar je volledig achter kunt staan, zijn de vertaaldilemma’s nog niet verdwenen, zoals ook blijkt uit het vertaalproces van de roman Slechte gewoontes van Alana S. Portero. Vertalers Annet van der Heijden en Alyssia Sebes zijn buiten de gebaande paden van de Nederlandse taal getreden om de ervaring van een transgender personage in de juiste woorden te vatten. In het verlengde daarvan kiezen ze er in hun artikel in dit nummer voor om de hoofdpersoon uit hun boek te omschrijven als een ‘trans vrouw’. Daarmee willen ze duidelijk maken dat ze ‘trans’ als een bijvoeglijk naamwoord zien en voorkomen dat de hoofdpersoon van hun boek tot dat ene kenmerk wordt gereduceerd (zie ook Olave Nduwanje op oneworld.nl).

Deze vertalers zoeken ruimte in de taal. In een roman wordt ons personagebeeld door taal gevormd en dan kan één woord al veel verschil maken, zoals elders in dit nummer, buiten het thema om, krachtig wordt geïllustreerd door Martin de Haan. De keuzes die je maakt als vertaler doen ertoe, ziet ook Tia Nutters. Zij is in drie teksten op zoek gegaan naar vertaalstrategieën waaruit empathie spreekt voor personages die buiten het binaire man-vrouwdenken vallen. Soms moesten de vertalers uit haar onderzoek de Nederlandse grammaticaregels oprekken om hun empathie in taal weer te geven, maar ieder van hen is daarbij de klakkeloze overnames waarvoor Judith Butler volgens Janne Van Beek waarschuwt uit de weg gegaan. Van Beek beschrijft dat we ons er volgens Butler voor moeten hoeden zomaar iets over te nemen uit imperialistische talen als het Engels. Dat soort overnames houden de illusie van eentaligheid in stand en kunnen weerstand oproepen. Butler breekt een lans voor de verstorende werking van vertaling. Vertaling kan nieuwe woorden en varianten opleveren en stelt idealen van controle over taal ter discussie. Vertaling kan, anders gezegd, patronen doorbreken en tot een taal leiden waar meer mensen zich in herkennen. Toch betekent dat niet dat een gat in de taal zomaar te dichten valt. In zijn essay ‘Queering Translation’ vraagt Christian Filips zich in de vertaling van Ton Naaijkens af: ‘Hoe roepen wij de doodgeboorte in het leven zonder de pijn over haar afwezigheid te loochenen?’ Ook het ontbreken van een woord heeft betekenis.

Het is, met andere woorden, lang niet eenvoudig om voor iedereen te zijn, maar het lijkt erop dat vertaling alleen al dankzij haar aard kan helpen. Vertalen gaat over verschil en verandering. Het is schuifelend aftasten en zoeken, en misschien is dat wel de manier waarop we vooruitkomen. We kunnen ons laten inspireren door andere talen en op zoek gaan naar nieuwe woorden. Soms zullen we ons grammaticale gevoel moeten trainen met nieuw materiaal, allemaal om uiteindelijk de woorden te vinden die bij onze taal passen én ruimte bieden. Als dat wat ‘gewoon’ onze taal leek niet iedereen blijkt te betrekken, terwijl dat wel de bedoeling was, van de taal en van onszelf, mag er wel wat aan die taal worden gesleuteld. Dan mogen er best nieuwe paden worden betreden. We hoeven niet te vergeten dat er ooit gaten bestonden, maar het is wel een mooi streven, zo’n taal die echt ruimte biedt aan iedereen.

 

Bronnen
Halberstam, Jack. 2011. The Queer Art of Failure. Durham, North Carolina: Duke University Press.

Nduwanje, Olave. 2020. ‘“Transvrouwen” bestaan niet, trans vrouwen wél’, op: oneworld.nl.

Spurlin, William J. ‘Queering Translation’, op: Brunel University Research Archive.

Flotow, Luise von. 2010 (oorspronkelijk verschenen in 1997). ‘Gender en vertaalpraktijk’, vertaling: Annemijn van Bruchem en Hilda Kruithof, in: Denken over vertalen, red.: Ton Naaijkens, Cees Koster, Henri Bloemen en Caroline Meijer. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt.

 

Prima