Het vertaaljaar 2022    29-60

Ton Naaijkens

Het is januari, een sneeuwerige dag, en ik geniet ervan. Per slot van rekening is winters weer zeldzaam geworden. Ik fiets door de gladde stad en mijmer. Al trappend ga ik de woorden na die ik afgelopen jaar bijgeleerd heb. Je moet ergens aan denken. Nokvorst is er een. Noordkromp. Kastaar. En dassenwissel. Dat laatste woord vervangt wat mij betreft olifantenpaadje, waarvan ik toch al niet weet hoe dat ons idioom is binnengeslopen. Een inheems dier past beter. Ik bots bijna tegen een auto die bridal wear verkoopt. Die komt uit Hengevelde, waar ze kennelijk niet willen vertalen, ondanks trouwjurk en bruidskledij. Het zit steeds hardnekkiger vastgebakken in onze cultuur, dat niet willen vertalen. ‘Het Engels rukt op,’ weerklonk het vorig jaar meer dan eens. Japke-d. Bouma, bekend van de oproep te stoppen met bullshit op kantoor, blies het hoogst van de toren: ‘Dit is geen gezinsuitbreiding, dit is het totale failliet van de Nederlandse taal,’ schreef ze in de krant.1 Het was nota bene een zin uit haar feestrede voor de nieuwste Dikke van Dale. Die heeft er maar liefst duizend Engelse woorden bijgekregen. Japke-d. noemt het de Engelse Ziekte, die zij duidt als het verdringen van taal, waarmee we meteen een prachtig tegenbeeld van vertalen hebben. Vertalen is juist niet verdringen maar opnemen, niet wegstoppen maar verrijken. Geen aftocht van het Nederlands, geen vertaalluiheid of -weerwil. Ik stal mijn fiets.

Lees verder in de papieren Filter