Ik probeer levend Nederlands te vertalen,
maar ik heb redacteuren.
Van het hele vertaaltraject – van eerste lezing van het te vertalen boek totdat het omkaft en wel in de winkel ligt – is er één moment verreweg het onaangenaamst. En dat is als je je ingeleverde vertaling terugkrijgt van een persklaarmaker of redacteur of corrector. (Voor mij één pot nat.)
Daar ga je met al je enthousiasme, het vuur (en de liters water) waarmee je de vertaling hebt gemaakt, de stem van de schrijver hebt proberen te doorgronden, analyseren en imiteren, in al zijn en haar uniciteit.
Er klopt niets van de vertaling!
Alle euforie is in één klap de bodem ingeslagen.
Wat een verbeteringen worden er voorgesteld! Onnoemelijk veel! Heb ik het dan zo slecht vertaald? Nee toch?
Dan is het even diep ademhalen en met het boetekleed om de lendenen geknoopt het moeras van kritiek in waden.
Geen prettig karweitje.
Maar wat blijkt in negenennegentig van de negenennegentig gevallen?
Dat de persklaarmakers er een potje van gemaakt hebben. Dat ze de tekst willens en wetens hebben proberen te vernielen. Dat ze met oogkleppen voor en de blinddoek om hun gebrek aan taalgevoel hebben lopen etaleren.