De vijf nominaties voor de Filter Vertaalprijs 2020    3-9

Jury Filter Vertaalprijs2020

Sinds 2007 wordt de Filter Vertaalprijs jaarlijks toegekend voor de meest bijzondere vertaling van het voorafgaande kalenderjaar. De vertaler wordt beloond met een geldbedrag ter beschikking gesteld door een aantal vooraanstaande uitgeverijen en andere begunstigers. Met de nominaties en de prijs wordt een hogere waardering voor een uitzonderlijke vertaalprestatie beoogd. De winnaar wordt op Wereldboekendag – donderdag 23 april 2020 om 20.20 uur – bekendgemaakt via Youtube, Facebook en Twitter.

De jury van de Filter Vertaalprijs 2020 bestaat uit Petra Broomans, Heleen Oomen (namens de redactie), Daniël Rovers, Jos Vos als winnaar van de prijs in 2019 en Ton Naaijkens (namens de stichting). De jury nomineerde vijf vertalingen. Hieronder de motivering van haar keuze, in alfabetische volgorde op naam van de vertaler.

De Filter Vertaalprijs 2020 wordt mogelijk gemaakt door de uitgeverijen Atlas Contact, Lebowski, Singel Uitgeverijen, Van Oorschot, Vantilt en Wereldbibliotheek, anonieme begunstigers en Stichting Filter.

 

Henny Corver voor Pelgrim langs Tinker Creek van Annie Dillard (Atlas Contact)

Begin jaren zeventig woonde Annie Dillard in een buitenwijk van Roanoke, Virginia, aan een riviertje genaamd Tinker Creek in een dal van de zuidelijke Appalachen. In Pelgrim langs Tinker Creek brengt ze gedetailleerd verslag uit van de natuur rondom haar huis. Osagedoorns en epauletspreeuwen, maar ook sprokkelwormen, nietige eenoogkreeftjes en nog nietigere raderdiertjes, de bergen, de lichtval, de lucht en het water worden langdurig bestudeerd en minutieus beschreven – en even minutieus en kundig door Henny Corver vertaald. Over het raderdiertje, bekeken onder de microscoop: ‘Het snort enthousiast rond, waarbij het als een botsautootje tegen strengen spirogyra botst of rakelings de rafelige rand van een klompje bezinksel omzeilt.’ Over de bergen: ‘Bergen zijn een passief mysterie, het oudste van allemaal […]. Bergen zijn reuzen, ze zijn vredig, ze absorberen. Je kunt je hele ziel in een berg storten en de berg houdt haar vast, koestert haar, en gooit haar niet terug, zoals sommige rivieren doen.’

Het boek is een oefening in kijken naar de oneindige rijkdom van alles om ons heen, maar Dillard kijkt niet alleen, ze onderzoekt, associeert, filosofeert, in lyrisch, breed uitwaaierend proza. Zelf omschreef ze haar werk met een verwijzing naar Henry Thoreau als haar poging tot een ‘meteorologisch dagboek van mijn gedachten’. Jan Postma schreef in de Groene Amsterdammer in een lovende bespreking van deze vertaling over Dillards taalgebruik: ‘Haar toon is in zijn uitersten – en daar verkeert haar toon vaak – zo ontwapenend, uitgelaten of ernstig dat hij op je zenuwen zou kunnen werken – ware het niet dat al die ernst en dat hupsen toch ook doordrongen zijn van een subtiel gevoel voor humor. […] Niet alleen probeert ze zo veel mogelijk te zien, er is vrijwel niets waarvoor ze vervolgens geen woorden vindt.’

Dillard probeert het mysterie van de schepping te bevatten en te ontraadselen, haalt daarbij anekdotes aan over buitenissige gedragingen van allerlei dieren en planten, maar gaat ook in op tal van teksten van wetenschappers en literatoren. Fenomenaal zijn bijvoorbeeld de passages die ze aanhaalt uit het boek Space and Sight van Marius von Senden, waarin de ervaringen worden beschreven van de eerste patiënten die genezen konden worden van aangeboren staar, en dus voor het eerst in hun leven konden zien: ‘Een patiënt noemde citroenlimonade “vierkant” […]. Voor één patiënt is een menselijke hand, die hij niet als zodanig herkent “iets lichts en dan gaten” […]. Een meisje vertelt haar blinde vriendinnetje enthousiast “dat mannen er eigenlijk helemaal niet uitzien als bomen”.’ Voor Pilgrim at Tinker Creek, zoals de oorspronkelijke titel luidt, ontving Annie Dillard in 1975 de Pulitzer Prize.

Dankzij Henny Corver is er nu deze schitterende vertaling van dit bijzondere boek. De vertaling moet een buitengewone opgave zijn geweest, alleen al door de vereiste research om de enorme hoeveelheid flora en fauna goed te duiden. Vaak hebben die geen gangbare benaming in het Nederlands, omdat het veelal Amerikaanse soorten betreft. Corver gebruikt een combinatie van strategieën – behoud van de Engelse term, gebruik van de wetenschappelijke Latijnse naam, leenvertaling, Nederlandse familienaam in combinatie met Engelse soortnaam, enzovoorts – om al die levensvormen precies te benoemen. Ook de vele citaten die Dillard aanhaalt moeten een grote uitdaging zijn geweest, evenals de subtiele humor en de poëtische, soms bijna mystieke, soms onnavolgbare manier waarop de auteur allerlei natuurverschijnselen beschrijft. ‘Je voelt je bruisen van leven’, schrijft Dillard over een bepaald soort licht in januari, en datzelfde gevoel krijgt de lezer van deze vertaling, waarin de rijkdom van de schepping tot uitdrukking komt in een niet minder rijke, sprankelende taal. De jury is onder de indruk van deze prachtige, levendige Nederlandse vertaling van Henny Corver.

 

Toon Dohmen voor Europeanen. Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur van Orlando Figes (Nieuw Amsterdam)

Europeanen van de Londense hoogleraar Orlando Figes werd enthousiast ontvangen, zowel in het afgescheiden Engeland als in ons taalgebied. Er werd flink met adjectieven gesmeten, waaronder ‘heerlijk’, ‘meeslepend’, ‘fascinerend’, ‘levendig geschreven’ en ‘meesterlijk verteld’. Toch gaat het om een studieus cultuurhistorisch boek over het ontstaan van een gemeenschappelijke Europese cultuur in de negentiende eeuw, niet direct een onderwerp dat normaal gezien lezersharten sneller doet kloppen. Maar Figes bouwt voort op een driehoeksverhouding tussen een Russische schrijver, een Spaans-Franse mezzosopraan en haar man, een bekende kunstcriticus. Via hen – Toergenjev, en Pauline en Louis Viardot – ontrolt zich een cultureel netwerk van jewelste, ‘de mensen die naar hun salons in Parijs, Baden of Londen kwamen, vormen een soort staalkaart van wie ertoe deed in de Europese kunst, high society en politiek’. Niet voor het eerst werd gewezen op de virtuoze stijl van Figes, ook als het vertaalde boek besproken werd. ‘Toon Dohmen zorgde voor een prima vertaling’, was te lezen bij een recensent die ook de tekstredactie van Marianne Tieleman prees.

Het was overigens niet de eerste keer dat dit tweetal samenwerkte aan een boek van Figes. Het is per slot van rekening een enorme klus om zo’n pil met tal van voetnoten en zo’n uitgebreid register goed te bezorgen; Figes put ook nog eens uit een groot aantal bronnen in verschillende talen, en voor de citaten die hij inbouwt moesten bestaande vertalingen worden geraadpleegd en gebruikt – en vervolgens in de originele noten worden ingebouwd. We zijn in Europa: allerlei culturen en talen bestaan hier naast en door elkaar, en op Pauline Viardot worden naast Toergenjev ook Charles Dickens en Hector Berlioz verliefd. Maar voorop staat de stijl, die sprankelend is en in de vertaling varieert wanneer hij literair, zakelijk dan wel vertellend moet zijn. Dohmen veroorlooft zich allerlei ingrepen, bijvoorbeeld samengestelde zinnen opsplitsen, en hij doet dat steeds op de juiste plaats. Door gebruik te maken van bestaande vertalingen worden ook het achterliggende Russisch, Duits en Frans niet verengelst, zoals de brontekst noodgedwongen doet: ze blijven als vreemde taal zichtbaar en versterken zo het kosmopolitisme dat het boek ademt. ‘Mijn streven is Europa te benaderen als een plek voor grensoverschrijdende cultuuroverdracht, vertaling en uitwisseling’, aldus Figes, en Dohmen bedient hem ook stilistisch op zijn wenken. Geen geringe prestatie voor een boek met een omvang – en spanningsboog – van 624 pagina’s. De grote vertaalvaardigheid is goed zichtbaar in onverwachte maar goede keuzes: ‘immersion’ wordt ‘overdonderd’, ‘seriousness towards’ wordt ‘nieuwe serieuze benadering’, ‘eensgezind’ vervangt ‘concerted’ en ‘toevloed’ is net even preciezer dan ‘flood’. Met het oog op de echtgenoot schrijft Toergenjev aan Pauline ‘nothing compromising’. Volgens Dohmen bleven zijn brieven ‘allemaal in het nette’. Van Europeanen spat de vertaalvaardigheid van alle kanten af, en dat verhoogt de aantrekkelijkheid van een boek dat je als lezer toch al zo inpakt – een topprestatie, met andere woorden.

 

Hans Kloos voor Hier maak ik mijn stad van Robin Robertson (Querido)

‘Poetry is a form of magic’ heeft W.H. Auden ooit gezegd, al sprak hij dat later weer tegen door te beweren dat de dichtkunst helemaal niets met toveren te maken had. (Auden schreef duizenden bladzijden proza bij elkaar en was niet altijd consistent in zijn meningen.) Audens oorspronkelijke uitspraak is in elk geval van toepassing op The Long Take, de roman in verzen (en gedeeltelijk in proza) van Robin Robertson, want het lijkt op pure magie dat een dichter uit het noordoosten van Schotland, geboren in 1955, zich moeiteloos heeft kunnen verplaatsen in de geest van een getraumatiseerde veteraan uit de Tweede Wereldoorlog die rusteloos door New York, Los Angeles en San Francisco zwerft. Een veteraan uit Nova Scotia (Canada) nog wel, zodat Robertson zich niet alleen heeft moeten inleven in een tijdperk dat hij nooit persoonlijk heeft meegemaakt, maar ook in een jeugd die de zijne niet was. En het is pas écht toveren wat Hans Kloos heeft gedaan, want met Hier maak ik mijn stad heeft hij Robertsons aangrijpende roman-in-verzen getransformeerd tot een lang gedicht dat net zo goed in het Nederlands geschreven had kunnen zijn. Dankzij Kloos heeft de Nederlandse taal er weer een lang, modern gedicht bij – wat zeker mag, want wie kan zich veel lange moderne gedichten herinneren, behalve misschien ‘Het uur U’ of ‘Awater’ van Nijhoff?

De openingspagina’s van Hier maak ik mijn stad laten meteen al zien waarom Robertsons meesterwerk ook in onze taal bijzonder is, want als de hoofdpersoon door New York loopt, ziet hij ‘mensen; net als hij, / die het platteland hebben verlaten voor de stad, / verveling voor angst, de gezichten /drommen hier samen in deze straten / als toeschouwers in een droom.’ En zo gaat het verder:

Kil als met Lichtmis. Een vliesje ijs
op het waterglas bij het bed
is het enige dat niet trilt onder de rails
van de 3rd Avenue El boven zijn hoofd.
Door de grijze vitrage heen
knettert boven de huurkazernes
de hemel wakker als een loszittende verbinding;
bliksem licht op achter de wolkenmuren.
Ergens, een stuk naar het noorden,
staat het Chrysler en het Empire State.
Een stuk naar het zuiden staat de Vrijheid.

Het bovenstaande fragment zit vol geslaagde vondsten. Zo is de assonantie in ‘Kil als met Lichtmis’ een waardige tegenhanger voor de assonantie (en de alliteratie) in ‘Cold als Candlemas’, en het oogrijm in ‘a skin of ice’ wordt in het Nederlands netjes opgevangen met ‘een vliesje ijs’. ‘Door de grijze vitrage heen / knettert boven de huurkazernes / de hemel wakker als een loszittende verbinding’ lijkt een perfecte weergave van het filmische ‘Through the gray net curtain, / above the tenements outside, the sky / jitters awake like a loose connection’. Zo zit het hele boek vol memorabele passages, waaronder ook veel levendige (en soms ontstellende) dialogen. Nieuwe lezers van het boek, die dankzij film of televisie al wat vertrouwd zijn met posttraumatische stressstoornis, zullen er niet van opkijken dat juist de schokkendste ervaringen van de hoofdpersoon naar boven komen in het laatste deel van het boek, als hij na San Francisco weer terug is in een deprimerend Los Angeles. Hier maak ik mijn stad vertelt ons niet noodzakelijk veel nieuws over de gemoedsgesteldheid van een geestelijk verwonde ex-soldaat. Wel is het een meesterlijke evocatie van de confrontatie van een verweesde ziel met drie grote Amerikaanse steden die, net als Dantes Hel, bruisen van leven. Niet voor niets werd Robertsons werk uitbundig geprezen door de Washington Post, de Guardian en het Times Literary Supplement. In ons eigen taalgebied werd Hier maak ik mijn stad bijzonder warm onthaald, en terecht, want eigenlijk zou iedereen deze briljante vertaling moeten lezen.

 

Marianne Molenaar voor De andere naam. Septologie I-II van Jon Fosse (Uitgeverij Oevers)

Jon Fosse (1959) is in Scandinavië een grote naam en volgens velen een grote kanshebber voor de Nobelprijs voor de literatuur. Buiten Scandinavië genoot hij al bekendheid als toneelschrijver en kreeg hij belangrijke toneelprijzen. Met zijn romans beleeft Fosse nu een nieuwe internationale doorbraak. De Engelse vertaling van Det andre namnet (The Other Name – Septology I-II, van de hand van Damion Searls) werd onlangs genomineerd voor de International Booker 2020. Zonder uitzondering zijn de recensenten in Scandinavië verrukt over het schitterende Nieuwnoors van Fosse en beschouwen ze De andere naam als zijn meesterwerk.

De gebeurtenissen in De andere naam zijn niet groots en meeslepend en het lijkt alsof de roman over weinig gaat. Maar de beschrijving van een paar dagen uit het leven van Asle, een kunstenaar, handelt over essentiële zaken in een mensenleven: liefde, herinneringen, medemenselijkheid, religie en de vraag, wat is kunst? De roman kan ook gelezen worden als een beschrijving van een reis in een beklemmend en besneeuwd landschap. De hoofdpersoon mist zijn overleden vrouw intens: ‘want ook al is het al een tijd geleden dat Ales stierf toch is ze nog in het huis, denk ik’. Hij herinnert zich de tijd dat ze jong waren, in de sneeuw stoeiden en deden alsof ze engelen waren:

Ales en Asle, zegt hij
Asle en Ales, zegt zij

Op weg naar huis, na met de auto boodschappen te hebben gedaan, keert hij weer terug om even te kijken hoe het gaat met een vriend die ook Asle heet. Hij fantaseert wat er allemaal gebeurd kan zijn en dat Asle zijn hulp nodig heeft, en krijgt gelijk. Hij vindt Asle in een donkere steeg, ‘ja, daar ligt een mens, in de sneeuw, bedekt door de sneeuw, [...] er ligt een mens, in de vallende sneeuw die de mens die daar ligt bedekt en ik loop snel naar de mens toe en het is hem! Het is Asle! Ja, daar in de sneeuw ligt Asle! En wat is er gebeurd?’ In het Noors is dat: ‘ja, det ligg eit menneske der, i snøen, dekt av snøe, [...] eit menneske ligg i snøen som laver ned og legg seg over det mennesket som der ligg og eg skundar meg bort til mennesket og det er han! Det er Asle! Ja Asle ligg der i snøen! og kva har skjedd?’ Zowel de brontekst als de vertaling geeft de karakteristieke verteltrant van Fosse goed weer: een eindeloze stream of consciousness, met veel herhalingen en in een cadans die hypnotiserend werkt. Asle brengt zijn vriend die verslaafd is aan alcohol vervolgens naar de Dokterspost en laat hem daar achter. Opnieuw op weg naar huis bedenkt hij dat de hond van Asle alleen is en hij gaat terug naar de Dokterspost en hoort dat zijn vriend in het ziekenhuis is opgenomen, ‘Ja, die Naam van u is opgenomen ja, vanavond opgenomen.’ Asle mag de hond uit het appartement ophalen, maar wel samen met de Klusjesman van de Dokterspost omdat hij immers geen familie is – er zitten ook hilarische passages in de roman. De reflectie op kunst gaat vaak over twijfel. Asle bereidt een expositie voor en is onzeker over een schilderij, maar kijkt er nog eens naar: ‘[...] en ik zie dat het schilderij licht uitstraalt, ja, zelfs in het halfdonker is het nu alsof bijna het hele schilderij licht uitstraalt en dat is onbegrijpelijk, en dan, opeens, begrijp ik dat me met die twee strepen iets is gelukt, het is echt een goed schilderij dat ik heb gemaakt, op zijn manier, op zijn eigen manier’.

En zo is het ook met deze roman – het is zogezegd onbegrijpelijk hoe één lange zin van 367 bladzijden zonder interpunctie op wat vraagtekens en uitroeptekens na, een lezer kan hypnotiseren en de roman in één adem doet uitlezen. Het getuigt van groot vertaalmeesterschap om die lange zin in het Nederlands dezelfde kracht te geven. De roman van Jon Fosse zoals verwoord en vormgegeven in de overtuigende vertaling van Marianne Molenaar verdient een nominatie ten volle.

 

Irma Pieper voor Hordubal van Karel Čapek (Wereldbibliotheek)

‘Het is de tweede vanaf het raam, die in het gekreukelde pak: zou je daar nu van zeggen dat het een Amerikaan is?’ De roman Hordubal van Karel Čapek is een roman van stemmen en tegenstemmen, van achterbakse roddel en wijze raad, van vertwijfelde monologen en achterdochtige veronderstellingen, en Irma Pieper weet die zeer volkse én complexe verscheidenheid al meteen op de eerste pagina’s van haar vertaling prachtig op te roepen, als we in de trein kennismaken met Juraj Hordubal door de ogen van zijn medepassagiers, die proberen een gesprek met hem te beginnen. De houterige Hordubal zou wel graag willen praten, maar dat gaat hem alleen in gedachten makkelijk af: in zijn verbeelding is hij de stoere remigrant uit Amerika, die met veel kleur en amerikanismen zijn mislukte avontuur vertelt – aan niemand anders dan zichzelf. Na jarenlang in de Amerikaanse mijnen te hebben gewerkt, keert hij terug naar zijn geboortedorp, waar hij zijn vrouw en dochter weer in de armen hoopt te sluiten, maar in zijn afwezigheid heeft de knecht de teugels van het huishouden van hem overgenomen, en zijn vrouw en zelfs zijn dochtertje zijn afkerig van hem geworden; ze houden allebei op hun manier van de knecht, die zich tegenover de thuiskomer brutaal opstelt.

Irma Pieper bewijst met haar vertaling uit het Tsjechisch nogmaals dat ze intiem vertrouwd is met het werk van Čapek, een van die auteurs die de Nobelprijs voor de literatuur keer op keer níét kreeg. Hordubal is het oorspronkelijk eerste deel van de trilogie over de (on)kenbaarheid van de mens, die de schrijver voor zijn dood in 1938 voltooide – die trilogie is nu dankzij Pieper in een zeer energiek Nederlands beschikbaar. Zowel de plot als de humor ligt tussen de regels besloten. De schrijver Čapek laat veel impliciet in zijn verhaal, het is aan de lezers om op grond van dialogen en beknopte beschrijvingen tot een oordeel te komen, in laatste instantie over de vraag: wie heeft Hordubal, terwijl hij op sterven na dood was, om het leven gebracht?

Het boek ontvouwt zich als een hoorspel of toneelstuk, die Čapek ook schreef, en dat betekent dat de stemmen onderscheidend genoeg moeten zijn om de lezer mee te trekken in het verhaal – en dat zijn ze in de Nederlandse vertaling beslist. Er is de innerlijke stem van Hordubal zelf, die eenmaal thuisgekomen alle moed verliest, zijn nachten in de koeienstal doorbrengt en ten slotte niet meer de puf heeft om de paarden te eten te geven: ‘Ik zou het wel doen, ik zou het wel doen, maar hoe komt het dat ik vandaag geen zin heb?’ Er zijn de uitingen van de boerenknecht Štěpán, een harde man en een snuggere ondernemer, die weet dat je alleen moet verkopen wat echt de moeite waard is, anders zien ze ‘aan je neus dat je niks hebt, dus dan is het een kwestie van zakken met je prijs of ophoepelen’. Heerlijk – dat woord ‘ophoepelen’ op de laatste plaats van de zin. En dan zijn er nog de kleurrijke nevenpersonages, zoals de jonge, overijverige gendarme Biegl, die denkt dat de wereld een betere plek wordt als je schuldigen zo lang mogelijk achter slot en grendel steekt.

In het knappe, verhelderende nawoord bij de roman, door Pieper toegevoegd, legt Čapek uit wat hem met deze roman voor ogen stond. De vele kanten van Hordubal worden gereduceerd tot cliché zodra advocaten en officieren van justitie over hem komen te spreken. Dat geweld, dat een specifiek menselijk, talig geweld is, wilde Čapek tonen, en tegelijk liet hij de liefde en het inbeeldingsvermogen zien waartoe de mens toch ook in staat is. Het verhaal van Hordubal wordt in drie delen verteld, vanuit verschillende gezichtspunten: ‘Hiermee is niet gezegd dat er geen waarheid bestaat, maar ze is dieper en moeilijker, en ook de werkelijkheid is uitgestrekter dan we gewoonlijk aannemen.’ Die wijsheid van een moedig, intelligent auteur die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog stierf, zou in onze tijd, waarin we ons toch graag verliezen in oordelen over anderen, best meer ingang mogen vinden. Dat kan: Hordubal is in de op alle vlakken uitmuntende Nederlandse vertaling van Irma Pieper beschikbaar.