Jane Austen en haar eerste vertaalster Gonne van Uildriks    51-61

Suzan van Dijk

Tot voor kort gingen specialisten ervan uit dat de nu wereldberoemde Engelse romanschrijfster Jane Austen pas laat in Nederland bekendheid had gekregen: eigenlijk niet vóór de vroege twintigste eeuw. Dit zou niet alleen gelden voor Nederland, maar ook voor veel andere Europese landen. De inleiding van de in 2007 verschenen bundel The Reception of Jane Austen in Europe stelde dat zelfs met enige nadruk en sprak over ‘a period of relative neglect during the nineteenth century’ en over haar ‘nineteenth-century obscurity’.1 In zijn bijdrage over de Nederlandse receptie gaat Maximiliaan van Woudenberg daarop door: 

Austen’s recent popularity is especially remarkable considering the previously widespread neglect, indeed ignorance, of her work in the Low Countries.2

De data verzameld binnen een reeds enige tijd lopend onderzoeksproject, en opgeslagen in de online database getiteld New approaches to European Women’s Writing (NEWW)3 wezen op hetzelfde, en op basis daarvan meende ik, in 2009, deze ‘neglect’ verder te moeten contextualiseren. Ik heb bijvoorbeeld een vergelijking gemaakt tussen aantallen vertalingen van Engelse schrijfsters (geboren tussen 1745 en 1789, dus generatiegenoten van Austen) in het Frans en in het Nederlands. Daaruit bleek dat niet alleen Jane Austen, maar ook heel wat andere Engelse schrijfsters véél minder aanwezig waren in Nederland dan in Frankrijk.4 De enige opvallende uitzondering is Hannah More, met haar religieus geïnspireerde werk.5

Nu was The Reception of Jane Austen in Europe expliciet bedoeld als een ‘point of departure for future and more extended evaluations of the reception of Jane Austen in Europe’ (11), en het was – ook in 2007 – wel duidelijk dat er op dit gebied nog veel te ontdekken was. En zo verscheen er in 2014 inderdaad al een nieuwe editie: er waren nieuwe gegevens gevonden.6 In hoeverre het mogelijk en zinvol is dat er om de zeven jaar een bijgewerkte editie verschijnt, is wellicht de vraag, maar ons gezamenlijke internationale onderzoeksproject rond en in de database NEWW, gecombineerd met de steeds toenemende hoeveelheden online toegankelijke teksten (zowel primair als secundair), heeft inmiddels ook geleid tot de noodzaak om voor het negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse Nederland (1815–1922: Van Woudenbergs periode van ‘neglect’) het beeld enigszins bij te stellen: er is in die tijd wel degelijk sprake geweest van belangstelling voor het werk van Jane Austen. De bedoeling van deze bijdrage is om daarvan een eerste indruk te geven, met specifieke aandacht voor de rol van de eerste vertaalster, Gonne van Uildriks (1863–1921), en voor de positie waarin de onderzoeker van dergelijke materie zich op dit moment bevindt.

Ofschoon er dus wél belangstelling voor Austen blijkt te zijn geweest, moeten we toch vaststellen dat – zoals ook door Van Woudenberg vermeld – Jane Austen pas in 1922 voor het eerst in het Nederlands zal zijn verschenen. Voordien konden Nederlanders die het Engels niet machtig waren kennisnemen van de vertalingen in het Frans, die wél snel werden gepubliceerd (vanaf 1815) en ook in Nederland zijn aangetroffen.7 De meeste daarvan waren vervaardigd door de Zwitserse Isabelle de Montolieu, zelf ook romanschrijfster en daardoor kennelijk geneigd de romans die zij ‘vertaalde’8 naar haar eigen hand te zetten.9 In 1846, en nogmaals in 1847, werd er weliswaar een (echte?) Nederlandse vertaling van Mansfield Park aangekondigd,10 maar die lijkt uiteindelijk niet te zijn gerealiseerd. Er is tot nu toe niets van teruggevonden. Dus in 1922 zal Gonne van Uildriks’ Gevoel en Verstand, haar vertaling van Sense and Sensibility, inderdaad de eerste zijn geweest. Jeanne Reyneke van Stuwe bevestigt dit ook in 1939 in een serie artikelen die ze in De Nieuwe Gids aan Jane Austen wijdt. 

Er is een opvallend verschil ten opzichte van het grote aantal vertalingen dat andere Engelse schrijfsters uit de negentiende eeuw ten deel viel – veelal tot ergernis van Nederlandse critici.11 (Over het algemeen waren het er overigens altijd nog steeds minder dan het aantal vertalingen in het Frans.) Sommige van die Nederlandse vertalingen verschenen bovendien zeer snel na de publicatie van het origineel. De volgende tabel12 illustreert dit:

  aantal vertalingen  
voor zover nu
bekend
geschreven  
tussen

naar het NL
vertaald tussen

Mary Braddon (1835-1915) 51 1862-1894 1863-1910
Charlotte Brönte (1816-1855) 7 1840-1857 1849-1885
Anne Marsh Caldwell (1791-1874) 13 1845-1857 1846-1858
Dinah Mulok Craick (1826-1887) 25 1849-1879 1859-1886
George Eliot (1819-1880) 13 1858-1876 1859-1881
Mrs. Ellis (1812-1872) 14 1839-1860 1842-1874
Elizabeth Gaskell (1810-1865) 11 1848-1864 1849-1895
M.L. de La Ramée (Ouida) (1839-1908)   39 1863-1901 1874-1902
Florence Marryat (1838-1899) 20 1865-1899 1866-1899
Hannah More (1745-1833) 14 1782-1815 1783-1826
Margaret Oliphant (1828-1897) 17 1850-1883 1854-1889
Ellen Wood (1814-1887) 25 1861-1878 1862-1886
Charlotte Yonge (1823-1901) 25 1850-1893 1855-1900

Hierbij vergeleken is de kennelijke afwezigheid van Austenvertalingen in Nederland vóór 1922 dus frappant, en de verschijning van deze eerste Nederlandstalige versie vormt een mijlpaal op zich. Dit gegeven leidt tot twee vragen: (1) hoe beoordelen we deze vertaling, in vergelijking niet alleen met het origineel, maar ook met in de negentiende eeuw gangbare vertaalpraktijken? en: (2) hoe kunnen we deze vertaling, van een roman die later zo immens beroemd zou worden, plaatsen binnen de ‘carrière’ van de vertaalster? Op deze kwesties wil ik hier ingaan – voor zover het beschikbare materiaal dat althans toelaat.13 Maar (3) ik vraag me ook af wat de status moet zijn van mijn betoog, of liever: de houdbaarheidsdatum, gezien het feit dat er de laatste jaren zo veel gegevens beschikbaar komen, die tot voor kort moeilijk toegankelijk waren en in de praktijk nauwelijks werden geconsulteerd. 

De vertaling
Er ging dus meer dan een eeuw overheen voordat er een roman van Jane Austen werd vertaald in het Nederlands. Anderzijds was Nederland, zoals gezegd, niet het enige land waar het vertalen van Austen traag op gang kwam, en ook niet het enige waar – volgens de gegevens van Mandal en Southam (XXIV) – juist toen, net na de oorlog, vertalingen werden gepubliceerd. Tussen 1919 en 1924 verschenen er vijf eerste vertalingen: naast de Nederlandse ook een Finse en drie Spaanse. Er lijkt sprake te zijn geweest van een kleine hausse. Is daar een verklaring voor? Kan hij bijvoorbeeld (mede) veroorzaakt zijn door Virginia Woolf? Die had in de eerste decennia van de eeuw in internationaal gelezen bladen diverse artikelen en recensies gepubliceerd waarin zij zich zeer duidelijk uitsprak over de kwaliteit van Jane Austen’s romans.14 Op 25 januari 1905 schrijft ze bijvoorbeeld in de Guardian: ‘We would cite Sappho and Jane Austen as examples of two great women who combine exquisite detail with a supreme sense of artistic proportion.’ Ook in de jaren daarna kwam Woolf, in recensies van publicaties door mannen over de ‘sex-discord’, regelmatig terug op het belang van, onder anderen, Jane Austen. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat die artikelen, gepubliceerd in bladen als Times Literary Supplement en New Statesman, buitenlandse lezers en potentiële vertalers hebben bereikt. 

Mandal en Southam vermelden Woolfs artikelen echter niet (in hun editie van 2007). Zij lijken voorbij te gaan aan het gegeven dat ook Engelse lezers bemiddelaars kunnen zijn geweest naar een buitenlands publiek. Ze gaan ervan uit dat de typerende ‘Englishness’ van Austens werk, met de bekende ironie en distantie ten opzichte van haar personages, ervoor heeft gezorgd dat zij in het buitenland niet altijd werd begrepen.15

Dit lijkt mij inderdaad een belangrijk punt. We kunnen stellen dat niet alle vertalers recht hebben kunnen of willen doen aan die specifiekheid van Jane Austen, wat goed is te illustreren aan de hand van de beroemde openingszin van Pride and Prejudice:

It is a truth universally acknowledged, that a single man in possession of a good fortune, must be in want of a wife.

Deze ‘algemene waarheid’ roept onmiddellijk de vraag op: is deze truth inderdaad universally acknowledged? Er lijkt iemand aan het woord te zijn die tussen de lezers en de plot zit, tussen ons en de personages. Ook in het vervolg is het duidelijk dat er weliswaar geen ‘ik’ in de eerste persoon tegen de lezers spreekt, maar dat de manier waarop de vertelster of verteller16 de eigen personages presenteert, níét neutraal is. Die soms verwarrende suggestie van een vertelinstantie met een eigen kijk op de gebeurtenissen doet zich ook voor in de andere romans, en met name in het laatste hoofdstuk van Sense and Sensibility:

After a proper resistance on the part of Mrs Ferrars, just so violent and so steady as to preserve her from that reproach which she always seemed fearful of incurring, the reproach of being too amiable, Edward was admitted to her presence, and pronounced to be again her son. 

Los van wat er precies aan de hand was tussen deze twee, lijkt het weer goed te zijn gekomen tussen Mrs Ferrars en haar zoon. ‘Voor de vorm’ had zij bezwaar gemaakt, want ze wilde niet de indruk wekken dat ze zomaar alles accepteerde. Maar met een zekere plechtstatigheid stelt de vertelinstantie vast dat de zoon weer in de familiekring werd opgenomen. Hij of zij heeft Mrs Ferrars door, en geeft op listige, indirecte en ironische manier de lezers ook zicht op Mrs Ferrars’ stiekeme en misschien voor haarzelf onduidelijke beweegredenen – de lezers krijgen zodoende de kans om de personages beter te begrijpen dan die zichzélf begrijpen. De vraag is natuurlijk of alle lezers de personages wel zo goed wíllen begrijpen…

Dat die gelaagdheid in de tekst – ook nu nog – voor verwarring kan zorgen, blijkt uit bepaalde reacties in (anonieme) blogs die we online aantreffen, veelal van mensen die oorspronkelijk vooral vertrouwd waren met de verfilmingen, en die nu bijvoorbeeld schrijven:

I don’t know how to review this book [Persuasion]. […] 

The characters were interesting though, if a bit exaggerated, especially the bad guys, so I was (and still am) plagued by questions. 

Was Anne’s father as enamored with his own appearance and social standing as his monologues and dialogues suggested? Or was it a caricature? Did such purely narcissistic people even exist? Do they exist now? Perhaps they’re camouflaging better?

Was Anne herself, our protagonist, as good and kind and self-effacing, as the writer portrays her? As bland? Or was it perhaps a mockery of all the helpless women of England who had no choice but to be obedient and accepting, no matter what their fate dished them?

Een andere blogger concludeert, waarschijnlijk terecht:

I think it’s all about expectation. One who has seen the movies expects a straightforward romance, but this is more of a book about society and choices.

Dergelijke reacties lijken mij vergelijkbaar17 met de bij negentiende-eeuwse romanlezers en/of lezeressen bestaande behoefte aan eenduidigheid, waarin – zoals gezegd – werd voorzien door Isabelle de Montolieu. Van haar vertalingen zeggen wij nu dat ze het origineel ‘vervalsen’: ze lijken op de sentimentele romans die Jane Austen juist parodieerde.18 Het ironische laagje was eruit verdwenen, en eigenlijk kunnen we niet meer van Austenromans spreken – haar naam stond dan ook vaak niet meer op het omslag).

Waar dit op het niveau van de tekst toe leidt, en hoe Van Uildriks’ vertaling zich hiermee laat vergelijken, illustreer ik aan de hand van een kort fragment uit Sense and Sensibility. Het gaat om een passage aan het eind van hoofdstuk 7 die aansluit op een scène waarin Marianne piano speelt en zingt (de Miss Dashwoods en hun moeder zijn op bezoek in Barton Park by Lady Middleton). Iedereen verklaart erg enthousiast te zijn over haar zangkunst en pianospel, maar ondertussen praatten ze er wel doorheen:

Marianne’s performance was highly applauded. Sir John was loud in his admiration at the end of every song, and as loud in his conversation with the others while every song lasted. Lady Middleton frequently called him to order, wondered how any one’s attention could be diverted from music for a moment, and asked Marianne to sing a particular song which Marianne had just finished.

Dan volgt de passage waarom het mij nu gaat, en waar een zekere afstandelijkheid klinkt in woorden als estimable en perfectly disposed, die voor rekening zijn van de vertelinstantie:

Colonel Brandon alone, of all the party, heard her [Marianne] without being in raptures. He paid her only the compliment of attention; and she felt a respect for him on the occasion, which the others had reasonably forfeited by their shameless want of taste. His pleasure in music, though it amounted not to that ecstatic delight which alone could sympathize with her own, was estimable when contrasted against the horrible insensibility of the others; and she was reasonable enough to allow that a man of five and thirty might well have outlived all acuteness of feeling and every exquisite power of enjoyment. She was perfectly disposed to make every allowance for the colonel’s advanced state of life which humanity required.

In haar bewerking, Raison et Sensibilité; ou les deux manières d’aimer (1815), geeft Isabelle de Montolieu haar hoofdpersonen een (voor de bij de scène aanwezige personages én voor ons) veel zichtbaarder gevoelsleven:

Le colonel Brandon seul fit peu d’éloges, mais il avait l’air ému et touché. Maria le remarqua au son de sa voix, lorsqu’il lui fit un léger compliment, et lui en sut plus de gré que s’il avait exprimé, comme les autres, un ravissement exagéré et sans goût ni connaissance de l’art. Elle vit qu’il aimait réellement la musique pour la musique elle-même, et s’il n’y mettait pas l’enthousiasme qui pouvait répondre au sien, elle n’en accusa que son âge. Il sent encore, disait-elle à sa sœur, le charme d’une bonne musique, mais il n’en est plus transporté comme on l’est dans la jeunesse ; et c’est tout simple, on se calme avec les années, et moi-même si j’arrive une fois à trente-cinq ans, je deviendrai peut-être plus raisonnable, mais il y a encore bien du temps jusqu’à ce que j’aie atteint et l’âge et la froideur du bon colonel Brandon.

Opvallend is dat Maria hier de gelegenheid krijgt haar emoties onder woorden te brengen tegen haar zuster, die bij Austen niet eens genoemd was. Ze vergelijkt zelfs met haar eigen mogelijke reacties, die hier totaal niet relevant zijn. Het beeld van de druk pratende aanwezigen waartegen het verstilde genieten van kolonel Brandon was afgezet, is vervangen door aandacht voor de mogelijke intiemere relatie tussen hem en haarzelf. De vergelijking tussen haar en Brandon, die Maria in de laatste zin maakt, zouden we zelfs misplaatst kunnen vinden. Dat dit volgens de huidige normen moeilijk kan worden gezien als een getrouwe vertaling, lijkt wel duidelijk.  

Ruim een eeuw later, bij Gonne van Uildriks, is het fragment iets langer geworden:

Kolonel Brandon was de eenige van het gezelschap, die haar aanhoorde zonder nu juist zoo verrukt te schijnen. Het eenig compliment dat hij haar maakte was zijn aandachtig luisteren; en zij voelde bij die gelegenheid een eerbied voor hem, waarop de anderen waarlijk alle aanspraak hadden verloren, door dat zonder eenige schaamte aan den dag leggen van hun gebrek aan smaak. Zijn genoegen in muziek, hoewel niet in de verte gelijkend op de enthousiaste verrukking, die zij alleen als gelijkwaardig kon beschouwen aan haar eigen gevoel, viel te waardeeren, wanneer men het vergeleek bij de afgrijselijke ongevoeligheid van de anderen, en zij was redelijk genoeg,om toe te geven dat een man van vijf en dertig jaar allicht te oud was geworden om nog vatbaar te zijn voor intense gemoedsbeweging of een verfijnd vermogen tot genieten. Zij was volkomen bereid, den kolonel te beschouwen met al de toegevendheid voor zijn gevorderden leeftijd, die haar menschelijk rechtvaardigheidsgevoel van haar eischte.

Hier kunnen we vaststellen dat de formulering omslachtiger is, omdat kennelijk Van Uildriks bepaalde subtiliteiten die in het Engels weinig woorden nodig hebben, toch in het Nederlands zo veel mogelijk heeft willen weergeven. Dat is haar naar mijn mening ook gelukt. En vooral: de vertelinstantie houdt de controle over het geheel. Daarmee doet deze vertaalster recht aan een wezenlijk kenmerk van de roman.

De vertaalster: Gonne van Uildriks
Gonne van Uildriks heeft aan haar Austenvertaling geen postume roem overgehouden. Eventuele bekendheid nú zou ze te danken kunnen hebben aan een boekje dat in 2000 gepubliceerd werd door het Letterkundig Museum, dat delen van een briefwisseling bevat tussen haar en de romanschrijver Marcellus Emants.19 In de inleiding, waarvoor de bezorger Nop Maas ook inzage kreeg in andere briefwisselingen en egodocumenten, maken we kennis met een eigenzinnig persoon, wier leven niet probleemloos verliep. Met name werd zij tweemaal voor enige tijd opgenomen in de psychiatrische inrichting Veldwijk in Ermelo: rond 1900 en in 1921. Zij is daar ook overleden en begraven.20 In een van haar (niet bewaard gebleven) brieven aan Emants had zij hem over haar problemen – haar gezondheid, haar teleurstelling in haar huwelijk – geschreven. Hij reageert daarop: ‘De beschrijving van uw levensdrama heeft mij zeer getroffen, al heeft u mij niet alles – wat te begrijpen is – onthuld’21. Enkele weken later schrijft hij haar, naar aanleiding van een andere brief: ‘het is mij volkomen onduidelijk hoe iemand met uw blik op mensen, met uw lust in ontleden er toe gekomen is een man te trouwen, die is gelijk uw man door u wordt beschreven’.22

De correspondentie had voor Van Uildriks in eerste instantie een praktisch doel. Zij en haar man, de musicus Rudolf Loman, waren in 1897 na een tienjarig huwelijk uit elkaar gegaan,23 en zij wilde met vertalen zelfstandig in haar levensonderhoud voorzien. Ze was daar wellicht meteen na de scheiding mee begonnen, maar aanvankelijk verschenen die vertalingen kennelijk anoniem.24 In Emants’ eerste antwoord aan haar (14 september 1904) blijkt dat zij hem enkele door haar gemaakte vertalingen had toegestuurd, met het verzoek om aan zijn uitgever Warendorf te vragen of hij bereid zou zijn die te publiceren. Enkele weken later bericht Emants dat hij de vraag heeft voorgelegd, maar dat er nog geen concreet antwoord op is gekomen. Onder de in de Koninklijke Bibliotheek aanwezige vertalingen zijn geen uitgaven van Van Holkema en Warendorf. Het meest lijkt zij te hebben samengewerkt met Kruseman in Den Haag en met de Wereldbibliotheek. Het contact met Leo Simons, directeur van de Wereldbibliotheek, is mogelijk ook via Emants tot stand gekomen, al maken we uit een van de brieven op dat Van Uildriks wél Simons’ echtgenote, de schrijfster Josine Mees, kende.25 Sowieso was ze ook door haar zuster, de publiciste Frederike van Uildriks, ingevoerd in de literaire wereld.

Hoe de contacten met uitgevers ook gelopen zijn, Van Uildriks lijkt vooral werk te hebben vertaald dat ze zelf mooi vond.26 Maar haar productie is respectabel en divers: uit het Engels vertaalde ze onder andere werk van H.G. Wells, R.L. Stevenson, John Ruskin, Edgar Allen Poe, John Galsworthy, H. Walpole, uit het Duits van Ludwig Anzengruber en uit het Frans van Alexandre Dumas. Naast Austens Sense and Sensibility vertaalde ze ook werk van enkele nu minder bekende vrouwen: de Noorse Amalie Skram (mogelijk via het Duits?), de Franse Alice Henry (die publiceerde onder het pseudoniem Henry Gréville) en de Duitse Margarete Böhme.27

Opvallend aan haar Gevoel en Verstand is niet alleen dat zij er kennelijk op uit is geweest om de subtiliteit van Austens tekst goed weer te geven, maar ook dat ze heeft willen vermijden Jane Austen modern te laten lijken. In de inleiding van het – postuum verschenen – boek maakt de redactie van de Wereldbibliotheek zelfs nadrukkelijk een vergelijking met Nederlandse tijdgenotes van Austen: Betje Wolff en Aagje Deken. De Wereldbibliotheek had hun Sara Burgerhart (1782) heruitgegeven in 1905, en presenteerde Jane Austen nu dus in dezelfde categorie van belangrijke, gecanoniseerde auteurs:

Er is weinig Engelsch werk, dat ons zoo aandoet om zijn verwantschap met den geest van onze eigen Nederlandsche letterkundige kunst als het hare. De geestigheid van Betje Wolff is guller en meesleepender, maar Jane Austens werk staat zuiverder in zijn afwezigheid van alle sentimentaliteit. Als teekenaressen van de burgerklasse uit haar eigen omgeving wedijveren beiden, zonder dat men een van beiden den eerepalm zou durven toekennen boven de andere. Haar fijne toets en ondeugendheid van beschrijving zullen, naar wij vertrouwen, ook onze lezers waardeeren, in de voortreffelijke vertaling van Mevr. Van Uildriks.28

In het protestantse blad Opwaartsche Wegen reageert oprichter en recensent Harmen van der Leek zeer snel: zijn artikel verschijnt in 1923. Hij is het in grote lijnen eens met de auteur van het voorwoord en ziet eveneens de parallel tussen de generatiegenotes: ‘Inderdaad, wie Wolff-Deken kan genieten, zal ook Jane Austen niet versmaden’. Wel is hij zich bewust van de gecanoniseerde status – in Nederland – van de schrijfsters van Sara Burgerhart: volgens hem hebben zij ‘hun literatuurlijstjes- en examen-populariteit in het voordeel (Saartje Burgerhardt [sic] te kennen is op heden eisch van goede opvoeding en examencommissies)’.29

Hoewel Van der Leek dus enthousiast is over Gevoel en Verstand, kan hij zich ook voorstellen dat ‘ons huidig publiek [...] noodzakelijk boeken als die van Jane Austen “vervelend” en “taai” zal vinden’. Zijn bezwaar geldt niet het enigszins omslachtige taalgebruik, maar – interessant genoeg – juist de afwezigheid van ‘het emotioneele, zoowel in het gebeuren als in karakterbeelding’… Aangezien het publiek daaraan gewend is, zal het een boek als dit ‘met een geeuw terzijde leggen, om te vertellen, dat het “gruwelijk saai” is’. ‘Maar’, zegt de recensent dan, ‘het is ook geen werk voor de massa en tegen de verveling’.30 Misschien kunnen wij daar nú aan toevoegen dat het dat pas zou worden nadat er filmmakers aan te pas waren gekomen die de ironiserende vertelinstantie afdoend hadden verwijderd. 

Eerdere aandacht voor Jane Austen?
Hoe Gonne van Uildriks ertoe was gekomen Jane Austen te vertalen en of Virginia Woolfs publicaties daarbij een rol hebben gespeeld, is ondertussen uit haar correspondentie niet op te maken. Maar geleidelijk aan begint duidelijk te worden dat Woolfs interventie hier misschien ook niet ‘nodig’ was. De eerdergenoemde ‘ignorance’ van Jane Austen in de negentiende eeuw is wellicht ook weer niet zó totaal geweest. Met het toenemen van de online beschikbaarheid van tekstmateriaal, met name uit kranten, tijdschriften en andere documenten die ons kunnen informeren over de receptie van binnen- en buitenlandse auteurs, blijkt dat het beeld moet worden bijgesteld.

De aanwezigheid in de Digitale Bibliotheek der Nederlandsche Letteren (DBNL) van tijdschriften als de hier gebruikte Nieuwe Gids en Opwaartsche Wegen maakt het onderzoekers alweer geruime tijd gemakkelijk om gericht hypothesen te toetsen, en om ook op woordniveau te zoeken. Sinds kort is daar het Delpherproject bij gekomen, dat een gigantische voorraad teksten biedt die minder perfect zijn gepresenteerd dan in de DBNL, maar die – juist daardoor? – de gebruiker sterk het gevoel geven dat hij of zij ontdekkingen aan het doen is. In ons geval droeg vooral de consultatie van Delpher ertoe bij het door Van Woudenberg, Mandal, Southam en mijzelf gepresenteerde en herhaalde beeld van de Nederlandse ‘ignorance’ inzake Jane Austen onderuit te halen. Ik geef een aantal voorbeelden31.

In het tijdschrift getiteld Wetenschappelijke bladen komen recensies en aankondigingen voor van biografieën (in het Engels) van Jane Austen (1870, 1889), met de toevoeging: ‘verdient in hoge mate de aandacht’. In recensies van romans van andere schrijfsters (George Eliot, Elizabeth Gaskell) worden vergelijkingen gemaakt met Jane Austen (1860, 1879), in positieve zin. In een artikel over ‘De opvoeding der vrouw’ (1887) is sprake van ‘geniale vrouwen, die niet alleen zeer populair zijn, maar ook haar grote naam ten volle verdienen – als George Eliot, George Sand, Rosa Bonheur, Jane Austen en Mme de Staël’. In een artikel over ‘De roman der toekomst’ (1894) wordt George Eliot vergeleken met Jane Austen en Charlotte Brontë, en wordt gezegd: ‘beschouwt men de roman als een studie naar het werkelijk leven, dan is [G. Eliot] mislukt wat [Henry] Fielding, Jane Austen en Charlotte Brontë volkomen gelukt is’.

Het zijn in Delpher niet alleen tijdschriften: er is bijvoorbeeld ook het (jaarlijkse, waarschijnlijk) Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen in het Koninkrijk der Nederlanden: een overzicht van de manier waarop de eindexamens verlopen waren. Wat de kennis van de Engelse literatuur betreft waren de inspecteurs niet altijd tevreden. Voor 1906 vond ik de opmerking: ‘De meeste kandidaten schijnen niet in te zien dat de maatschappelijke toestanden worden weerspiegeld in de werken van Pope, Addison, Jane Austen, George Eliot en anderen.’ En voor 1910: ‘Het gaat niet aan niets of zo goed als niets te hebben gelezen van schrijvers als Dr. Johnson of Jane Austen.’

Nog lang niet alle tijdschriften zijn in Delpher opgenomen, en ik heb ook nog niet gecheckt in hoeveel van die bladen Jane Austen wordt genoemd. Maar nu is al goed te zien waar deze geesteswetenschappelijke ‘big data’ toe leiden. Uit de hele serie van gegevens is wel op te maken dat Jane Austen bekend werd verondersteld bij een bepaald (gedeelte van het?) publiek, en dat de kranten ervan uitgingen dat er belangstelling voor haar was. Ook Gonne van Uildriks zal dus vertrouwd zijn geweest met de figuur en de reputatie van Jane Austen – ook zonder dat zij alle genoemde boeken en artikelen zelf had gelezen – en mogelijk ook zonder dat zij Virginia Woolf had gelezen.

Anderzijds is de vraag natuurlijk ook: wat moeten we precies met die brokkelige en soms uit de context gerukte informatie? Met deze krant uit Indië, De Locomotief: Samarangsch Handels- en Advertentieblad, waar we het volgende bericht aantreffen (31 mei 1895): 

Een jonge dame die geen uitgever kon vinden voor haar letterkundig werk en naar de reden zocht, heeft nu uitgemaakt dat alle grote schrijfsters: Mevrouw de Staël, George Sand, George Eliot, Charlotte Brontë, Mevrouw Browning, Jane Austen, hopeloos lelijk waren. De gevolgtrekking ligt voor de hand.

Afgezien van het feit dat Jane Austen hier is opgenomen bij de ‘groten’, is de boodschap niet duidelijk. Ook verder blijven er nog veel vragen over, bijvoorbeeld deze: waaróm werd Jane Austen in een tijdschrift als De Gids – waarop de literatuurgeschiedschrijvers zich dikwijls zullen hebben gebaseerd – tot 1922 helemaal niet genoemd? Ook Gonne van Uildriks’ vertaling die het jaar ervoor verscheen is daar niet gerecenseerd...

Dit artikel is een bewerking van mijn bijdrage aan het Symposium Jane Austen, Fiction and Fame, gehouden op 13 mei 2017 aan de Universiteit Utrecht.

 

Noten
1 Mandal & Southam 2007: 2.
2 Van Woudenberg 2007: 75, cursivering van mij.
3 In feite een serie op elkaar aansluitende projecten, sinds circa 2000 gefinancierd door NWO, SURF, COST, CLARIN en HERA; op dit moment functionerend als een DARIAH Working Group getiteld Women Writers in History. In het kader van het HERA-project Travelling TexTs (2013–2016; http://travellingtexts.huygens.knaw.nl/) is de databasestructuur verder ontwikkeld en – uiteraard – verder gevuld met data. Zie http://resources.huygens.knaw.nl/womenwriters.
4 Het gaat dan om auteurs als Maria Edgeworth, Amelia Opie, Anna Maria Bennett, Lady Morgan. Voor deze vergelijking nam ik als uitgangspunt de op dat moment in onze database aanwezige data betreffende de receptie van Engelse schrijfsters. De in 2009 gebruikte oude versie van de database kan ook nog geconsulteerd worden, op http://www.databasewomenwriters.nl.
5 Zie Van Dijk 2009: 165.
6 Ik betrek deze editie hier niet in mijn betoog; ik heb deze nog niet kunnen raadplegen.
7 Zoals ook vastgesteld door Van Woudenberg 2007: 77.
8 Minstens circa vijftien, uit het Duits en het Engels.
9 Wat overigens in die tijd zeer gangbaar was. De casus Austen-Montolieu is uitgebreid bestudeerd door Cossy 2006 en Isabelle Bour 2007.
10 Het gaat hier om één van de recentelijk gevonden gegevens (zie ook onder het kopje ‘Eerdere aandacht voor Jane Austen?’): een ‘aankondiging’ in het Nieuwsblad voor den Boekhandel. In de negentiende eeuw waren die ‘aankondigingen’ in feite vaak uitnodigingen aan vertalers (‘Ter vertaling aangeboden’).
11 In hun besprekingen van vertaalde romans lieten de critici niet na om die ergernis te spuien, zoals bijvoorbeeld deze anonieme recensent in De Gids 1871 III, p. 188–189: ‘Het aantal van grage vertalers neemt zoo schromelijk onder ons toe, dat éérst het loon verlaagd is en daarna en daardoor, ook al zeer spoedig het gehalte van den geleverden arbeid. Maar al te velen, wier opvoeding en ontwikkeling ons wettigden een zelfstandig werk van hen te verwachten, hunkeren naar dien slaafschen vertaalarbeid, en onze arme taal en stijl moeten dan maar al te dikwijls boeten voor de overdreven mededinging van hen, die, met de minste moeite ’t meest gediend zijnde, zich tevreden stellen met het schamel loon voor het weergeven der gedachten van anderen […] Hoe wenschelijk ’t ook zij dat het goede vreemde boek onder het bereik gebragt worde van den landgenoot, zoo zal toch bij menige vertaling de vraag rijzen, of ’t niet voor het behoud van de zuiverheid onzer taal nog wenschelijker geweest ware dat het maar ontoegankelijk gebleven was voor degenen onder ons, die alleen het Hollandsch magtig zijn.’
12 Samengesteld op basis van gegevens uit de in noot 3 genoemde database NEWW. Het gaat hier om afzonderlijk verschenen vertalingen, dus niet alleen van romans, maar ook van losse verhalen, afkomstig uit een bundel en gepubliceerd in een tijdschrift. NB Het is goed mogelijk dat nog niet álle vertalingen zijn getraceerd.
13 Er is nog weinig archiefmateriaal voorhanden inzake Van Uildriks; correspondenties tussen uitgevers en vertalers/vertaalsters zouden nader onderzocht moeten worden.
14 Een aantal daarvan is bijvoorbeeld te vinden in Woolf 1995.
15 Mandal & Southam 2006: 1.
16 Gegeven de in ons onderzoek centraal staande kwestie van ‘gender’, houden wij er expliciet rekening mee dat een vrouwelijke auteur juist ook welbewust een mannelijke vertelinstantie heeft kunnen creëren – en omgekeerd.
17 Afgezien uiteraard van het verschil in genre tussen de adaptaties (tekst vs. beeld) en in eisen die in de verschillende periodes aan vertalingen werden gesteld.
18 Voor uitgebreide argumentatie, zie Cossy 2006.
19 Maas 2000. 
20 Zie over haar leven ook: Grafstenen krijgen een gezicht: Het verhaal van Gonne van Uildriks. https://begraafplaatsveldwijk.wordpress.com/2011/03/24/het-verhaal-van-gonne-van-uildriks/.
21 Brief d.d. 14 september 1904 (Maas 2000: 27).
22 Brief d.d. 5 oktober 1904 (Maas 2000: 28).
23 Maas 2000: 23; op verzoek van Loman werd in 1907 ook de scheiding uitgesproken.
24 Ibid.
25 Brief d.d. 24 mei 1906 (Maas 2000: 85).
26 Brief d.d. 24 mei 1906 (Maas 2000: 84).
27 In haar brieven komen ook regelmatig verwijzingen voor naar schrijfsters, zoals bijvoorbeeld Clara Viebig (28 februari 1906) en George Sand (herhaaldelijk).
28 Redactie W.B., ‘Jane Austen (1775–1817)’, in Jane Austen’s roman Gevoel en Verstand, vertaald door G. van Uildriks. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1922, p. VI (cursivering van mij).
29 Van der Leek 1923: 36–38.
30 Ibid.
31 Ik verwijs hier naar de fragmenten zoals ze binnen Delpher worden gepresenteerd (https://www.delpher.nl/nl/kranten).
 

Bibliografie
Bour, Isabelle. 2007. ‘The Reception of Jane Austen’s Novels in France and Switzerland: The Early Years, 1813–1828’, in: Mandal & Southam, p. 12–33.

Cossy, Valérie. 2006. Jane Austen in Switzerland: A Study of the Early French Translations. Geneva: Slatkine.

Dijk, Suzan van. 2009. ‘Researching Women’s Place in the Literary Field: Anglophone Authors in the Netherlands’, in: Tom Toremans & Walter Verschueren (eds.), Crossing Cultures: Nineteenth-Century Anglophone Literature in the Low Countries. Leuven: Leuven University Press, 2009, p. 159–176.

LeekHarmen van der. 1923. In: Opwaartsche Wegen, jg. 1.

Maas, Nop (ed.). 2000. ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’: brieven van Marcellus Emants aan Gonne Loman-van Uildriks. Den Haag: Letterkundig Museum. 

Mandal, Anthony & Brian Southam (eds). The Reception of Jane Austen in Europe. London & New York: Continuum, 2007.

Woolf, Virginia. 1995. Killing the Angel in the House: Seven Essays. London: Penguin.

Woudenberg, Maximiliaan van. 2007. ‘Going Dutch: The Reception of Jane Austen in the Low Countries’, in: Mandal & Southam, p. 74–92.