Zoals het voor een bij Athenaeum–Polak & Van Gennep gepubliceerde klassieker betaamt, is de nieuwe vertaling van Walter Scotts historische roman Ivanhoe; A romance (1819) van de hand van Harm Damsma en Niek Miedema voorzien van enige toelichting en verantwoording: in totaal een pagina of twintig. Ik wil me hier beperken tot deze aspecten; over de kwaliteit van de vertaling mogen anderen oordelen.
De ‘Inleiding’ (p. 7–17) van de vertalers begint met een merkwaardige opmerking: ‘Dat hier een nieuwe editie van de bijna tweehonderd jaar oude roman Ivanhoe ligt is verre van vanzelfsprekend. Teksten verouderen immers vanaf het moment dat ze zijn geschreven.’ De tweede zin lijkt mij eerder een argument voor het feit dat Ivanhoe steeds weer opnieuw vertaald is, juist omdat de blijvende belangstelling voor steeds weer nieuw publiek zorgde (zie mijn artikel ‘“Hath not a Jew eyes?” Ivanhoe en zijn vertalers en bewerkers’ in Filter 4:4).
Over de vertaalgeschiedenis van Ivanhoe doen Damsma en Miedema enkele uitspraken: ‘Het boek is in veertig talen verschenen’ melden ze bijvoorbeeld. Deze mededeling wekt de indruk van een nauwkeurige telling, maar ze lijkt me niet juist. Een rondgang van een minuut of tien door via internet toegankelijke bibliotheekcatalogi levert al drieëntwintig uitgaven op, behalve in de voor de hand liggende grote en kleine nationale talen ook in het Gaelic, het Telugu en het Groenlands. Het zullen er dus veel meer dan veertig zijn. Over de Nederlandse vertaalgeschiedenis zeggen Damsma en Miedema: ‘alleen al in Nederland zijn er minstens zeven verschillende vertalingen van [Ivanhoe] gemaakt. De eerste dateert al van 1824, de meest recente is van 1981’ (p. 9). Bedoeld is: integrale vertalingen; over de vele bewerkingen en vrije adaptaties hebben ze het een paar regels verder. Helaas vermelden Damsma en Miedema niet op welke gegevens ze zich baseren. Wie zich de moeite getroost de eerste integrale vertaling – van de hand van W.L.H. Köster Henke – naast ‘de meest recente’ (van Paul Schultink) te leggen, ziet dat ze wel erg veel op elkaar lijken. Ik zeg ‘moeite getroost’, want het is niet zo gemakkelijk om vooral negentiende-eeuwse Ivanhoe-vertalingen te vinden. Maar wie ze toch vindt, de vanaf 1851 verschijnende van Mark Prager Lindo bijvoorbeeld, ziet dat deze de tekst van Köster Henke redactioneel bewerkte, en in 1893 bewerkte Jan ten Brink op zijn beurt de bewerking van Lindo – maar dat staat netjes op de titelpagina van deze uitgave. Bij Schultink ontbreekt zo’n vermelding. De eerste pagina’s en andere kenmerken van de door mij getraceerde Ivanhoe-vertalingen vergelijkend, kom ik, inclusief die van Damsma en Miedema, tot zes integrale vertalingen, want er zijn ook nog de vaak herdrukte en bewerkte van Gerard Keller (vanaf vermoedelijk 1893), een anonieme uit de jaren twintig van de twintigste eeuw, een van Elka Schrijver uit 1952 en een van Margot Bakker uit 1961, die voor het laatst in 2000 is herdrukt. De jongste integrale vertaling vóór die van Damsma en Miedema is dus twintig jaar ouder dan ze zelf denken.
Op vertaalhistorisch gebied is verder nog op te merken dat de mededeling aan het begin van de ‘Verantwoording’ achterin het boek (p. 530–531), dat ‘Bijzonder aan deze uitgave is dat wij de inleidende brief van Laurence Templeton, die aan het eigenlijke verhaal voorafgaat, hebben opgenomen,’ de indruk wekt dat dat nooit eerder is gebeurd. Maar ook Köster Henke, Prager Lindo en Keller namen deze mystificerende brief van de zogenaamde bezorger van een Ivanhoe-manuscript op – hoewel hij in latere Lindo- en Keller-uitgaven vaak ontbrak.
Dan de uitgangspunten van de vertalers, zoals uiteengezet in de onderhoofdstukken ‘Integrale vertaling (een stellingname)’ (p. 11–14) en ‘Integrale vertaling (de praktijk)’ (p. 15–17) van de inleiding, waarin overigens enkele malen de term ‘hertaling’ voorkomt waar ik me ‘hervertaling’ zou kunnen voorstellen maar ‘vertaling’ of ‘nieuwe vertaling’ zou verwachten. Elders komt ‘hertaling’ overigens wel voor in de gebruikelijke definitie van ‘intralinguaal’ (p. 13) een tekst wat vorm en taal betreft aanpassen aan actuele behoeften. Damsma en Miedema thematiseren terecht een algemeen en bekend probleem bij het vertalen van niet-hedendaagse teksten: taal van vroeger moet taal van nu worden. In het geval van Ivanhoe betekende dat, dat voor de verteltaal van Scott een kloof van bijna tweehonderd jaar moest worden overbrugd, met de complicerende factor dat de auteur zijn figuren een soort fictief ‘middeleeuws’ laat praten. Voor Scotts taal kozen de vertalers voor ‘licht archaïserend’ taalgebruik, het ‘middeleeuws’ werd ‘sterk gedoseerd quasi-Middelnederlands’ (p. 15). ‘Sterk gedoseerd’ lees ik als: met mate en, zoals de vertalers zelf zeggen, niet op een eeuwtje of zo kijkend. Dat is allemaal verdedigbaar. Vreemd is in dat verband wel dat achterin het boek (p. 528–529) een ‘Woordenlijst’ is opgenomen als ‘handreiking in de vorm van een lijst waarop van de minst bekende woorden […] de betekenis wordt gegeven’ (p. 16). Nog vreemder is dan de mededeling dat de meeste van die woorden ‘gewoon in de moderne Van Dale te vinden zijn’. Voor wie is dan zo’n woordenlijst bedoeld? Als ze voor mij is bedoeld, waarom staat bijvoorbeeld – ik prikte op een willekeurige bladzij – het woord ‘preceptorij’ er dan niet in, dat ik niet ken en dat ook niet in mijn ‘moderne Van Dale’ staat? Eveneens selectief is het feit dat de vertalers wél de inleidende brief van ‘Laurence Templeton’ uitvoerig annoteren, maar niet de rest van de roman. Met het argument: ‘omdat de dichtheid van historische verwijzingen daarin extra groot is, zodat er anders teveel onbegrepen zou blijven en het romantische concept van de gefingeerde auteur te schimmig zou blijven’ (p. 531). Maar, zou je kunnen zeggen (en de vertalers zeggen het ook op p. 530): de gefingeerde brief maakt onlosmakelijk deel uit van het romantische concept van het boek. Wil je als vertaler dit concept aan de lezer van nu aanbieden, dan moet je alles annoteren – of niets.
Damsma en Miedema wilden Ivanhoe, dat zij een ‘sterk verouderd’ kunstwerk noemen (meer klassieker-bashing op dezelfde bladzij), ‘voor eigentijdse lezers beschikbaar […] stellen’, vanuit de niet erg optimistische verwachting dat zoiets ‘per definitie voor een beperkt publiek’ (citaten p. 11–12) gebeurt. Een beetje meer vertrouwen in Scotts Ivanhoe, in de potentiële lezer en in de mogelijkheden om zonder allerlei hulpmiddelen als selectieve woordenlijsten en selectieve annotatie en mét de doeltaal zelf een klassieker te presenteren lijkt mij een betere optie. Als je als vertaler in de laatste zin van je inleiding schrijft dat je je ‘hertaling’ (zie de opmerkingen hierboven) als een ‘soort facelift’ beschouwt en hoopt dat je ‘Scotts klassieker op een acceptabele manier een schijn van hernieuwde vitaliteit [hebt] kunnen meegeven’, dan ben je niet tevreden over je werk.
Het voorbeeld van de selectieve woordenlijst komt overigens uit de Penguin Classics-editie van Ivanhoe uit 2000 die Harmsma en Miedema noemen (p. 7) maar niet als bron van hun vertaling vermelden. De annotatie bij de zogenaamde brief van Laurence Templeton uit de nieuwe Nederlandse vertaling is een uittreksel van de voetnoten uit deze wetenschappelijke editie. Wat in de Penguin Classics-editie en helaas ook in de Nederlandse vertaling ontbreekt is de oorspronkelijke ondertitel van Ivanhoe: ‘A romance’.
Walter Scott, Ivanhoe. Vertaald en ingeleid door Harm Damsma en Niek Miedema. Amsterdam: Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2006.