Een vergeten vertaalster: Titia van der Tuuk    13-21

Sophie Levie

De nieuwe Nederlandse vertalingen van twee verschillende versies van Tolstojs Oorlog en vrede hebben terecht veel aandacht gekregen in de pers. Bij de verschijning van de vertaling van de oerversie bij Ambo in 2005, die bijna 700 pagina’s korter is dan de complete brontekst, was de kritiek al uitzonderlijk lovend en geïnteresseerd. De publicatie in 2006 in Van Oorschots Russische Bibliotheek van de nieuwe versie van de gehele tekst, met alle filosofische verhandelingen en de epilogen, genereerde opnieuw enthousiaste aandacht voor Tolstojs dikke roman, een boek dat voor veel recensenten een mijlpaal in hun leesgeschiedenis lijkt te vormen. Zo schreef Michel Krielaars in NRC Handelsblad (6 oktober 2006) naar aanleiding van de nieuwe Oorlog en vrede bij Van Oorschot:

Hoe vaak heb ik Tolstojs Oorlog en vrede gelezen? Vier of vijf keer, geloof ik. Het vuistdikke boek, in delen verschenen tussen 1867 en 1870, is een van de weinige romans die mijn leven hebben bepaald, omdat het me op jonge leeftijd in aanraking bracht met grootse literatuur, dramatische geschiedenis en zinderende romantiek. Maar ook omdat het over alles gaat wat menselijk is: twijfel, onzekerheid, arrogantie, daadkracht, grootheidswaan, behoudzucht, verlangen naar het nieuwe, grilligheid, onzinnige verliefdheid, domheid, achterbaksheid, hypocrisie, snobisme en achterlijkheid. Na mijn eerste bad in Oorlog en vrede was ik verslaafd aan de families Bezoechov, Rostov en Bolkonski, wier lotgevallen ten tijde van de Russische oorlogen met Napoleon aan het begin van de 19de eeuw de basis vormen van Tolstojs lofzang op het leven.

En ruim een jaar eerder gaf Bas Heijne in zijn bespreking van de ‘soort Oorlog en vrede light’ ook via een reeks abstracte begrippen aan van welke stof Tolstojs roman is gemaakt (NRC Handelsblad, 16 september 2005). Heijne spreekt van ‘trouw en ontrouw, geloof en ongeloof, illusie en desillusie, macht en onmacht’. Heijne en Krielaars noemen beiden natuurlijk ook de momenten waarop de auteur zijn personages toont als existentialistische zoekers en de levenslessen die hij hen laat ondergaan, maar in hun besprekingen ligt het accent veel sterker op de hartstochtelijke emoties in de roman, dan op de visie van Tolstoj als didacticus en geschiedfilosoof.

Werd de vertaling van de oerversie door Krielaars ‘swingend’, en door Heijne ‘spetterend’ en ‘brutaal’ genoemd, de nieuwe vertaling die Van Oorschot heeft laten maken ‘gaat alle verwachtingen te boven’ (Krielaars). Uiteraard worden de namen van de vertalersduo’s genoemd en krijgen Zeeman/Papma en Bloemen/Wiebes de credits die ze behoren te krijgen.

Dat de nieuwe vertalingen van een aantal kopstukken uit de Russische negentiende-eeuwse literatuur1 kennelijk op een goed moment kwamen, mag blijken uit de verrassende verkoopsuccessen. Hoge stapels Tolstoj verdwenen bij menige boekhandel direct na het verschijnen als sneeuw voor de zon en ook de nieuwe vertalingen van Dostojevski en Tsjechov liepen uitstekend. Van Oorschot had de lancering goed voorbereid. De uitgeverij gaf ruime publiciteit aan de opfrisbeurt van delen uit de Russische Bibliotheek en liet in de aanbiedingsfolders de vertalers2 hun zegje doen over de auteur, de vorige versie en de nieuwe versie die zijzelf net hadden afgeleverd. Dat zal heel anders zijn geweest bij de eerste vertaling van Oorlog en vrede. Ik vroeg me af: hoe en wanneer deed dit boek zijn intree in de Nederlandse literatuur en wie heeft Oorlog en vrede eigenlijk voor de eerste maal vertaald? Welke uitgever bracht het boek op de markt en in welke bewoordingen werd Tolstoj destijds in de kritiek besproken? 

Oorlog en vrede in Nederland toen

Bestond er van Oorlog en Vrede eene goede hollandsche vertaling, men zou zich een hollandsch gezin kunnen denken dat een geheelen winter, avond aan avond, zich om de theetafel schaarde en, altijd onder de magt derzelfde bekoring, het eindeloos verhaal van Tolstoï aanhoorde. Tweeduizend bladzijden. (Busken Huet 1912: 57)

Wellicht vormde de schildering van dit imaginaire huiselijke tafereel door Cd. Busken Huet de aanzet tot de eerste vertaling van Oorlog en vrede in het Nederlands. In een essay uit 1885 getiteld ‘Nieuwe Russische Letteren’, signaleert hij eerst de opkomst van de Slavische beweging in de Slavische landen zelf. Deze heeft geleid tot een verwetenschappelijking van het onderzoek naar de eigen geschiedenis en cultuur en de weg bereid voor de groeiende kennis van de Russische literatuur, ook buiten Rusland, zo legt Huet uit.

Te Warschau, te Krakau, te Posen, te Lemberg, zijn slavische akademien en genootschappen verrezen. Steden als Belgrado, Sofia, Philippopoli, die vijftig jaar geleden niet meer dan half barbaarsche dorpen waren, bezitten op dit oogenblik wetenschappelijke slavische instellingen. Te Sofia hebben de Bulgaren de grootste turksche moskee herschapen in eene openbare bibliotheek en eene nationale drukkerij. De Russische nationale letteren zijn europeesch gemeenbezit geworden. Gogol gaf het sein; Tourguénef volgde; Dostoievski geraakte op de voordragt; Tolstoï voltooit. (idem: 47)

De Russische letteren mogen dan ‘europeesch gemeenbezit’ geworden zijn, de bekendheid met romans en gedichten uit Rusland was in 1885 in Nederland nog niet erg groot. Men ‘kende’ Toergenjev en dankzij Hendrik Wolfgang van der Mey was ook Poesjkin in Nederland geïntroduceerd.3 Van der Mey las Russisch, maar hij zal in Nederlandse culturele kringen wel een van de zeer weinigen geweest zijn. De belangstelling voor Russische literatuur in Nederland ontwikkelde zich grotendeels via een Franstalige omweg. Met behulp van Franse (en Duitse) vertalingen van de romans en door de artikelen van Eugène-Melchior De Voguë leerde de Nederlandse tijdschriftenwereld de Russische roman kennen. Huet volgde De Voguë en ook Arij Prins las zijn stukken, die vanaf 1883 in de Revue des deux mondes verschenen en in 1886 werden gebundeld in Le roman russe.4

De eerste Nederlandse vertaling van Oorlog en vrede verscheen in 1887 bij uitgeverij Gouda Quint in Arnhem. Titia van der Tuuk (1854–1939) was de vertaalster en voor haar werk deed zij een beroep op een Franse én een Duitse versie van de roman, zoals destijds niet ongewoon was.5 De korte inleiding van Gerard Keller6 begint aldus:

Mejuffrouw Titia van der Tuuk zou ik kunnen benijden, niet zoozeer om hare gaven des geestes en om hare grondige kennis van vele talen, dan wel om den vrijen tijd, dien zij had en die haar veroorloofde Oorlog en Vrede in ons Hollandsch over te brengen.

Het is een genot aan een werk van Tolstoï zijne krachten te wijden en woorden en uitdrukkingen te kiezen, die den zin en den geest weergeven van de eenvoudige, gespierde taal, waarin hij zijn edele en gevoelvolle gedachten uit en zoo aanschouwelijk de wereldgebeurtenissen en de voorvallen uit het intieme leven beschrijft. Het moge eene zware taak zijn, maar eene dankbare taak is het zeker zijne landgenooten in staat te tellen om dit zeldzaam voortreffelijke werk te leeren kennen.7

Het Hollandse gezin van Huet kon zich dus om de theetafel scharen. In zijn essay uit 1885 wijst Huet op de directheid van de beelden waarmee Tolstoj zijn verhaal van oorlog en vrede vertelt. Hij voorspelt dat de stijl ervoor zal zorgen dat de afstand in tijd wegsmelt en dat de lezer zich moeiteloos met het vertelde zal kunnen identificeren, terwijl Tolstoj toch vertelt over een ‘vergeten wereldgebeurtenis’8 en het vreemde van de Russische cultuur her en der uit de roman oprijst. Huet doet dit uiteraard in zijn negentiende-eeuws vocabulaire, maar de essentie van zijn beschrijving verschilt minder van die van Heijne en Krielaars dan ik had verwacht. Ook in de stukken van J.H. Hooyer in De Gids van 1886 en 1887, in die van Wolfgang van der Mey in Los en vast in 1888 en van ‘H’ datzelfde jaar in De Tijdspiegel, zijn karakteriseringen van Oorlog en vrede te vinden die niet zo heel sterk verschillen van die van onze critici nu. Hooyer observeerde in 1886:

Tolstoi bespeelt (…) het gansche klavier der menschelijke gewaarwordingen. Naast de idylle staat de tragedie. Het liefelijke en het ontzettende stelt hij u voor oogen, beiden even aangrijpend. Hij weet uw gevoel in beweging in zachte ontroering te brengen, en hij laat u rillen. Hij is wáár, maar hij is niet ruw; hij schokt, maar hij pijnigt niet. (Hooyer 1886: 15)

En twee jaar later stelt Van der Mey, dat Tolstoj ‘het nietige aan het grootsche koppelt’:

Met kinderlijke vrijmoedigheid noemt hij alles bij naam. Zijn realisme schrikt niet terug dingen aan te roeren, die het schaamtegevoel liever niet aanroert. Maar zoo hij wijst op het den mensch omslobberende vuil en op de prozaïsche beuzelingen, hij wijst ook heen naar de ideale menschelijke schoonheid. Lang blijft hij met u stilstaan bij het zeer ordinaire, om u plotseling een diepen blik te laten werpen in onopgeloste levensvragen, of u van het terrein van het epische realisme te verplaatsen naar de sferen der abstractie. (Van der Mey 1888: 207–208)

Terwijl de negentiende-eeuwse beschrijving van de thema’s in de roman en de verwachtingen omtrent de wijze waarop deze de lezer zullen aanspreken niet zo heel anders lijken dan die van onze eigentijdse critici, verschilt de manier waarop de late negentiende eeuw Tolstojs filosofie oppakt hemelsbreed van de summiere aandacht die zijn godsdienstig en maatschappelijk gedachtegoed nu krijgt. In zijn studie uit 1952, Tolstoj in Nederland, stelt Rudolf Jans dat in de visie van de Nederlandse literatoren vanaf 1885 de Russische roman een overtuigende synthese van kunstwerk en strekkingsroman vormde. Hij spreekt zelfs van een ‘bewijsstuk in handen van ethici, die de aesthetica niet zonder meer als levensnorm kunnen aanvaarden’.9 Jans bespreekt in detail de visie op Tolstoj van de kring rond De Gids, en beschrijft vervolgens de afstand die de Tachtigers om begrijpelijke redenen bewaarden. Voor Huet was Tolstoj nog louter als kunstenaar van belang. Gaandeweg echter wordt Tolstoj gebruikt als bondgenoot voor alle zuilen die de maatschappij in Nederland tussen 1885 en 1910 kent. Socialisten, christen-anarchisten, katholieken, protestanten, pacifisten en utopisten vinden allen iets van hun gading in zijn ideeënleer of gaan er hartstochtelijk tegen in. 

Titia van der Tuuk: ‘Athéiste’, ‘Libre-penseuse’10
De eerste vertaalster van Oorlog en vrede kwam uit een predikantengezin in Groningen. Zij volgde een opleiding tot onderwijzeres en werkte een kleine tien jaar in het onderwijs totdat zij in 1882 vanwege toenemende doofheid en onenigheid met haar werkgevers deze loopbaan moest beëindigen. De onenigheid kwam voort uit het feit dat zij inmiddels, na jarenlange twijfel en innerlijke strijd, atheïstische en vrijdenkers-overtuigingen huldigde. Vanaf 1885 verdiende zij haar brood met schrijven en vertalen, activiteiten die haar ook volop gelegenheid boden haar ideeën over opvoeding te tonen en de jeugd direct aan te spreken. Zij vertaalde een aantal titels van de Engelse kinderboekenschrijver G.A. Henty, die in de reeks Van Strijd en Overwinning werden uitgebracht door Hilarius in Almelo in de jaren negentig. En ze leverde bijdragen aan ten minste acht kinder- en jeugdtijdschriften, een aspect van haar bezigheden dat nog geen aandacht heeft gekregen, voor zover ik het kan overzien.11 Ze leverde bijdragen aan De nieuwe kinderbibliotheek, Jong Nederland, Sint Nicolaas, Ons blaadje, Onze kinderen en Jeugd. Het blaadje Voor onze kleinen (1894) en het tijdschrift Excelsior (1895–1897) redigeerde ze zelf. Dit ‘Maandschrift voor jonge dames’, dat zich richtte op ‘meisjes die de schoolbanken net verlaten hebben’, werd eveneens door Hilarius uitgegeven.12 Het was gevuld met verhalen (ook vertalingen uit het Frans, Duits en Engels), gedichten, bladmuziek en beschouwingen over allerlei zaken die voor meisjes belangrijk geacht werden. Ieder nummer bevatte wat tekstfragmenten in de moderne vreemde talen. Toen lezers lieten weten dit te moeilijk te vinden, antwoordde Van der Tuuk in de correspondentierubriek dat ze de moed niet snel moesten opgeven, omdat ze daarmee niet alleen aan talenkennis zouden winnen, maar zo ook de goede gewoonte zouden verkrijgen om tot de zaak te willen doordringen (Rietveld-van Wingerden 1995: 132). Naast het vertalen en bewerken van kinderliteratuur (sprookjes van Andersen), schreef zij ook zelf verhalen voor kinderen. De jeugd was voor haar een belangrijk aandachtsgebied, maar lang niet het enige. Zij hield lezingen, was redactielid van het vrijdenkersorgaan De Dageraad en enige jaren ook lid van het hoofdbestuur van de gelijknamige vereniging. Zij ijverde voor vrouwenkiesrecht en was actief in de Rein-Levenbeweging en de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn. In het verlengde hiervan schreef zij opvoedkundige boeken, pamfletten tegen alcoholmisbruik en brochures over het seksuele leven van de vrouw. Zij was tevens vegetariër, geheelonthoudster en antimilitariste.13

De roman van Tolstoj is Van der Tuuks enige vertaling uit de Russische literatuur. In 1888 vertaalde zij één andere roman uit de wereldliteratuur: Don Quichotte. Ook al lijken haar overtuigingen op een aantal punten een direct raakvlak gehad te hebben met die van Tolstoj, het is in de negentiende-eeuwse verhoudingen toch nauwelijks voor te stellen dat zijzelf de Arnhemse uitgever Gouda Quint de suggestie heeft gedaan om haar een vertaling van Oorlog en vrede te laten maken. Bovendien is er geen antwoord op de vraag of zij Tolstoj al had gelezen voordat ze begon te vertalen en of ze hem als denker kende. Zou het Gerard Keller zijn die zijn stadgenoot heeft aangeraden Oorlog en vrede te laten vertalen? Keller was als hoofdredacteur van de Arnhemsche Courant en criticus bij een aantal tijdschriften zeker op de hoogte van de Russische mode die vanuit Parijs naar Nederland kwam overwaaien. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij Gouda Quint op het spoor van Tolstoj heeft gezet en daarbij Van der Tuuk als vertaalster noemde, juist vanwege de parallellie in beider ideeën. Dat hij de roman inleidde, pleit voor dat idee. Uit het gegeven dat van de vertaling van Van der Tuuk in 1903 een tweede druk verscheen bij de uitgever Cohen & Zonen in Amsterdam en in 1910 een derde bij de Haagse uitgever Blankwaardt & Schoonhoven, mogen we opmaken dat Tolstojs roman succes had bij de Nederlandse lezer. Maar hoeveel succes, in financieel en intellectueel opzicht, bracht deze onderneming Van der Tuuk? De formulering waarmee Keller zijn inleiding begint, de altijd wat neerbuigende schouderklopjes voor mejuffrouw Van der Tuuk van de heren recensenten aan het eind van hun besprekingen van Oorlog en vrede – als zij al een woord aan de vertaling wijden – doen vermoeden dat zij niet als serieuze gespreksgenoot aan literaire discussies deelnam. Was dat eigen keuze? Het lag in ieder geval heel anders in de levensbeschouwelijke kringen waarin zij actief was. Daar sprak en schreef zij over de sociaaldemocratie, over de noodzaak te strijden voor maatschappijverbetering, over godsdienst, atheïsme en moraal, en andere sociale vraagstukken.14 Wat Van der Tuuk zelf van Tolstojs roman vond, in hoeverre zij de groeiende belangstelling voor Russische letteren volgde en of haar status als vertaler door het werk aan deze roman veranderde, heb ik niet kunnen bepalen. Er lijkt bijzonder weinig materiaal bewaard te zijn dat inzicht kan geven in de relatie die Van der Tuuk met haar uitgevers had en haar nalatenschap is nog niet openbaar toegankelijk.

In een artikel uit 1991 getiteld ‘De bibliotheek van Titia van der Tuuk als venster op de wereldvrouwenboekerij’ laat Myriam Everard zien dat Van der Tuuk een eigen bibliotheek aanlegde, onder andere omdat haar in het Arnhemse leesmuseum boeken werden geweigerd die voor vrouwen minder geschikt werden geacht. Everards belangstelling voor de bibliotheek komt met name voort uit haar wens te achterhalen welke lectuur Van der Tuuk richting gaf bij haar feministisch-ideologische keuzes. Een antwoord op de vraag wat zij kende aan Frans, Duits en Engels fictioneel proza en wie of wat haar voorbeelden waren, is in haar artikel niet te vinden, maar wellicht ligt dat nog verborgen in de ‘stapels dozen, kisten, grote kasten, kleine kasten, reiskoffers, hutkoffers, vol met boeken, tijdschriften, manuscripten, drukproeven, brieven, knipsels, aantekeningenboekjes, rekeningen, foto’s’ waaruit haar nalatenschap schijnt te bestaan (Everard 1991: 54).

Van één contact van Titia van der Tuuk met de Nederlandse literatuur zijn een paar aardige sporen te vinden. In de brief aan haar vriendin Aleida van het einde van de jaren zeventig beschrijft Van der Tuuk hoe ze na jarenlange strijd het geloof heeft afgezworen en atheïste en vrijdenkster is geworden (zie noot 10). Ze vertelt hoe de kennismaking met de ideeën van Multatuli haar in die strijd geholpen heeft. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij na het lezen van Multatuli’s ideeën ook de man zelf wil leren kennen. In de eerste maanden van 1878 trekt Multatuli door het land en houdt hij lezingen in allerlei plaatsen, waaronder Kampen, Zwolle, Deventer en Zutphen. Daar, in Zutphen, heeft Van der Tuuk in ieder geval een voordracht van Multatuli bijgewoond. Er ontstaat vervolgens ook enig persoonlijk contact, zoals in Multatuli’s brieven is na te lezen. Hij krijgt visite van Juffr. Van der Tuuk, gaat bij haar theedrinken en nodigt haar uit voor een logeerpartij in Geisenheim. Waarover zij spraken, onthullen die paar brieven, waarin Multatuli haar altijd met enig medelijden noemt, niet. In zijn recente Multatuli-biografie geeft Dik van der Meulen aan dat Multatuli de ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur op de voet volgde, maar dat hij zich minder systematisch bezighield met de nieuwe buitenlandse letteren.15 Tevens maakt Van der Meulen melding van ten minste één boek dat Multatuli in 1878 aan Van der Tuuk stuurde omdat het op hemzelf veel indruk had gemaakt. Het betreft de derde druk van Carel Vosmaers Londinias (Van der Meulen 2002: 655, 657). Stel nu dat Van der Tuuk haar Oorlog en vrede-vertaling aan Multatuli had toegezonden. Over welke aspecten van het boek zouden ze dan hebben geconverseerd? Over ‘het den mensch omslobberende vuil’ of over ‘onopgeloste levensvragen’? Over ‘geloof en ongeloof’ of over ‘de wereldgebeurtenissen’? Er is geen enkele kans dat we dit ooit te weten komen: Multatuli overleed in februari 1887, hetzelfde jaar dat de vertaling uitkwam.

 

Noten
1 Niet alleen Oorlog en vrede, ook Tolstojs novelle Kinderjaren en teksten van Dostojevski en Tsjechov zijn in nieuwe vertalingen verkrijgbaar, zie Weststeijn 2006.
2 Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel voor het Tsjechov-project, Arthur Langeveld vertaalde Dostojevski opnieuw. Zie ook het interview dat Cees Willemsen met Langeveld hield voor het Tijdschrift voor Slavische Literatuur.
3 Zie hierover Willemsen 1993: 183–206 en Van de Schoor 1993. Aerts 1997: 516 wijst op het feit dat Toergenjev al in 1868 in De Gids was gesignaleerd door H.P.G. Quak.
4 Prins correspondeerde met De Voguë in verband met de voorbereiding van een artikel over Russische naturalisten, dat overigens nooit verscheen, zie Prick 1971: 47.
5 Oorlog en vrede werd eerst in afleveringen gepubliceerd, de eerste Russische editie in boekvorm dateert uit 1870. Van der Tuuk maakte voor haar vertaling in het Nederlands gebruik van de eerste Franse vertaling uit 1884: Comte Léon Tolstoï, La Guerre et la Paix. Roman historique traduit avec l’autorisation de l’auteur par une Russe (Princesse Irène Paskovitch). 3 volumes. Paris: Hachette en de eerste Duitse vertaling uit 1885/86: Krieg und Frieden: Historischer Roman von Graf Leo Tolstoi, mit Genehmigung des Autors herausgegeben; deutsche Übersetzung von Dr. Ernst Strenge. 4 Bd. Berlin: A. Deubner.
6 Zie over hem de bijdrage van Rob van de Schoor elders in dit nummer van Filter.
7 De titelloze inleiding van Keller staat op p. 5 en 6 (Tolstoj 1887). Weststeijn haalt in zijn artikel (zie n. 1 hierboven) ook Kellers woorden aan.
8 Voor de goede orde: Tolstoj beschrijft in zijn roman Napoleons veldtochten tegen Rusland.
9 Jans 1952: 31; Jans geeft een korte evaluatie van de vertaling van Van der Tuuk op p. 150–151.
10 Zij noemt zich zelf zo in een brief aan een vriendin die werd gepubliceerd in De Tolk van den vooruitgang en is opgenomen in de Volledige Werken van Multatuli, dl. XIX, p. 233. Multatuli merkte haar hartekreet op. In een brief van april 1878 schrijft hij aan Mimi: ‘Visite van Juffr. Van der Tuuk die zoo dapper in den Tolk V.V. voor haar atheisme uitkwam. Ze schynt ’n oprecht meisje te zijn. De stumpert is erg mank.’ Idem, p. 456.
11 De tijdschriften waaraan Van der Tuuk meewerkte staan beschreven in Rietveld-van Wingerden 1995.
12 Behalve de naam van Hilarius, kwam ik de namen van Becht, E.&M. Cohen, Kluwer, Noording, Van den Sigtenhorst, Sijthoff, Veen en Vlieger tegen als uitgevers van de kinderliteratuur waarmee Van der Tuuk bemoeienis had.
13 Lemma ‘Tuuk, Titia Klasina Elisabeth van der’ (auteur Myriam Everard) http://www.iisg.nl/bwsa/bios/tuuk.html.
14 Een aantal aspecten van de levensbeschouwelijke standpunten van Van der Tuuk wordt belicht in drie opeenvolgende artikelen van René van Leeuwenhoek uit 1987.
15 Van der Meulen 2002: 767–768. Zie over Tolstoj en Multatuli ook Jans 1952: passim.

Bibliografie
Aerts, Remieg. 1997. De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. Amsterdam: Meulenhoff.

Busken Huet. Cd. 1912. ‘Nieuwe Russische Letteren, Graaf Tolstoï’, in Litterarische Fantasiën en Kritieken, deel XXIII. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon, p. 57, overgenomen uit: Nederland 3 (1885).

Everard, Myriam. 1991. ‘De bibliotheek van Titia van der Tuuk als venster op de wereldvrouwenboekerij’, Lust en Gratie, 32, p. 50–62.

Everard, Myrian. Lemma ‘Tuuk, Titia Klasina Elisabeth van der’ http://www.iisg.nl/bwsa/bios/tuuk.html, oorspronkelijk gepubliceerd in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, I, 1986, p. 137, 138.

Heijne, Bas. 2006. ‘Dit boek is nooit af’, NRC Handelsblad, 16 september.

Hooyer, J.H. 1886. ‘Graaf Léo Tolstoi’, De Gids, II, p. 1–32.

Hooyer, J.H. 1887. ‘Mors et Vita’, De Gids, IV, p. 297–321.

Jans, Rudolf. 1952. Tolstoj in Nederland. Bussum: Uitgeverij Paul Brand.

Krielaars, Michel. 2006. ‘De mottenkist is nu eindelijk afgestoft’, NRC Handelsblad, 6 oktober.

Leeuwenhoek, René van. 1987. ‘Mens voor de mensheid: Titia van der Tuuk als vrijdenkster’, Maandblad De Vrije Gedachte, nrs. 173, 174, 175, p. 21–26, 19–22, 18–22.

Meulen, Dik van der. 2002. Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Amsterdam: Uitgeverij SUN.

Mey, H. Wolfgang van der. 1888. ‘Een commentaar op Tolstoi’, Los en Vast, p. 1–34, 117–154, 207–250, 201–235.

Multatuli. 1950–1995. Volledige Werken. Bezorgd door G. Stuiveling en H. van den Bergh e.a. Amsterdam: Van Oorschot.

Prick, Harry G.M. (ed.). 1971. De briefwisseling van Arij Prins en Lodewijk van Deyssel. Dl. 1. ’s-Gravenhage: Nederlands Letterkundig Museum.

Rietveld-van Wingerden, Marjoke. 1995. Jeugdtijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757–1942. Bibliografie. Leiden: Primavera Pers.

Schoor, Rob van de. 1993. ‘De letterkundige kronieken van Wolfgang’, Voortgang, Jaarboek voor de Neerlandistiek, XIII. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU.

Tolstoj, L.N. 1887. Oorlog en vrede. Historische roman van Leo Graaf Tolstoï. Naar de Fransche en Hoogduitsche vertalingen door Titia van der Tuuk. Met een inleidend woord van Gerard Keller. 3 dln. Arnhem: P. Gouda Quint.

Tolstoj, L.N. 2005. Oorlog en Vrede. Vertaald uit het Russisch door Peter Zeeman en Dieuwke Papma. Amsterdam: Ambo.

Tolstoj, L.N. 2006. Oorlog en Vrede. Vertaling Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. Russische Bibliotheek deel 3 en 4. Amsterdam: Van Oorschot.

Weststeijn, Willem G. 2006. ‘Opnieuw vertaalde klassieke Russische literatuur’, Tijdschrift voor Slavische literatuur 45, december, p. 70–77.

Willemsen, Cees. 1993. ‘Hendrik Wolfgang van der Mey (1842–1914), first Dutch Slavist’, in: J. Braat, A.H. Huussen jr., B. Naarden, C.A.L.M. Willemsen, Russians and Dutchmen. Proceedings of the Conference on the Relations between Russia and the Netherlands from the 16th to the 20th century held at the Rijksmuseum Amsterdam. Groningen: Institute for Northern and Eastern European Studies, p. 183–206.

Willemsen, Cees. 2006. ‘Gelukkig is mijn moeder heel oud geworden. Interview met Nijhoff-prijswinnaar Arthur Langeveld’, Tijdschrift voor Slavische Literatuur, 44, oktober, p. 52–63.