Literair vertalers naar het Nederlands    6-16

Een veldanalyse

Kris Humbeeck

Vertalingen vormen een belangrijk segment van de Nederlandstalige boekenmarkt. Meer dan de helft van de fictietitels die in Vlaanderen en Nederland verschijnen is uit een andere taal vertaald. Het betreft natuurlijk niet alleen literaire werken; ‘spannende’ en ‘romantische’ verhalen, van de soort die onder meer door Harlequin worden gepubliceerd in de zogenaamde Bouquet-reeksen, nemen hier een grote plaats in.1 Maar dat gegeven doet niets af aan de zeer prominente rol die vertalingen spelen in het literaire systeem. De vraag is wel of de positie die vertalers bekleden in het literaire veld in Vlaanderen en Nederland daarmee overeenstemt.

Voelen literair vertalers naar het Nederlands zich eigenlijk gewaardeerd door de andere actoren (uitgevers, critici, consumenten) in het literaire veld? En kunnen ze hun brood verdienen door literatuur te vertalen? Of zijn ze om financieel het hoofd boven water te kunnen houden, domweg verplicht ook en misschien zelfs vooral de bovenvermelde spannende en romantische fictie te vertalen?

Over deze en nog zo’n vijftig andere kwesties werden in de zomer van 2005, door middel van een online enquête, 753 in Vlaanderen en Nederland actieve vertalers uitvoerig ondervraagd. Onderzocht werden met name 1) de invloed van institutionele factoren op de individuele loopbaan van literair vertalers, 2) het informatiegedrag en de concrete informatiebehoeften van deze vertalers en 3) de rol die literaire organisaties en (belangen)verenigingen spelen in het uitbouwen van een vertalerscarrière. De enquête paste in breder opgezet onderzoek naar informatiebehoeften in het literaire veld, dat in opdracht van de Nederlandse Taalunie en mede op verzoek van het Steunpunt Literair Vertalen werd uitgevoerd door de universiteiten van Rotterdam en Antwerpen.2

Ongeveer een vijfde van de gecontacteerde literair vertalers naar het Nederlands vulde de enquête op een bruikbare manier in. Op 14 respondenten na, woonden deze 157 literair vertalers in Vlaanderen of Nederland. 80% ervan bleek de Nederlandse nationaliteit te hebben, wat niet overeenkomt met de verhouding tussen de respectieve bevolkingsaantallen van Nederland en Vlaanderen.

Dat aan Vlaamse kant een geringere interesse zou bestaan voor dit type onderzoek of dat er enquêtemoeheid in het spel zou zijn, wordt weersproken door de relatief hoge Vlaamse respons in vergelijkbare groepen geënquêteerden.3 Zo heeft precies een vierde van de door het Vlaams Fonds voor de Letteren gecontacteerde (overwegend Vlaamse) literair vertalers de enquête ingevuld, tegenover 18% van de door het Nederlands Fonds voor de Letteren benaderde (overwegend Nederlandse) vertalers.

Dat Vlaanderen op het eerste gezicht ondervertegenwoordigd is in de respons op de vertalersenquête, is in werkelijkheid het logische gevolg van het feit dat er, verhoudingsgewijs, opmerkelijk minder Vlaamse dan Nederlandse literair vertalers (naar het Nederlands) actief zijn. Aanwijzingen daarvoor kregen de onderzoekers al toen ze ter voorbereiding van de enquête een eerste inventarisatie maakten van literaire vertalingen die, in Vlaanderen en Nederland, waren verschenen in de tweede helft van 2004. Als basis hiervoor werden de Belgische Bibliografie en de Nederlandse Bibliografie/A-lijst gebruikt. Aldus konden in eerste instantie voor Nederlandstalig België 115 actieve vertalers worden geïnventariseerd in de categorieën ‘proza’ en ‘kinder- en jeugdliteratuur’, voor de helft overigens Nederlanders, zo bleek na een kleine doorlichting. Voor Nederland werden voor dezelfde categorieën, rekening houdend met een overlap tussen beide categorieën, zo’n 550 actieve vertalers gevonden, voor zover op dat moment kon worden nagegaan voor het overgrote deel van de Nederlandse nationaliteit.

Natuurlijk dienden de geciteerde aantallen Vlaamse, respectievelijk Nederlandse vertalers in deze initiële fase van het onderzoek met de nodige zorg te worden gehanteerd. De database van actieve vertalers moest immers nog worden uitgebreid met vertalers van poëzie en essay en, belangrijker nog, de uiteindelijke aantallen zouden wel eens veel groter kunnen blijken te zijn omdat er tot nu toe slechts over een halfjaar was gemeten. Het was bijvoorbeeld te verwachten dat vertalers die niet in hoofdzaak literatuur vertaalden – doch slechts occasioneel, naast hun bezigheden als technisch vertaler of omdat ze helemaal geen vertaler van beroep waren – op onze voorlopige lijst ontbraken. En er diende ernstig rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat Vlamingen met name in deze categorieën beter vertegenwoordigd zouden zijn dan als literair vertalers in hoofdberoep. Dat zou er dan weer op kunnen wijzen dat het voor Vlamingen extra moeilijk was om literaire vertaalopdrachten in de wacht te slepen, een hypothese die ondersteund leek te worden door het relatief hoge aantal bij de Vlaamse belangenvereniging Diapason aangesloten Vlaamse vertalers.4

Besloten werd om bij de verwerking van de enquêteresultaten systematisch te speuren naar verschillen in de respons tussen Vlaamse en Nederlandse literair vertalers. Ook zou de geënquêteerden expliciet worden gevraagd of er naar hun gevoel gesproken kon worden van grote concurrentie tussen Vlaamse en Nederlandse literair vertalers en of Vlamingen wellicht benadeeld werden door bepaalde mechanismen in een literair veld.

Proloog: het profiel van de geënquêteerde vertalers
Meer dan 80% van de respondenten in deze enquête noemt zichzelf literair vertaler; drie kwart van deze literair vertalers heeft van dat literaire vertalen ook zijn hoofdberoep gemaakt. Literair vertalers in hoofdberoep besteden gemiddeld 80% van hun werktijd aan het vertalen van literatuur. Zelfverklaarde literair vertalers van wie het hoofdberoep technisch vertaler is, besteden volgens deze enquête gemiddeld 20% van hun werktijd aan het vertalen van literatuur. Deze categorie telt naar verhouding wel vier keer meer Vlamingen dan Nederlanders.

Vlamingen zijn eveneens oververtegenwoordigd, zij het niet zo spectaculair, als wordt gekeken naar de groep vertalers van literaire teksten die een ander hoofdberoep dan vertaler hebben opgegeven. Tot deze categorie behoort meer dan één Vlaamse vertaler van literaire teksten op de twee, tegenover één Nederlandse vertaler van literaire teksten op de vier. Deze occasionele literair vertalers (al of niet in nevenberoep) besteden gemiddeld 16 à 17% van hun werktijd aan het vertalen van literatuur.

Vallen er wat de verhouding tussen literaire en technische vertalers betreft, alsook wat betreft de verhouding tussen (literaire of technische) vertalers in hoofdberoep en occasionele vertalers van literaire teksten, opmerkelijke verschillen waar te nemen tussen de Vlaamse en de Nederlandse subgroep, dan geldt dit nauwelijks voor de verhouding tussen mannen en vrouwen in beide subgroepen: zowel aan Vlaamse als aan Nederlandse kant zijn zes op de tien vertalers van literaire teksten vrouwen. Vlaamse literair vertaalsters blijken in vergelijking met hun Nederlandse collega’s wel opvallend jong te zijn, gemiddeld 39,5 jaar. De gemiddelde Nederlandse vertaalster in de enquête is 47,5 jaar. Omdat dat leeftijdsverschil tussen Vlamingen en Nederlanders ook geldt voor de mannelijke vertalers, zij het wat minder uitgesproken, blijkt de gemiddelde Nederlandse vertaler (man of vrouw) gemiddeld zeven jaar ouder te zijn dan zijn/haar Vlaamse collega. Die Vlaamse vertaler (man of vrouw) is gemiddeld 41 jaar en heeft een gemiddelde vertalersloopbaan van 13,5 jaar. De gemiddelde vertalersloopbaan van de Nederlandse vertaler/vertaalster bedraagt 15,5 jaar. Uitgesplitst naar sekse: gemiddeld is een Vlaamse vertaalster nog maar 11,2 jaar actief: 2,6 jaar minder lang dan haar Nederlandse seksegenoten, 5,5 jaar minder lang dan haar Vlaamse mannelijke collega’s en 6,8 jaar minder lang dan haar Nederlandse mannelijke collega’s.

Kortom, in Vlaanderen zijn met name meer jonge vertaalsters actief dan in Nederland, maar dezen zijn door de bank genomen wel op wat jongere leeftijd met vertalen begonnen. Uiteindelijk blijkt de gemiddelde Nederlandse vertaler slechts twee jaar langer aan het vertalen te zijn dan zijn/haar Vlaamse collega. Toch blijft het gemiddelde leeftijdsverschil frappant. Om het nog eens van een andere kant te belichten: drie op de vijf Nederlandse vertalers in deze enquête zijn tussen de veertig en zestig jaar oud; bijna evenveel Vlaamse respondenten zijn jonger dan veertig jaar.

Niet alleen de gemiddelde leeftijd van Vlaamse en Nederlandse vertalers verschilt, ook hun keuze van een primaire brontaal vertoont enkele opmerkelijke, maar gezien het respectieve taalonderwijs allesbehalve spectaculaire onderlinge afwijkingen. Vlamingen vertalen bijvoorbeeld meer uit het Frans, als primaire brontaal, dan hun Nederlandse collega’s (33% versus 9,5%), terwijl Nederlanders in eerste instantie meer uit het Engels vertalen dan hun Vlaamse collega’s (57,8% versus 33,3%). Voorts valt op dat voor Nederlandse vertalers het Portugees en het Spaans belangrijkere primaire brontalen zijn dan voor Vlaamse vertalers, en dat de in dit onderzoek geënquêteerde vertalers uit het Chinees, Hebreeuws, IJslands, Irakees, Pools, Tsjechisch, Turks en Zuid-Afrikaans zonder uitzondering Nederlanders zijn. Het Italiaans, maar ook het Duits zijn dan weer belangrijkere primaire brontalen voor Vlaamse dan voor Nederlandse vertalers.

Opmerkenswaard is ten slotte dat Nederlandse vertalers in de regel beduidend meer inkomen genereren uit vertalingen uit hun primaire brontalen dan hun Vlaamse collega’s (ca. 65% versus 27%). Ze blijken naar verhouding dan ook veel meer tijd aan die activiteit te besteden (ca. 67% versus 34%). Dat is tot op zekere hoogte logisch: zoals we al zagen zijn er in verhouding tot de respectieve bevolkingsaantallen niet alleen meer Nederlandse dan Vlaamse vertalers van literaire teksten actief, verhoudingsgewijs zijn er ook aanzienlijk meer Nederlandse dan Vlaamse (literaire) vertalers in hoofdberoep. Ongeveer zeven op de tien Nederlandse respondenten vertaalt literatuur als (literair) vertaler in hoofdberoep, tegenover niet eens één op de vier Vlaamse respondenten. Meer dan voor Nederlanders is het vertalen van literaire teksten voor Vlamingen een nevenactiviteit, misschien omdat deze laatsten het toch wat moeilijker hebben, of denken te hebben, om als professionele literaire vertaler een plaats te veroveren op de literaire markt. Daarom vertalen ze literatuur doorgaans naast hun beroepsbezigheden als technisch vertaler, als docent in het middelbaar of hoger onderwijs, als ambtenaar, als commercieel consultant, communicatieverantwoordelijke bij een internationaal verzekeringsbedrijf, psychotherapeute of medewerker van de Poolse Dienst voor Toerisme. 

Institutionele factoren en de individuele loopbaan van vertalers
Wie als vertaler van literaire teksten een carrière wil opbouwen, of hij nu een man is of een vrouw, een Vlaming of een Nederlander, hij of zij heeft naar eigen zeggen niet voor het gemakkelijkste beroep gekozen. Wel integendeel, het is volgens de meeste geënquêteerde vertalers flink doorbijten voordat men een plaatsje op de literaire markt kan veroveren. Wie een literaire vertaalcarrière ambieert, zo hebben de geënquêteerde vertalers ervaren, krijgt zeker in de eerste twee jaar af te rekenen met tal van problemen en weerstanden. Haast elke respondent voelde er zich eertijds op grond van zijn vooropleiding voldoende voor uitgerust, en theoretisch bleek men er inderdaad ook helemaal klaar voor te zijn. Maar in de beginperiode van de beroepspraktijk woog voor menigeen, naast een gebrek aan concrete vertaalervaring, vooral het geringe aanbod aan vertaalopdrachten toch erg zwaar. Bovendien was men vaak teleurgesteld over het financiële rendement van de intellectuele kwaliteitstijd die men in het vertalen van literatuur investeerde.

Onvoldoende inkomsten: het is voor heel wat beginnende vertalers, zoals voor ‘zelfstandigen’ in het algemeen, een belangrijk probleem. Toch is de overgrote meerderheid van de geënquêteerden blijven vertalen, in hoofd- of nevenberoep dan wel occasioneel. Slechts tien respondenten geven expliciet aan als vertaler werkelijk afgehaakt te hebben, verhoudingsgewijs bijna drie keer zoveel Vlamingen als Nederlanders. Nog eens tien respondenten geven aan het literair vertalen intussen voor minstens enige tijd opgegeven te hebben of zijn deze activiteit als volstrekt bijkomstig gaan beschouwen. Van die ex-vertalers heeft meer dan de helft in de laatste drie jaar (2003–2005) nog een vertaling gepubliceerd.

De twintig hele en halve opgevers uit onze enquête hebben de meest diverse redenen aangehaald om met het vertalen van literaire teksten te stoppen. Daarbij moet worden opgemerkt dat ongeveer de helft ervan verwacht dat hij of zij in de toekomst nog wel eens literatuur zal gaan vertalen; nog eens vier andere respondenten sluiten die mogelijkheid niet uit. Al met al zijn er erg weinig respondenten (twee Vlamingen en twee Nederlanders) die naar eigen zeggen voorgoed afscheid genomen hebben van het vertalersbestaan: bij deze definitieve beslissing blijken het tekort aan vertaalopdrachten en het geringe financiële rendement van doorslaggevend belang te zijn geweest.

Inzake toekomstverwachtingen zijn er geen significante verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse vertalers. Ongeveer vier op de vijf respondenten verwacht over vijf jaar nog steeds werkzaam te zijn als vertaler, ruim een kwart van de geënquêteerde vertalers is daar zelfs heel zeker van. Niet eens één respondent op de tien denkt dat hij over vijf jaar geen literaire teksten meer zal vertalen. Literair vertalers geven het niet snel op, ook al misschien omdat niet alleen het economische rendement van hun literaire vertaalactiviteiten voor hen in tel is. Naast een zeker literair prestige zeggen heel wat respondenten uit hun vertaalactiviteiten heel veel (ver)taalplezier te putten.

Het plezier in taal, het mogen spelen met woorden en de liefde voor literatuur en het boek hebben in hoge mate de beroepskeuze van het merendeel van de geënquêteerde vertalers beïnvloed en wat dat betreft werden ze geenszins teleurgesteld in hun keuze. Op zich blijkt het vertalen van literaire teksten inderdaad het nodige genot te verschaffen. Weliswaar vindt één vertaler op de twee, en verhoudingsgewijs iets meer Vlaamse vertalers, het niet eenvoudig om als literair vertaler een goede reputatie op te bouwen. Daar moet keihard voor worden gewerkt en volgens vier op de tien vertalers bestaat er in de vertalerswereld helaas veel vriendjespolitiek; nog geen tien procent vertalers spreekt dat tegen. Toch vindt ruim één op de twee vertalers literatuur vertalen geen ondankbaar werk. Van het kwart ondervraagden dat zulks wel vindt, vormen de Vlamingen de meerderheid. Iets minder dan de helft van de Vlaamse vertalers vindt literatuur vertalen wel degelijk ondankbaar werk, bijna drie op de tien Vlamingen vindt het zelfs zeer ondankbaar werk.

Bij dit alles moet worden opgemerkt dat vertalers, en dan vooral Vlaamse vertalers een grotere behoefte lijken te hebben aan symbolische waardering. Niet minder dan zeven op de tien Vlaamse vertalers, dit is verhoudingsgewijs dubbel zoveel Vlamingen als Nederlanders, is van oordeel dat ze prominenter op het boekomslag vermeld zouden moeten worden. Een op de drie vertalers, naar verhouding ditmaal slechts iets meer Vlamingen dan Nederlanders, vindt overigens dat vertalers van literair proza dezelfde waardering verdienen als de schrijvers ervan. Ongeveer één op de vier vertalers slechts, relatief gezien meer Nederlanders dan Vlamingen, is het daarmee oneens.

Wat de persoonlijke erkenning door collega’s betreft, zijn de Vlaamse literair vertalers dan weer niet meer tot klagen geneigd dan hun Nederlandse collega’s. Over het algemeen zijn de respondenten trouwens niet zo ontevreden op dit punt; nauwelijks één respondent op de vijf geeft te kennen dat er iets schort aan hun persoonlijke erkenning door collega’s.

Uiteindelijk wegen de (niet-materiële) voordelen voor de meeste geënquêteerden toch op tegen de praktische problemen die men ondervindt. Daar komt nog bij dat na verloop van tijd de vertaalexpertise toeneemt en men ook beter zijn weg begint te vinden in het literaire bedrijf. Toch blijven de financiële zorgen bestaan en bovendien wordt de beroepsvreugde gefnuikt door een kennelijk drastisch toegenomen prestatiedwang. Ongeveer één op de vier respondenten klaagt over tijdgebrek. Wat in de eerste twee jaar van de vertaalcarrière nog goeddeels een individueel probleem leek, blijkt de laatste jaren te zijn uitgegroeid tot een van de meest prominente structurele problemen van de literair vertaler. De werkdruk stijgt en de kwaliteit van het vertaalwerk dreigt erbij in te schieten. Tekenend in dit verband is dat meer dan de helft van de respondenten niet minder appreciatie van een niet-literaire uitgever zegt te krijgen voor een snel vertaald stationsromannetje dan van een literaire uitgever voor een zorgvuldig vertaald meesterwerk uit de wereldliteratuur. De suggestie lijkt te zijn dat economisch rendement niet alleen prevaleert in het boekbedrijf, maar al het andere begint te domineren. Van dat brute winststreven voelt de literair vertaler zich het slachtoffer.

Vinden literair vertalers in het algemeen dat er tegenwoordig veel van ze geëist wordt, en blijkbaar steeds meer, dan menen Vlaamse vertalers dat ze bovendien structureel benadeeld worden. Volgens de overgrote meerderheid van de Vlaamse respondenten staat het als een paal boven water dat het verduiveld moeilijk voor ze is om in Nederland opdrachten in de wacht te slepen; slechts één Vlaamse respondent houdt er wat dat betreft een andere opinie op na. Intussen hebben drie Nederlandse vertalers op de vier hierover geen uitgesproken mening, maar het andere kwart is het er wel mee eens. Zelfs binnen die laatste categorie wordt evenwel gedacht dat Vlamingen het misschien wel een beetje lastiger hebben dan zijzelf, maar toch ook weer niet extreem lastig, terwijl het voor vier Vlaamse vertalers op de vijf gewoon een uitgemaakte zaak is dat ze het echt véél lastiger hebben dan hun Nederlandse collega’s.

Over het algemeen vinden Vlaamse vertalers dat ze in Nederland maar moeilijk aan de bak komen, al is daar ‘maar’ zes op de tien Vlaamse respondenten ten stelligste van overtuigd. Blijkbaar vinden Vlamingen het toch vooral verschrikkelijk moeilijk om aan een literaire vertaalcarrière te beginnen en wordt het naar hun aanvoelen allemaal wat gemakkelijker nadat de eerste opdrachten zijn volbracht. Intussen weet drie kwart van de Nederlandse vertalers zich ook over deze kwestie geen duidelijke mening te vormen, het andere kwart is het op één respondent na unaniem eens met de stelling dat het echt wel moeilijker voor Vlaamse dan voor Nederlandse vertalers is om in Nederland aan de bak te komen.

Van de Vlaamse vertalers concludeert 35% uit zijn perceptie van het literaire veld dat Nederlandse vertalers hun Vlaamse collega’s van de markt dreigen te verdringen, terwijl één op de vier Vlaamse vertalers het met die stelling pertinent oneens is. Uiteindelijk blijkt 65% van de Vlaamse respondenten er toch niet echt van overtuigd te zijn dat ze door hun Nederlandse collega’s van de markt gestoten worden. Niet de Nederlandse vertalers vormen het probleem, zo oordeelt deze ruime meerderheid, wel de literaire uitgevers.

Uit de enquête blijkt dat Vlaamse vertalers aan het begin van hun carrière uitgevers anders benaderen dan hun Nederlandse collega’s. Twee op de drie Nederlandse vertalers vraagt als hij zijn carrière begint de uitgever of die misschien een vertaalopdracht voor ze heeft, tegenover één Vlaamse vertaler op de tien. De Vlamingen sturen hun uitgever echter meer dan twee keer zo vaak, ongevraagd, een proefvertaling en ze blijken ook veel meer dan hun Nederlandse collega’s een leesrapport te hebben geschreven voor hun eerste uitgever. Voorts blijkt ook één Vlaamse respondent op de tien zijn eerste vertaalde boek zelf aangeboden te hebben aan de uitgever, tegenover één Nederlander op de twintig. Kortom, beginnende Vlaamse literair vertalers steken behoorlijk wat werk in het verwerven van een eerste vertaalopdracht. Ze willen zichzelf eerst bewijzen, terwijl de Nederlandse beginnende vertaler van literaire teksten zichzelf gewoon aandient. Geen enkele Vlaamse respondent bleek bij zijn eerste vertaling in een uitgeversbestand te zitten, terwijl dat bij ongeveer 16% van de Nederlandse vertalers wel het geval was.

Interessant is voorts dat Nederlandse beginnende vertalers toch iets minder kieskeurig zijn wat het te vertalen genre betreft. Niet dat die Nederlandse vertalers zich in de eerste twee jaar van hun loopbaan massaal storten op bijvoorbeeld de horror- en griezelroman, de (niet-literaire) oorlogsroman of science-fiction. Maar aan bijvoorbeeld fantasy-literatuur, de spionageroman en de streek- en familieroman gaan ze toch niet helemaal voorbij, terwijl respectievelijk één op de tien en één op de vijf beginnende Nederlandse vertalers na twee jaar werkervaring romantische boeken en psychologische thrillers en detectives op hun curriculum kunnen vermelden. Opmerkelijk daarbij is dat in deze zogenaamd mineure genres niet één Vlaamse vertaler in de beginperiode van zijn carrière bedrijvig is geweest. Dat is nog frappanter als in aanmerking wordt genomen dat de beginnende Nederlandse vertaler soms meer dan één titel in de vermelde genres heeft vertaald.

Als Vlaamse vertalers het in één categorie goed doen, dan wel in ‘literaire poëzie’: maar liefst één op de vier Vlaamse beginnende vertalers heeft één of twee poëzietitels vertaald, tegenover niet eens één op de tien beginnende Nederlandse vertalers. Er is wat voor te zeggen dat Vlaamse vertalers, die duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in de mineure ‘literaire’ genres, toch vooral met de ‘echte’ literatuur bezig willen zijn. 55% van de beginnende Vlaamse vertalers (tegenover 40% van hun Nederlandse collega’s) blijkt in de eerste twee jaar van hun loopbaan evenwel niet toe te komen aan het vertalen van literaire romans of dito verhalenbundels. 45% vertaalt wel ‘echt literair’ proza, waarbij 10% zelfs meer dan twee titels vertaalt. Maar ook dat valt lichter uit dan wat beginnende Nederlandse vertalers presteren: van de 60% die in het begin van hun vertalersloopbaan al literair proza vertaalt, slaagt meer dan 20% erin in die eerste twee jaar meer dan twee literaire romans of verhalenbundels te vertalen.

Tegen de hier in grote trekken geschetste achtergrond moeten we wellicht begrijpen dat Vlaamse vertalers zich ten opzichte van hun Nederlandse collega’s benadeeld voelen door ‘het systeem’. Het kan ook de nog grotere ergernis aan Vlaamse dan aan Nederlandse kant verklaren over de doorgedreven commercialisering van het boekbedrijf. Ongeveer vier op de tien geënquêteerden (aan Vlaamse kant zelfs bijna zes op de tien) is van oordeel dat de aandacht die een boek tegenwoordig in de pers krijgt, uitsluitend bepaald wordt door het verwachte verkoopsucces. Niet eens één op de vijf vertalers spreekt deze stelling tegen. Bijna zes op de tien respondenten vindt voorts dat de berichtgeving over boeken te veel gericht is op bestsellers; bij de Vlamingen denken zeven op de tien vertalers dat, en bijna drie Vlaamse vertalers op de tien beschouwt die stelling zelfs als onomstotelijk.

Al is men over het algemeen niet ontevreden over de literaire kritiek in kranten en periodieken, toch blijkt nog geen 15% van de geënquêteerden (en niet eens één op de tien Vlaamse vertalers) zich niet te storen aan de doorgedreven commercialisering van het boekbedrijf, de voorlichting over boeken in het bijzonder. Ook de diversificatie van het boekaanbod heet uiteindelijk geen goede zaak te zijn. Uitgevers, zo menen twee op de drie respondenten, geven te veel middelmatige boeken uit. En ook nu weer zijn de Vlaamse literair vertalers iets stelliger in die overtuiging dan hun Nederlandse vakgenoten. 

Het informatiegedrag van literair vertalers en hun concrete behoeften
Om in het overaanbod van boeken zijn weg te vinden en het literair meest waardevolle te kunnen selecteren, maakt de vertaler gebruik van diverse informatiebronnen, van (kwaliteits)kranten, literaire tijdschriften en vaktijdschriften via de (kwaliteits)boekhandel tot de bibliotheek. In de regel is men gematigd tevreden over deze ‘klassieke’ informatiebronnen, waarbij er over het algemeen weinig spectaculaire verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse respondenten te noteren vallen.

Vermeldenswaard, maar evenmin spectaculair, is het feit dat het internet is uitgegroeid tot een van de voornaamste informatiebronnen voor de literair vertaler. Elke vertaler gebruikt het internet wel minstens een paar keer per week, acht op de tien respondenten (iets meer Nederlanders dan Vlamingen) zelfs elke dag. Een kleine helft van de ondervraagden (ditmaal iets meer Vlamingen dan Nederlanders) vindt trouwens dat de opkomst van internet de informatievoorziening over literatuur sterk heeft verbeterd, maar opvallender is toch dat ruim 40% van de geënquêteerden zich hierover nog geen helder oordeel heeft gevormd. Geheel in dezelfde lijn hebben heel wat vertalers van literaire teksten ook geen uitgesproken mening over de informatieve waarde van internetsites, al lopen de meningen hierover in Noord en Zuid toch enigszins uiteen. Het valt op dat meer dan de helft van de Vlaamse vertalers het informatieaanbod over boeken via het net wel interessant vindt, terwijl die appreciatie aan Nederlandse kant door nog geen drie op de tien ondervraagden wordt onderschreven. Een kwart van de Nederlandse vertalers geeft zelfs aan dat dit informatieaanbod weinig interessant is.

In elk geval blijken websites over boeken, literatuur en schrijvers vaak te worden geraadpleegd. Ongeveer één vertaler op de vier raadpleegt dergelijke sites minder dan één keer per maand, maar bijna de helft van de Vlaamse vertalers maakt dan weer een paar keer per week of zelfs elke dag gebruik van deze ‘literaire’ sites, tegenover één Nederlandse vertaler op de drie. Kortom, als de overigens gemiddeld ook wat jongere Vlaamse vertaler gebruikmaakt van literaire sites, dan doet hij dat intensief. Eén Nederlandse vertaler op de twee maakt slechts een paar keer per maand gebruik van deze informatiebron.

Naast websites over boeken, literatuur en schrijvers worden ook sites van organisaties in het literaire veld regelmatig bezocht door literair vertalers. De keuze ervan blijkt doorgaans sterk bepaald te worden door het land van waaruit de site wordt beheerd. Uitzonderingen op deze regel zijn de druk bezochte sites van de Nederlandse Stichting Lezen, de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek en vooral het Nederlands Fonds voor de Letteren, die het alle drie ook bij Vlaamse literair vertalers goed doen. Flink bezocht, iets meer nog door Vlaamse dan door Nederlandse literair vertalers, wordt voorts de site van het Steunpunt Literair Vertalen.

Dat de laatste twee sites het zo goed doen, en met name de site(s) van het Fonds voor de Letteren, heeft ongetwijfeld alles te maken met wat literair vertalers als hun meest prioritaire informatiebehoefte aangeven: informatie over de financiële aspecten van het literaire vertalen, in eerste instantie met betrekking tot honorering, gangbare tarieven en contracten.5 De meeste Nederlanders blijken op dit punt redelijk tevreden over het informatieaanbod, terwijl maar liefst één Vlaming op de twee dat aanbod juist ondermaats acht. Over subsidieregelingen daarentegen zegt een meerderheid van de respondenten (Nederlanders én Vlamingen) momenteel voldoende informatie terug te kunnen vinden. Overigens blijken Vlamingen sterker behoefte te voelen aan informatie over subsidie- en royaltyregelingen dan hun Nederlandse collega's.

Behalve aan informatie over allerlei financiële aspecten van het vertalen, blijkt er bij de respondenten ook een grote behoefte te bestaan aan informatie over, in volgorde van in de enquête aangegeven belangrijkheid: 1) recente ontwikkelingen in de literaire wereld, 2) werkervaringen van andere vertalers en 3) mogelijke vertaalopdrachten. Vooral in Vlaanderen is er behoefte aan extra informatie met betrekking tot deze drie punten, en met name wat het laatste punt betreft blijkt de behoefte bijzonder prangend te zijn: één Vlaamse vertaler op de twee zegt een grote nood te ervaren aan informatie over het aanbod aan literaire vertaalopdrachten. Eveneens één op de twee Vlaamse vertalers acht dit type informatieverstrekking momenteel ronduit ondermaats (tegenover toch ook vier Nederlandse vertalers op de tien) en maar één Vlaamse respondent is thans op dit gebied meer dan alleen maar een beetje tevreden.

In het verstrekken van deze en andere informatie lijkt een belangrijke rol weggelegd te zijn voor een drietal organisaties in het literaire veld die nu al niet meer weg te denken zijn uit het leven van de Vlaamse en Nederlandse literair vertaler.

Organisaties in het literaire veld en de literair vertaler
Naast een drietal spelers in het literaire veld die een eerder bescheiden, zij het niet onbelangrijke rol spelen voor literair vertalers (de Taalunie, het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, LIRA), zijn er enkele organisaties waarmee die vertalers regelmatig contact zoeken: de twee letterenfondsen en het Steunpunt Literair Vertalen.

Het (Nederlands) Fonds voor de Letteren, volstrekt onbekend slechts bij één Vlaming en één Nederlander in de enquête, is door meer dan de helft van de respondenten ooit gecontacteerd geweest, namelijk door vier op de tien Vlaamse vertalers en door zes op de tien Nederlandse vertalers. Het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat in de uitgevoerde enquête nog volstrekt onbekend blijkt te zijn bij één Vlaamse en zeventien Nederlandse vertalers, is ‘slechts’ door één Nederlander op de vijf gecontacteerd; bijna vier op de tien Nederlandse respondenten blijkt van het Vlaamse Fonds ook alleen maar de naam te kennen, niet de activiteiten ervan. Ondertussen trad wel 65% van de geënquêteerde Vlaamse vertalers met ‘zijn’ Fonds in contact.

Wendt de vertaler zich tot de letterenfondsen voor aanvullende honoraria, (project)werkbeurzen, reisbeurzen en stimuleringssubsidies, dan kan hij bij het Steunpunt Literair Vertalen terecht voor onder meer concrete opleiding, deskundigheidsbevordering en intensieve begeleiding. Thans is het Steunpunt bij nog één vertaler op de vijf volstrekt onbekend, terwijl één op de vijf Nederlandse en bijna twee op de vijf Vlaamse respondenten wel de naam maar niet de activiteiten van deze organisatie kennen. Daar zit dus nog groei in. Maar nu al geniet het Steunpunt veel krediet in het literaire veld en het zou best uit kunnen groeien tot een echt forum voor literair vertalers in Vlaanderen en Nederland, zeker als het erin zou slagen gegevens te verzamelen, en op een overzichtelijke manier ter beschikking te stellen, over in Vlaanderen en Nederland actieve vertalers (incl. curriculum en actuele beschikbaarheid) en het actuele aanbod aan literaire vertaalopdrachten. Ook de uitgeverijen zouden bij zo'n database baat kunnen hebben. En voor de vertalers zou een in deze zin verder uitgebouwd Steunpunt een prima zaak zijn, niet in de laatste plaats voor de Vlaamse vertalers, die zich in hun contacten met het uitgeversbedrijf al of niet terecht structureel benadeeld voelen.

Epiloog
Op de Nederlandstalige literaire markt zijn naar verhouding minder Vlaamse dan Nederlandse vertalers van literatuur actief en die Vlaamse vertalers, omdat nog niet de helft van hen literair vertaler in hoofdberoep is, investeren bovendien minder werktijd in het vertalen van literaire teksten vanuit hun respectieve primaire brontalen. Zelf klagen de Vlaamse respondenten er in deze enquête over dat ze als literair vertaler minder gemakkelijk aan de bak komen dan hun Nederlandse collega's. Uit de enquête blijkt dat ook naarmate hun literaire vertaalcarrière vordert, Vlamingen geen groter marktaandeel veroveren op hun Nederlandse concurrenten. Nederlandse vertalers van literatuur blijken het na de beginjaren van hun carrière net nog iets beter te gaan doen dan hun Vlaamse collega's. Volgens deze laatsten ligt het probleem, zoals zij het ervaren, niet bij hun Nederlandse collega’s, noch overigens bij hun vooropleiding of hun (theoretische) kennis van het literaire veld, maar bij de uitgevers. Die overwegend Nederlandse uitgevers van in het Nederlands vertaalde literatuur zouden bij voorkeur Nederlandse literair vertalers engageren. Onduidelijk blijft voorlopig óf dat werkelijk zo is en áls dit inderdaad het geval is, waarom dan wel.

Zijn Vlaamse vertalers niet assertief genoeg? Schort er iets aan de manier waarop ze uitgevers benaderen? Onderhoudt het Nederlandse uitgeversbedrijf nu eenmaal betere contacten met Nederlandse onderwijsinstellingen dan met Vlaamse hogescholen en universiteiten? Beschikken de Vlaamse vertalers niet over de juiste tussenpersonen? Of vergt een vertaling uit een vreemde taal misschien extra redactiewerk als de vertaler een Vlaming is, omdat zijn Nederlands stroever, te sterk regionaal gekleurd en wellicht ook niet altijd grammaticaal correct is?

Voortgezet onderzoek, onder meer in de vorm van focusgroepen, zou hierover opheldering kunnen verschaffen.

Met dank aan Indra van Sprundel, Ineke Noomen, Marc Verboord, Susanne Janssen, Matthijs de Ridder en Henri Bloemen.

 

Noten
1 Zie C. van Rees, S. Janssen & M. Verboord, Classificatie in het culturele en literaire veld 1975–2000, p. 29 en Inge Visser, ‘De boekenindustrie in beweging: een verkennend onderzoek naar de relaties tussen ontwikkelingen in de boekenindustrie en de pluriformiteit van het literaire aanbod’, doctoraalscriptie Erasmus Universiteit, 2003, p. 23.
2 Zie I. Noomen, M. Verboord & S. Janssen, Informatie-uitwisseling in de literaire wereld van Nederland en Vlaanderen. Een onderzoek onder boekprofessionals en boekenlezers in opdracht van de Nederlandse Taalunie, januari 2006.
3 Kort voor de onderhavige enquête werd afgenomen is door Ruth Laukens vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd in het kader van een afstudeerscriptie aan de Lessius Hogeschool te Antwerpen.
4 In 2001 publiceerde de Vlaamse vertalersvereniging Diapason een lijst waarop 92 namen van Vlaamse vertalers stonden: zie PEN-Tijdingen, 2001, 1, p. 131–134. Overigens zou blijken dat één op de drie Vlaamse respondenten uit de enquête lid is (geweest) van Diapason. Ter vergelijking: één op de vier Nederlandse respondenten beweert lid te zijn (geweest) van de Nederlandse Vereniging van Letterkundigen/Vereniging van Schrijvers en Vertalers.
5 Hier moet worden opgemerkt dat de site van het Vlaams Fonds voor de Letteren door slechts één op de tien geënquêteerden al eens werd bezocht, terwijl maar liefst tachtig procent van de Vlaamse vertalers er wel eens heen surft.