Koeterwaals in het gekkenhuis    53-54

Els Snick

Bij het verschijnen van haar eerste roman Alle dagen in 2004 werd Terézia Mora door de literaire kritiek regelrecht de hemel in geprezen. De Duitsschrijvende Hongaarse verwierf eerder roem als vertaalster, onder meer van Esterhazy’s Harmonia Caelestis.

Alle dagen vertelt het verhaal van de geniale Abel Nema, een Oost-Europese vluchteling die in de stad B. aan de kost komt als vertaler in en uit tien talen. Hij beheerst ze ‘perfect en accentloos’, maar is desondanks niet in staat om met zijn medemensen te communiceren. Zijn universum wordt bevolkt door criminelen, zwervers, illegalen, kunstenaars en universiteitsprofessoren die elk in hun eigen taal, met hun eigen stem, scheldend, tierend, hallucinerend, huilend, zingend, onderrichtend of discussiërend, kleur geven aan het gonzende leven in de grootstad. De vertaler heeft een fantastische prestatie geleverd en weet het spel met registers, stijlen en talen overtuigend mee te spelen.

Bij bepaalde vertaalkeuzes heb ik echter mijn vragen. Zo wordt Abel Nema geregeld gesignaleerd in seksbar Het gekkenhuis, een naam die bij mij erg ongeloofwaardig overkomt. In de brontekst heet de zaak ‘die Klapsmühle’, wat inderdaad een ‘gekkenhuis’ is, maar gemeenzamer en kleurrijker uitgedrukt, qua register te vergelijken met onze ‘klap van de molen’. De bar bevindt zich trouwens in een vroegere graanmolen (Mühle); er spelen zich letterlijk de meest waanzinnige en hallucinante taferelen af, en het element ‘klapsen’ heeft de erotische geladenheid van een ‘klap op je kont’. Inspiratie genoeg voor creatieve oplossingen, dunkt mij. Waarom niet gewoon voor ‘mallemolen’ gekozen? Of voor mijn part voor pierewietbar? De vervlakkende oplossing stoort me des te meer omdat het veel voorkomende ‘gewone’ gekkenhuis – Duits Irrenhaus – in een zin als ‘naar het gekkenhuis is die kant op’ alleen nog door de kleine letter h van Het gekkenhuis onderscheiden wordt.

Mora laat in het midden waar Nema precies vandaan komt, welke talen hij precies spreekt en in welke stad hij zich bevindt. Dat het over Berlijn gaat wordt duidelijk in de volgende cryptische aanwijzing: ‘Eszetbekaefhajete. Eszetbekaefhajete. Of hoe Abel Nema zich voor eens en altijd het rode traject van de S-Bahn inprentte, zoals hij zich in de toekomst elk traject (…) zou inprenten aan de hand van de beginletters van het betreffende station of de betreffende straat (…)’ Het letterwoord bestaat uit de beginletters van de haltes Savignyplatz–Zoologischer Garten–Bellevue–Friedrichstrasse–Hackescher Markt–Jannowitzbrücke van de Berlijnse S-Bahn. De K en de T kan ik niet thuisbrengen. Het Duits brengt enige opheldering: het letterwoord heet er Esszettbeekaefhaajoto en eindigt dus niet op J en T, maar op Jot (Duits voor J) en de O van halte Ostbahnhof. De K blijft onverklaard. Heeft de schrijfster de link met een bepaalde – Fins of Hongaars klinkende – taal willen leggen? Of wil ze de lezer gewoon in verwarring brengen? Dan heeft de vertaler haar daar alvast een handje bij geholpen.

Je moet als lezer bij Terézia Mora goed uit je doppen kijken of je hebt iets gemist. ‘Nema’ bijvoorbeeld is een anagram van ‘Name’ – valt in het Nederlandse ‘naam’ helaas weg – en van ‘Amen’ en betekent tegelijk in het Slavisch ‘geen’ of ‘stom’. Door de gehele tekst waaieren flarden zinnen in vreemde talen die Germaans, Romaans, Slavisch of Fins-Oegrisch aandoen en dat wellicht meestal zijn. De vertaler neemt die zinnen uiteraard gewoon over, past de spelling eventueel aan het Nederlands aan (‘Po tschemu’ wordt ‘Potsjemoe’) en vereenvoudigt bijvoorbeeld het fonetische ‘Aikju’ door IQ.

Op een bepaald ogenblik zit Nema tijdens de maandelijkse ‘jour’ bij de professor te praten met Omar, de jongen aan wie hij Russisch leert en met wie hij als enige lijkt te kunnen praten. Het viel me op dat de vertaler hier een woord uit een mij onbekende taal toch heeft omgezet, namelijk het Duitse ‘Tossise’ als ‘Hostize’ heeft vertaald, wat in beide talen een reactie is op het woord ‘Tonetidi’. Door die ingreep ontdekte ik dat Abel en Omar koeterwaals spreken, een soort anagramtaal, en dat ze het artistiek-intellectuele gezelschap samenzweerderig becommentariëren met ‘Idioten’ (Tonetidi) – ‘Zo is het’ (Hostize) of in het Duits ‘So ist es’ (Tossise).

Voor de vertaler moet het een enorme klus geweest zijn om de talloze Bijbelse en literaire verwijzingen – de titel is bijvoorbeeld een gedicht van Ingeborg Bachmann – te ontcijferen. Misschien was het niet nodig geweest om de verwijzing naar Goethes ‘Wanderjahre’ door ‘Zwerfjaren’ te vertalen. Of is hier een overijverige persklaarmaker aan het werk geweest? Maar waarom heeft die dan een zin als ‘Hij gaf haar een draai om haar oren met de krant, pakte haar haar en trok haar aan haar haren omhoog’ (Er ohrfeigte sie mit der Zeitung, griff ihr ins Haar, zog sie am Schopf hoch) niet wat bijgewerkt? Of het dubbelzinnige ‘voor een paar tanden heb ik een prothese’ (Einige meiner Zähne sind künstlich)? Of van de ‘beeldschermsaver’ een screensaver gemaakt en van de ‘luchtballon’ in de hand van het jongetje een gewone ballon? Of de vertaler even geholpen wanneer die een enkele keer ‘der See’ (het meer) met ‘die See’ (de zee) verwart? Van dit soort voorbeelden kan ik er nog een aantal opsommen. Het boek heeft er echter niet onder geleden.
 

Terézia Mora, Alle dagen. Vertaald door Nelleke van Maaren. Amsterdam: De Bezige Bij, 2005.