Het vertaaljaar 2005    23-34

Ton Naaijkens

Hij was in het jaar 2005 weer zichtbaar op alle fronten, de eeuwige strijd van de vertaler met zijn uitgever. Of het nu om geld gaat of om de laatste stem bij de uiteindelijke tekst: het hoeft maar even mis te gaan of de kloof tussen beiden doemt weer vervaarlijk op. En dat terwijl de een niet zonder de ander kan. Helaas is de uitgever minder inwisselbaar dan de vertaler, zodat de strijd ongelijk blijft. Gelukkig vinden de twee elkaar soms ook, en dan is het goed als dat gebeurt op het vlak van de kwaliteit. Het blijft verstandig stil te staan bij het debat rond de vertaalkwaliteit zoals dat zich ontspint in vertaalkritieken. Die waren in 2005 niet allemaal van het sterkste kaliber, maar hier en daar sloeg er een toch behoorlijk in, ook buiten ons taalgebied. De dichter James Fenton wond zich op 29 januari 2005 behoorlijk op over de Engelse vertalingen van gedichten van Durs Grünbein, een hedendaagse Duitse dichter (in The Guardian, dichtbundel uitgegeven bij Farrar, Straus & Giroux). De vertalingen zijn van de hand van de ook bij ons bekende Michael Hofmann, die zich in een provocerend voorwoord beroemt op zijn ‘temerity’, roekeloosheid, en daarbij kritiek levert op de originelen: ‘too skilful, too euphoric, and too rhetorical for me to follow him’. Volgens Fenton kan Hofmann echter de ‘finickiness and perfection’ van Grünbein niet aan en is hij te eigenzinnig. Een dag ervoor werd bij ons een al te zwaar oordeel geveld over de vertaling van de dagboeken van Sylvia Plath (van de hand van Nelleke van Maaren voor De Arbeiderspers). Kristien Hemmerechts betoonde zich ‘verbijsterd’ en gaf enkele voorbeelden. Geruime tijd later (op 23 april) noemt Joost Zwagerman de vertaling bleekjes: hij wil niet dat in de Nederlandse versie van ‘Then he kissed me bang smash on the mouth’ het woord ‘plompverloren’ opduikt. Een handjevol voorbeelden lijkt genoeg om een vernietigend oordeel te vellen. Hier bleven de uitgevers buiten schot.

Op 18 februari wordt Vang me als ik val van Nicci French besproken in NRC Handelsblad, maar de namen van de vertalers (Molly van Gelder en Eelco Vijzelaar) worden niet genoemd. Het boek verschijnt in een enorme oplage in het Nederlands (bij Anthos), maar de vertaling is volgens Gert Jan de Vries ‘belabberd’, een uitspraak die vreemd genoeg opgehangen wordt aan één enkel voorbeeld. De uitgever kiest in de loop van het jaar voor een andere vertaler; een rechtzaak is het gevolg. Of er verband is tussen de genoemde kritiek en de verwijdering tussen uitgever en vertalers weet ik niet; een nadere analyse van dit conflict, behalve in vakbondskringen ook breed uitgesponnen in de boekenwereld, zou de moeite waard zijn. Niet alleen op het gebied van de literaire vertaling wordt er gevochten. In de Volkskrant van 25 februari wordt het nieuwe autotijdschrift Auto Review gefileerd. Het leunt zwaar op stukken uit de Duitse Auto Zeitung, en dat is eraan af te zien. ‘Laufkultur’, een fraai woord voor de manier waarop een motor draait, blijkt simpelweg met ‘loopcultuur’ vertaald te zijn. De lezer voelt zich soms ‘als in een verbale lichtbak gevangen’, aldus Bas van Kleef, ‘wat de informatieoverdracht ernstig belemmert’. Het kan erger en botter. Fred de Vries noemde in de Volkskrant van 29 april de vertaling uit het Engels van De rusteloze supermarkt (een boek van Ivan Vladislavic, door Richard Kruis vertaald voor uitgeverij Contact) in zijn geheel ‘een drukfout’, ‘miskleun’ die zich laat lezen als ‘een hinkstapsprong’.

In mei ontspon zich een klein debat rond een nieuwe vertaling van The Heart Is A Lonely Hunter (Het hart is een eenzame jager door Marion Op den Camp voor Athenaeum–Polak & Van Gennep). Deze classic van Carson McCullers uit 1940, in Amerika opnieuw gehypet door Oprah Winfrey (600.000 exemplaren), werd alweer voor de derde keer in het Nederlands vertaald. In 1960 door W.F.H. ten Bruggen voor De Arbeiderspers (als Het hart is een havik), en nog in 1983 door Molly van Gelder (voor Bert Bakker). Kristien Hemmerechts vond de nieuwe vertaling ‘schitterend’ (de Volkskrant van 27 mei), maar Peter de Bruijn is veel minder tevreden en geeft een klassiek, zij het afgekloven argument: het is niet ‘the real thing’, de vertaling is minder dan het origineel (NRC Handelsblad van dezelfde dag). Dirk van Weelden besprak de nieuwe vertaling van War of the Worlds door Arie Storm (in Vrij Nederland, 13 augustus 2005). Prometheus probeerde mee te varen op de publiciteitsgolf rond de gelijknamige Spielberg-film, en kaapte daarmee de vertaalrechten weg voor de neus van een andere uitgever (Aspekt), die al opdracht tot vertalen had gegeven. Storm treft de juiste toon, zegt van Weelden, maar stelt toename van slordigheden vast naarmate het boek vordert: ‘“I pulled myself together” wordt: “Ik greep mezelf bij elkaar”; het zal de haast zijn geweest om met de filmpremière in de winkel te liggen.’

Op 22 november plaatste Andrea Kluitmann een vertaalkritiek op www.literairvertalen.org naar aanleiding van Leven in een ogenblik van Zoë Jenny (vertaling door Margreet den Buurman bij uitgeverij Aspekt). De voorbeelden logen er niet om – onthutsend, stelde Andrea Kluitmann, die ook het origineel beroerd vindt – en ze voegde er een interessant zelfgesprek tussen de vertaler Kluitmann en de recensente Kluitmann aan toe: ‘Misschien heeft Margreet den Buurman de tekst verkeerd ingeschat en gedacht dat ze dit niveau makkelijk aankon. Ja, dat zal best. En waarom noem je haar naam ook nog eens expliciet, dat is toch zielig voor haar? Omdat je als vertaler verantwoordelijk bent voor je werk, en ik de lezer nog veel zieliger vind. Die verheugt zich op het boek en geeft er geld voor uit, of geeft het misschien aan iemand cadeau.’ Van de in 2005 besproken vertalingen werd Een stamboek van Patrick Modiano, vertaald door Bernlef voor Querido, het felst en het grondigst bekritiseerd. Bernlef had ineens de plaats ingenomen van Maarten Elzinga, die Modiano de laatste jaren steeds had vertaald. Martin de Haan schreef er een rasechte vertaalkritiek op (in de Volkskrant van 6 januari 2006), waarin hij geen spaan heel liet van de Nederlandse tekst. De kritiek deed veel stof opwaaien, ook omdat de vele voorbeelden behoorlijk overtuigend aantoonden wat er aan schortte en de reputatie van een gewaardeerd schrijver op het spel stond. De uitgever probeerde zich te verontschuldigen, in de kranten was bovendien plotseling aandacht voor de noodzaak goede vertalers op te leiden. Martin de Haans kritiek was zo zichtbaar dat de criticus van Trouw (Ger Leppers op 28 januari 2006) in zijn bespreking gewoon verwees naar De Haans oordeel en daaraan toevoegde: ‘Hoewel in de flaptekst hoog wordt opgegeven van de zielsverwantschap tussen de vertaler en Modiano, lijken bij vlagen de sombere tijden van de bijklussende huisvrouwen met een Prismawoordenboek weergekeerd.’ Afgezien van de gratuite vooroordelen over huisvrouwen en de Prisma-reeks – en los van de kwalificatie die een gewaardeerd auteur als Bernlef daarmee kreeg toegemeten – werd zo feilloos blootgelegd hoe bepalend de bedoelingen van uitgevers zijn, en tegelijk: hoe zinvol het is de kloof tussen uitgever en vertaler – en tussen vertalers onderling – te blijven aanwijzen om haar te kunnen overbruggen.

Elf vertalers protesteerden tegen de manier waarop de drogisterijketen Kruidvat hun vertalingen opgenomen had in de cassette Filosofie (10.000 exemplaren, uitverkocht in drie weken): ongevraagd blijkbaar, zonder honorarium en op het moment van het persbericht (zie NRC Handelsblad van 20 oktober) zonder dat presentexemplaren waren toegezonden. Uitgevers moeten beter voor hun vertalers opkomen, denk je dan. Alertheid is überhaupt geboden. Wat te denken van het verzoek van kinder- en jeugdboekenuitgevers aan het Fonds voor de Letteren om vertalers contracten te mogen aanbieden die afwijken van het modelcontract (zie het nieuwsbericht van 2 oktober 2005 op www.literairvertalen.org)?

Lawine van prijzen
Max Schuchart (1920-2005), die in 1957 de Martinus Nijhoff Prijs kreeg voor zijn vertaling van Lord of the Rings, overleed op 25 februari 2005 op 84-jarige leeftijd. Op 6 juli 2005 overleed de classicus, italianist en vertaler Frans van Dooren, die in 1990 de Nijhoff Prijs op zijn naam schreef, onder meer voor zijn prozavertaling van Dante’s Goddelijke Komedie. Schuchart was een pionier van het moderne vertalen, Van Dooren (1934-2005) deed enorm veel voor de Italiaanse literatuur. Genoemd moeten worden zijn bloemlezing Gepolijst albast met acht eeuwen Italiaanse poëzie (1994) en zijn Geschiedenis van de klassieke Italiaanse literatuur (1999). Op 85-jarige leeftijd overleed in 2005 ook Arnold Pomerans (1920-2005), een van de wegbereiders van de Nederlandstalige literatuur in Engeland en Amerika. Hij vertaalde veel, Johan Huizinga, Etty Hillesum en Hugo Claus (The Sorrow of Belgium), maar kreeg daar helaas nooit de Nijhoff Prijs voor. Het Productiefonds herdacht Pomerans met een gepaste overlijdensadvertentie in de Nederlandse kranten. Van degenen die pas in tweede instantie als vertalers herdacht werden, moet de schrijver Louis Ferron (1942-2005) genoemd worden; Nabokovs Harlekinade (1983) en Zeg mij hoe lang de trein al weg is van James Baldwin (1974) kwamen uit zijn pen.

Het aantal vertaalprijzen nam zienderogen toe in 2005. Het Fonds voor de Letteren zette zijn veertigjarige jubileum luister bij met een nieuwe prijs, die meteen dubbel werd toegekend. De ene prijs ging naar Peter Verstegen voor zijn inzet voor het literaire vertalen in het algemeen, de andere naar Richard van Leeuwen en Djûke Poppinga voor hun verdiensten voor de ontsluiting van de Arabische literatuur. De Martinus Nijhoff Prijs 2005, vanwege het 65-jarig jubileum van het Prins Bernhard Cultuurfonds dubbel uitgereikt, stond in het teken van de kinder- en jeugdliteratuur. Annelies Jorna ontving hem voor haar vertalingen van onder meer werk van David Almond en Aidan Chambers in het Nederlands, Rolf Erdorf voor vertalingen van onder meer Veronica Hazelhoff in het Duits. ‘Alles wat de schrijver voor zijn boek heeft bedacht, bedenk ik opnieuw en herschrijf ik, behalve de plot,’ aldus Erdorf in de Volkskrant (9 september 2005), die zich niet afficheert als iemand die een dienstbaar vak uitoefent. ‘Ik hoef niet te beslissen of de hoofdpersoon doodgaat of blijft leven, maar ik moet wel iets aan het origineel toevoegen. Het origineel weet namelijk niets van de doeltaal, en daarom hoor ik me af te vragen: hoe zou de auteur zijn personages in die andere taalcontext hebben laten denken en praten?’

Uitgever Joost Nijssen ‘denkt’ aan nieuwe prijzen. Als het aan hem ligt komt er een nieuwe prijs voor het beste vertaalde boek bij. ‘Die prijs moet er echt komen, want er verschijnen in ons land dankzij bloed, zweet en tranen van zowel uitgevers als vertalers heel goede vertaalde romans en gedichten, die nogal eens ondersneeuwen in de lawine van de veel luidruchtiger boeken. Zo’n prijs kan ook als een gids werken voor lezers die in het grote aanbod de bomen door het bos niet meer zien’ (Het Parool, 21 juli 2005). Nijssen gebruikt weliswaar een uitgeversargument en spreekt niet van ‘het best vertaalde boek’, maar zijn voornemen mag er zijn. Het heeft iets weg van een nieuw Brits initiatief. In Groot-Brittannië stelden de organisatoren van de Booker Prize een nieuwe prijs voor vertalers in, die echter in ontvangst zal worden genomen door de auteur. Die wijst vervolgens de winnaar aan als er meerdere vertalers in het spel zijn. In 2005 won de Albanees Kadare de Man Booker International Prize (₤60.000), die vervolgens tevens aan een vertaler werd toegekend (Kadare kende ₤15.000 toe aan zijn Engelse vertaler, David Bellos). Op het translation blog Naked Translations werd hier druk over gediscussieerd (ik citeer ene Jean: ‘That is so great - I hadn’t heard, thank you Celine. Even greater if the Guardian had named the translators of the writers they listed! Long way to go, but it’s a good start’). Een tweede nieuwe prijs werd aangekondigd door de Stichting Leonora Christina, namelijk de tweejaarlijkse Amy van Markenprijs voor vertalingen van literair werk uit Scandinavië. Deze prijs, vergelijkbaar met de Aleida Schot-prijs en de Dr. Elly Jafféprijs, zal in 2006 voor het eerst worden uitgereikt. De eerstgenoemde prijs voor vertalingen uit het Russisch ging naar Anne Stoffel, in het bijzonder voor haar aandeel in de vertalingen van Marina Tsvetajeva en Anton Tsjechov. Carl Friedman verklaarde Anne Stoffel in Vrij Nederland (van 26 februari 2005) ‘heilig’ bij het lezen van Nederlandse regels van Tsvetajeva; tegelijk stelde ze dat Tsjechov in de nieuwe vertaling ‘zijn authentieke stem’ teruggekregen heeft. Dat zijn boude uitspraken. De Dr. Elly Jafféprijs werd in 2005 toegekend aan Rokus Hofstede, in het bijzonder voor zijn Ik ben geboren van Georges Perec. Zowel het gedetailleerde juryrapport als de toespraak van de prijswinnaar bij de uitreiking op 10 juni was bijzonder: het rapport vanwege een verdergaande analyse van Perecs boek (uitgegeven door De Arbeiderspers), het dankwoord (te lezen op www.uitgeverij1001.nl) door het overtuigende betoog van een bezonnen en uiterst vaardige vertaler.

De Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor vertalingen van Nederlandstalige letterkunde werd – na nominaties voor Marie Hooghe en Gregor Seferens – toegekend aan Marnix Vincent voor zijn Franse vertalingen van poëzie; de prijs straalt ook af op uitgeverij Le Castor Astral van Francis Dannemark, die bijna alle vertalingen van Vincent uitbracht. De jaarlijkse NLPVF Vertalersprijs, voor de tweede maal uitgereikt tijdens de Literaire Vertaaldagen in december 2005, ging naar Irina Michajlova voor haar vertalingen van Nederlandse poëzie in het Russisch. ‘Leopold zou erg trots zijn geweest als hij had geweten dat in 2005 een ruim deel van zijn dichterlijk levenswerk in het Russisch werd vertaald,’ schreef Dick van Halsema in het nieuwe literatuurtijdschrift van De Groene. Michajlova vertaalde Leopold – ook diens ‘O als ik dood zal, dood zal zijn’, overigens samen met Alexej Poerin. De Vondel Translation Prize 2005, voor vertalingen in het Engels, werd toegekend aan Diane Webb, voor een vertaling van een boek van Herman Pleij (Colors Demonic and Divine, Columbia University Press). De Else Otten Übersetzerpreis, eveneens een tweejaarlijkse Productiefondsprijs, ging naar Helga van Beuningen (voor Unterm Pflaster der Sumpf van A.F.Th. van der Heijden). De eerste, tweejaarlijkse Brockway Prize voor vertalingen van Nederlandse poëzie werd tijdens Poetry International uitgereikt aan Francis R. Jones, alsnog voor zijn vertaling van werk van Hans Faverey (uit 1994!). Jones houdt zich inmiddels ook bezig met vertaalwetenschap en bereidt een vertaling van het werk van Esther Jansma voor. Op de valreep werd bekend dat de nieuwe Prix des Phares du Nord voor vertalingen van Nederlandstalige literatuur in het Frans werd toegekend aan de onvolprezen Philippe Noble. Als ik goed tel zijn er nu jaarlijks elf grotere vertaalprijzen te vergeven – geen slechte zaak.

Des garçons, oui – mais gentils
Hoe ging het in het buitenland in 2005? Ayaan Hirsi Ali is druk bezig een van onze best verkopende publicisten te worden. In Italië haalde Non Sottomessa de bestsellerlijsten, Time Magazine plaatste haar in de top honderd van de belangrijkste personen ter wereld, en in Duitsland werd ze met Ich klage an als ‘meest bedreigde persoon van Nederland’ op de markt gebracht; bij dezelfde Duitse uitgever (Piper) verscheen trouwens ook een Turkse editie onder de titel Itham Ediyorum. Een nieuwsfeit was het schrappen van controversiële passages uit De maagdenbron in de Finse vertaling (Neitsythakki). Hirsi Ali verklaarde geen Fins te lezen, maar was gealarmeerd omdat de Finse uitgever eerder bij uitgeverij Augustus geprobeerd had een interview uit het boek weg te laten. De Finse uitgever Otava liet later weten de censuur te betreuren en verklaarde zich bereid een erratum-briefje in alle reeds gedrukte exemplaren te stoppen (bron: NRC Handelsblad van 14 mei en 25 september 2005). Een halfslachtige maatregel natuurlijk.

Op literair gebied trok de Franse vertaling van De uitvreter en Titaantjes de aandacht. Bij Gallimard verscheen Le pique-assiette et autres récits in een vertaling van Danielle Losman – niet de eerste Nescio-vertaling in het Frans, maar die sloeg minder aan. Heel passend werd bij de presentatie van dit boek Nescio zelf geciteerd, die ooit gezegd zou hebben dat hij ‘voor de Fransschen te Nordique’ zou zijn. Nescio-specialist Lieneke Frerichs vergeleek culturen, betreurde de geringe impact van de Duitse vertaling en putte hoop uit de Franse met het oog op een Engelse vertaling (NRC Handelsblad, 2 oktober 2005; de krant plaatste zelfs een proeve uit de vertaling: ‘Des garçons, oui – mais gentils. C’ est ce que nous étions’). Het Vlaamse Fonds voor de Letteren zocht in het buitenland niches op en propageerde Vlaamse stripauteurs, toneelschrijvers en dichters. Bijzonder is dat intussen Franse en Engelse vertalingen van het werk van Paul van Ostaijen verschijnen. Het Nederlandse Productiefonds richt zijn vizier verder oostwaarts: op de Beijing Book Fair was er dit jaar veel belangstelling voor buitenlandse literatuur, ook voor de Nederlandstalige. De Guangxi Normal University Press richt zich sinds enige tijd op grootheden als Vincent van Gogh, W.F. Hermans en Willem Elsschot, en publiceerde ook een bijzonder fraai vormgegeven bloemlezing van poëzie, die verderop in dit nummer nader voorgesteld wordt. De directeur van de uitgeverij, professor He Linxia, heeft speciale wensen, zo wil hij naast Erasmus en Huizinga, ook de strip Sjors en Sjimmie uitgeven. ‘Frankrijk, Engeland en in mindere mate Duitsland zijn veel verder dan wij. Probleem met het Nederlands is dat er maar vier of vijf vertalers naar het Chinees zijn, dus de vertalingen gaan in eerste instantie naar het Engels. We hopen met steun van de Taalunie het Nederlands te bevorderen aan de Chinese universiteiten. Dan kun je werken aan de opbouw van een club vertalers,’ aldus Henk Pröpper van het Productiefonds, die vijf dagen investeerde in gesprekken met de gretige Chinezen (bron: NRC Handelsblad, 9 september 2005).

Alles leek koek en ei, in dit op export gerichte deel van de vertaalwereld, en vooral de Nederlandstalige auteurs zijn uitermate tevreden. Soms ging het mis in het precaire samenspel tussen schrijver, uitgever, subsidiegever en vertaler. Zo trok Theo Kars fel van leer toen zijn boek Praktisch verstand in het Duits verscheen. Aanvankelijk was er enig contact tussen hem en vertaalster Annette Löffelholz, maar diepgaand was dat niet. Kars schrok van de nieuwe titel, Philosophie für Nonkonformisten (Beck Verlag München), ontving het boek lang nadat het verschenen was en had – als de vertaler die hij ook is – steeds de neiging de vertaling te controleren. Hij deed dat uiteindelijk ‘vluchtig en ontdekte dat Annette Löffelholz stelselmatig en meestal zonder aanwijsbare reden de tweehonderdveertig aforistische aantekeningen waaruit het boek bestond, had “uitgerekt”’ (De Revisor 2005, nr. 2). Zijn conclusie: dit is geen vertaling maar een parafrase. In De Revisor besteedde Kars vervolgens een aantal bladzijden aan het in detail bespreken van de vertaling van zijn boek. Hij scherpte zijn mening aan en sprak van censureren toen een aantal zinnen uit de tekst geschrapt bleek te zijn, waaronder de volgende zin: ‘Een goed voorbeeld daarvan [nationalisme, TN] vormt de staat Israël: het verzinsel van hun uitverkorenheid inspireert Joodse nationalisten tot verbazingwekkende wapenfeiten.’ Kars benaderde zijn Nederlandse uitgever en het Productiefonds, waarna uiteindelijk de Duitse uitgever reageerde en de kant van de vertaalster koos. De redacteur van Beck gaf echter wel aan waar volgens hem de schoen wrong. De titelverandering deed al een bepaalde strategie vermoeden die op het conto van de uitgever moet worden geschreven, ook het aanpassen van de fragmenten en het schrappen van zinnen geven blijk van weloverwogen keuzes. Wat de boven geciteerde zin betreft zegt Stephan Meyer het volgende: ‘Kars explains his thoughts about nationalism. Unfortunately he uses just Israel in this section as an example and in a way that can’t be published by a German publishing house like we are. So we cut this sentence, because it doesn’t touch Kars’ reflections about nationalism. The reader understands very well what Kars wants to tell you without this doubtful commentary on Israel. There is no loss of meaning by the cut’ – dat is op z’n minst een opmerkelijke mix van tekstkritiek, interpretatie en beroepsethiek van de zijde van de uitgever, die niet op rekening van de vertaler moet worden geschreven. Het Productiefonds, dat het verwijt krijgt zijn vertalers niet goed te selecteren, trok zich de kritiek aan en ging zelfs zover de gepubliceerde vertaling alsnog te laten beoordelen door twee van zijn adviseurs. Bij monde van Barbara den Ouden werd de vertaling van Annette Löffelholz daarop alsnog geprezen als werk van goede kwaliteit (De Revisor 2005, nr. 5). Toch is de zaak niet zo simpel als ze alleen wordt afgedaan als gebrekkige communicatie tussen auteur en uitgever. Het gaat evident om een welbewuste aanpassing van de tekst om inhoudelijke redenen en dus om de kwestie wie uiteindelijk verantwoordelijk is, de vertaler of de uitgever. In die zin valt er alleen iets af te dingen op de allereerste afspraken die aan de vertaling ten grondslag lagen. En wie daarin de doorslag gaf mag ook op aanpassingen worden aangesproken: de uitgever, zo te zien. 

Eerst de schrijver, dan de vertaler?
Er verschenen drie biografieën van vertalers, een van Adriaan Morriën (door Rob Molin bij De Arbeiderspers), een van Nynke van Hichtum (door Aukje Holtrop bij Contact) en een van Simon Vestdijk (door Wim Hazeu bij De Bezige Bij). In alle drie is de vertaalkant onderbelicht gebleven. Blijkbaar is het leven van de centrale personen slechts interessant als deze schrijven. Maar misschien moeten we voor Vestdijks biografie een uitzondering maken. Hazeu is zo gedetailleerd dat hij ook aandacht heeft voor de betekenis van Vestdijk voor de introductie van buitenlandse literatuur. Alleen is zijn aandacht toch op de persoon van de schrijver gericht, getuige een zin als deze: ‘Tussen het schrijven van de gedichten door – een remedie tegen depressiviteit, had de psychiater gezegd – vertaalde hij poëzie van Rilke en Emily Dickinson’ (p. 151 – een vreemde zin overigens, alsof ook vertalen geen depressies kan oproepen).

Sowieso krijgen vertalers meestal via schrijvers aandacht. Dat bleek ook uit drie stukken in HP/De Tijd. In het ene werden de Parijse jaren van W.F. Hermans belicht. La chambre noire de Damoclès van Maurice Beerblock (uit 1962) moest het weer eens ontgelden, mede door Hermans’ eigen ergernis nooit goed in het Frans te zijn vertaald. In het stuk van Ad Fransen wordt een fraaie passage gewijd aan de inspanningen van Hermans en Philippe Noble om contracten voor vertalingen in de wacht te slepen. Discreet schrijft Fransen dat de samenwerking uitliep op een kleine ramp (3 juni 2005). Dezelfde Ad Fransen, samen met Peter Hoomans, stelde in een lang interview ook Jan Cremer voor (HP/De Tijd, 1 april 2005), en ook daar zijn enkele anekdoten te lezen over vertalingen van zijn belangrijkste boek. Anders dan Hermans had Cremer hoegenaamd geen moeite zijn Ik, Jan Cremer vertaald te krijgen, maar hij heeft wel aanmerkingen op de manier waarop dat gebeurde, bijvoorbeeld in het geval van de Amerikaanse vertaling. ‘In de eerste tien pagina’s had ik al twintig fouten ontdekt. Mocht ik? En ze wilden me knevelen daar, ik moest gewoon het spelletje meespelen,’ pocht Cremer, ‘terwijl ik juist de vrijheid tegemoet wilde. Ze wilden van me af. Die uitgever heeft zelfs een dokter omgekocht, om me ziek te laten verklaren, zodat ik het land kon worden uitgezet.’ Dezelfde interviewers krijgen minder spectaculaire antwoorden van Harry Mulisch (HP/De Tijd, 4 maart 2005), die zich bijzonder mild tegenover zijn vertalers betoont. Als ze al een woordspeling missen dan is dat goed, want Mulisch wil niet over twintig jaar vertalers aan de lijn krijgen met de vraag wat hij eigenlijk bedoelt. ‘De taal moet eigenlijk weg zijn, de lezer moet er dwars doorheen kunnen kijken,’ zegt de prozaschrijver, en ‘daarom zijn mensen als Lodewijk van Deyssel en Gerard Reve onvertaalbaar.’ Mulisch heeft een flegmatieke vertaalopvatting.

Na en via schrijvers komen de vertalers dus aan het woord, dat wil zeggen in het commerciële circus dat het boekenbedrijf intussen geworden is. Langs alle kanten werd in 2005 bijvoorbeeld de nieuwe roman van Houellebecq aangekondigd, inclusief de datum van het verschijnen van de Nederlandse vertaling. Gelukkig leidde dat niet tot een versnelde publicatie (Martin de Haans Mogelijkheid van een eiland verscheen bij De Arbeiderspers). Coetzee’s Langzame man kreeg eveneens alle aandacht, en traditioneel gunde Coetzee zijn Nederlandse uitgeverij Cossee de wereldprimeur van zijn nieuwste roman (vertaald door Peter Bergsma). Elk product van Houellebecq en Coetzee wordt begeleid met enorm mediagerommel, en zulks geldt eens te meer voor Salman Rushdie. Diens Shalimar de clown verscheen ook eerder in het Nederlands dan in het Engels (bij Contact in de vertaling van Karina van Santen en Martine Vosmaer) en de vertaling werd als nieuwsfeit in de kranten gebracht, met alle tekenen van hype en haast. ‘Rushdie laakt radicale islam in nieuw boek,’ beweerde NRC Handelsblad eerst (11 augustus), maar later werd deze ophef getemperd en was er de twijfel of Rushdie nu wel echt uithaalde naar moslimterrorisme (zelfde krant tien dagen later, 20/21 augustus 2005). Waar precies de ophef vandaan komt is de vraag, maar dat de uitgevers baat hebben bij een rel is een feit. Cossee liet zelfs in de krant zetten dat boekhandel Athenaeum Langzame man te snel in de etalage had gezet.

Jonge, levenslustige auteurs die nieuws opleveren, dat is wat men zoekt. Daarna is het intriest gesteld met je, hoe groot schrijver je ook bent. Dat ondervond ook de Nobelprijs-winnaar Harold Pinter, wiens toneelwerk onbezorgd en in soms verouderde vertalingen uitgegeven werd door De Bezige Bij; Prometheus bracht snel Dwergen op de markt (vertaald door Christine Jonkheer). Maar toch. Vertalers van twee andere Nobelprijswinnaars raken snel in de vergetelheid. Claude Simon overleed (1913-2005); Jean Schalekamp, die vier romans van hem vertaalde, midden jaren zestig en midden jaren tachtig, werd nergens genoemd. Aan de dood van Saul Bellow (1915-2005) werd terecht veel aandacht besteed, maar een verwijzing naar een van zijn in het Nederlands vertaalde werken, bijvoorbeeld Herzog door Mischa de Vreede (in 1969 uitgegeven en daarna steeds maar weer herdrukt), was nauwelijks te vinden. Herzog is het enige nog te krijgen werk van Bellow, van Simon was alleen De tram nog op de eerstehands markt (voor De Geus vertaald door Maria Noordman in 2003).

Guus Middag bracht Willem Wilmink uitgebreid over het voetlicht naar aanleiding van het verschijnen van diens Verzamelde liedjes en gedichten en vergat daarbij niet aandacht te vragen voor de vertalingen daarin (NRC Handelsblad, 14 januari 2005). Poesjkin-vertaler Hans Boland werd geïnterviewd door de Volkskrant (16 december) en H.C. ten Berge door NRC Handelsblad (6 januari 2006), de laatste naar aanleiding van zijn bekroning met de P.C. Hooftprijs, maar ook vanwege het verschijnen van zijn verzamelde poëzievertalingen (Op een mat van gele veren, bij Athenaeum–Polak & Van Gennep) – een heus monument, deels door de vertaler zelf bekostigd. Miriam Rasch gaf de nagelaten vertalingen van haar vader Gerard uit (Memento, bij Pegasus). Anneke Brassinga ontving de Anna Bijns-prijs en liet in interviews (de Volkskrant van 18 november, Vrij Nederland van 30 juli) weer eens blijken hoe natuurlijk bij haar lezen, vertalen en schrijven in elkaar overgaan. Een buitengewoon interessant stuk was te lezen in Trouw (7 mei 2005). In een serie over nieuwkomers in Nederland werd Erhan Gürer voorgesteld, als mens, als dichter en als literair vertaler. Gürer, een van de deelnemers aan de eerste zomercursus literair vertalen Nederlands-Turks die het Steunpunt Literair Vertalen in 2005 organiseerde, laat zich kennen als een taalgevoelige, kritische en sociaal bewogen Nederlander. Hij vertaalde onlangs Bernlefs Hersenschimmen in het Turks.

Hoogtepunten in het vertaaljaar
En in elke krant en elk weekblad werd weer de boekenhemel van 2005 ontvouwen. Veel genoemd in ieder geval het ook hier besproken boek van Amos Oz. Het was het jaar van Hans Christian Andersen (200ste verjaardag) en van Jules Verne (100ste verjaardag) – goed voor een paar nieuwe vertalingen. Het taalgebied dat verreweg de meeste aandacht kreeg was het Russische, nota bene met een aantal hervertaalde negentiende-eeuwers, die – soms met grote onderlinge, slavistische solidariteit – druk besproken werden. Een nieuwe Tsjechov (verhalen, vertaald door Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel), een nieuwe Dostojevski (De broers Karamazov, door Arthur Langeveld, eveneens bij Van Oorschot), Tolstojs Oorlog en vrede in een oerversie (door Peter Zeeman en Dieuwke Papma voor Ambo), Het ravijn van Gontsjarov (door Monse Weijers voor Athenaeum–Polak & Van Gennep) zorgden voor paginagrote besprekingen en een surplus aan reclamemateriaal van de uitgever. Van Oorschot kwam op de proppen met ‘dé tien redenen om De broers Karamazov te herlezen’, maar de voornaamste reden – dat er een nieuwe vertaling van verschenen was – ontbrak. Van het Franse taalgebied, de andere jaren steeds prominent aanwezig, viel nu de frisse, nieuwe versie van Jacques de Fatalist op (van Martin de Haan voor Athenaeum–Polak & Van Gennep). Uit het Hongaars werd vergeleken met 2004 minder vertaald, maar Henri Kammers Anna (van Dezsö Kosztolány, de grootste Hongaarse schrijver van de negentiende eeuw voor Van Gennep) was een gebeurtenis, evenals De Onderkoning van de negentiende-eeuwer Federico de Roberto (uit het Italiaans door Els van der Pluijm voor De Bezige Bij) – opvallend genoeg ook weer boeken uit vervlogen tijden, soms leesbaar, soms niet (getuige Maarten ’t Harts boutade tegen de Italiaanse familieroman in Vrij Nederland van 3 december 2005).

Sommige boeken vielen meer op dan andere, onder meer het grote, ook internationale succes van Suite française, een vergeten roman van Irène Némirovsky (vertaald als Storm in juni door Manik Sarkar voor De Geus), of de nieuwe vertaling van Thoreaus Walden (door Anton Haakman voor Athenaeum–Polak & Van Gennep). Een bijzondere vermelding waard is zeker Het gelukkige Arabië, het verslag van een Deense wetenschappelijke expeditie in de achttiende eeuw. De Geus durfde het aan dit klassieke boek van Thorkild Hansen door Diederik Grit en Edith Koenders uit het Deens te laten vertalen. Ludion en Athenaeum–Polak & Van Gennep brachten een bijzonder fraai Panorama van de klassieke wereld uit, een boek waarvoor de vertalers (Dominique van der Lingen, Saskia van der Lingen en Caroline Meijer) tal van bestaande, klassieke vertalingen ingenieus inbouwden in een fraai lopende tekst. Behalve uit het Russisch werd er in 2005 opvallend veel uit het Turks vertaald. Voorop Orhan Pamuk, wiens Istanbul terecht onder de aandacht kwam (door Hanneke van der Heijden voor De Arbeiderspers), maar ook een grote bundel Moderne Turkse verhalen (door dezelfde vertaler, samen met Margreet Dorleijn, voor Atlas). Rik Boeschoten verzorgde voor Bulaaq Het boek van Dede Korkoet, een zestiende-eeuwse, Turkse verzameling verhalen over de Ogoezen. Bijzondere vertalingen kwamen in 2005 met name tot stand vanuit het Hebreeuws. Van David Vogel verscheen Allen zijn ten strijde getrokken (Meulenhoff) en van Aharon Appelfeld Het verhaal van een leven (Ambo), allebei vertaald door Kees Meiling. Op mij maakte vooral Appelfelds boek indruk, ook door het verzorgde Nederlands dat erin gebezigd wordt. De belangrijkste vertaling – voor mij – is die van een roman en autobiografie ineen: Een verhaal van liefde en duisternis (van Amos Oz bij De Bezige Bij). Hilde Pach had de eer dit boek te mogen vertalen, en ze deed dat met verve. In de Nederlandse versie is wel degelijk het vijfde hoofdstuk opgenomen dat (getuige Michaël Zeeman in de Volkskrant van 26 september) in de Amerikaanse uitgave ontbreekt, vanwege het al te belerende ervan. Met Ian McEwans Zaterdag (door Rien Verhoef voor De Harmonie) hoort dit boek tot de hoogtepunten van het vertaaljaar 2005.

In 2005 verscheen een aantal monumentale bloemlezingen met poëzievertalingen. Ik noem 3000 jaar wereldpoëzie in 500 onsterfelijke gedichten (van Koen Stassijns en Ivo van Strijtem bij Lannoo/Atlas), A Thing of Beauty. De bekendste gedichten uit de wereldliteratuur (van Menno Wigman en Rob Schouten bij Bert Bakker) en Ceci n’est pas une poésie. Een Belgisch/Franstalige ANTHOLOGIE belge francophone (Benno Barnard, Paul Dirkx & Werner Lambersy bij Atlas). Vooral de laatste behoeft nadere bespreking omdat er curieus genoeg twee opvattingen over poëzievertalen in worden gedocumenteerd: de zogenaamde ‘literaire vertalingen’ van dichters en achterin ‘zo letterlijk mogelijke vertalingen’ van romanisten. Alsof die elkaar niet bijten, alsof die kwalitatief uit elkaar te houden zouden zijn, alsof je zo recht doet aan de vertaalvaardigheid van kundige vertalers als Leo van Maris en Jelle Noorman… Twee poëzievertalingen trokken de meeste aandacht, gesteund door de grote uitgevers en de media: die van het werk van Emily Dickinson (door Peter Verstegen bij Van Oorschot) en die van Walt Whitmans Leaves of Grass door een groep dichters (bij Querido, vergezeld van een special van De Revisor). Whitman werd in Filter al door Frank Ligtvoet besproken. Verstegens Dickinson behoeft nadere bestudering. Alle krantenreacties waren bijzonder lovend, voorop Fens die weer eens sprak van ‘grote poëzie’ (de Volkskrant van 9 december). Vreemd genoeg werd een andere Dickinson-vertaling nauwelijks besproken, behalve door Yra van Dijk, die in NRC Handelsblad een vergelijking maakte met de eveneens in 2005 verschenen Dickinson-bloemlezing van de dichteres Lucienne Stassaert (Goedemorgen – Middernacht bij uitgeverij P). Yra van Dijk zag dat Verstegen zich vooral op ‘vlekkeloos metrum’ heeft gericht en Stassaert meer op de ‘de inhoud’ (20 januari 2006). Schrijfster Rozalie Hirs liet in Het Parool intussen weten dat ze de kant van Lucienne Stassaert kiest: ‘Prachtige selectie, prachtig vertaald’ (4 februari 2006). Ik ben overigens benieuwd hoe de twee Dickinson-vertalingen door de Ceci n’est pas une poésie-bloemlezers gerangschikt zouden zijn – wellicht allebei in dezelfde categorie. Of Verstegen als anglist en Stassaert als dichteres? Maar waar is dat concept dan nog? 

De marges van het vertalen
2005 was ten slotte verder opmerkelijk omdat Guus Middag zijn fraaie stukken over vertaalde poëzie bundelde (in Het mooiste gedicht ter wereld, bij Van Oorschot), maar gelukkig toch doorging met zijn rubriek ‘Vrije regelval’. Voorts staat 2005 geboekstaafd als het jaar waarin een compleet nieuw gedicht van Sappho werd ontdekt, prompt vertaald door Ilja Leonard Pfeiffer (NRC Handelsblad, 22 juli: ‘mijn ooit zo soepele lichaam is nu aan ouderdom / ten prooi, wit is mijn haar dat ooit zwart was, / zwaar is mijn gemoed geworden, mijn knieën / kunnen mij niet dragen, ooit rap ten dans als reeën’).

Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes behoren inmiddels tot de zeer zichtbare vertalers. Met hun elders in deze Filter besproken pamflet, ‘De kunst van het niet-vertalen’, gooiden deze twee ‘neuswijze nestbevuilers’ een knuppel in het hoenderhok van Vertalië, waar we inderdaad wel tegen een stootje kunnen. Ze voegden ook een fraai handboek toe aan hun vertaling van Finnegans Wake, de zogenaamde Finnegancyclopedie (Athenaeum–Polak & Van Gennep): in dat handboek de definitieve versie van de 29 vertaalmethoden, die trouwe lezers van dit tijdschrift al kennen. Intussen kondigen ze met luide stem hun volgende vertaling aan: die van de songs van Bob Dylan (‘Hoe vaak een man nieuwe wegen gaat / Voor hij een man heten kan’). Jan Rot is de concurrent op dit vlak. Sinds enige tijd treedt hij op met vertaalde hits die je ook in vertaling nog kunt herkennen: ‘Haar gezicht als van Sneeuwwitje / werd van grijsgrauw groen en geel’.

Opmerkelijk waren ook de verkoopcijfers van De Nieuwe Bijbelvertaling (geteld tot april 2005: 500.000). Minister Verdonk nam op 10 maart 2005 een nieuwe vertaling van de Koran in ontvangst, maar die maakt blijkbaar weinig kans op brede verspreiding. Ze is gemaakt door de Ahmadiyya, een islamitische missionaire organisatie met zo’n 5000 aanhangers van vooral Surinaamse komaf. Opvallend in die vertaling is het voorwoord waarin wordt beweerd dat Jezus niet gestorven zou zijn, maar naar India zou zijn gevlucht en daar oud geworden is (bron: De Standaard van 10 maart 2005). De schrijver Kader Abdolah liet begin januari 2006 weten te werken aan een nieuwe, toegankelijke vertaling van de Koran.

Dankzij Bianca Stigter werden we attent gemaakt op een boek dat ondertitels als kunstvorm ziet (Subtitles. On the foreigness of film, eds. Atom Egoyan & Ina Balfour. MIT Press). In NRC Handelsblad (10 juni 2005) schreef ze een boeiend artikel over het fenomeen dat bepaalde beelden voor sommigen indringender worden ervaren als er woorden overheen staan. Het fraaiste voorbeeld van een film waarin ondertitels een eigen leven gaan leiden is Desperanto (van Patricia Rozema uit 1991), waarin ondertitels ‘uit glazen komen en in een decolleté worden verstopt’. Werden alle vertalingen maar zo gekoesterd.