Het vertaaljaar 2003    17-25

Ton Naaijkens

Irak beheerste het nieuws in 2003, zowel vóór als tijdens de oorlog en in de nasleep ervan. De crisis had gevolgen voor onze denkbeelden over een cultuur die we nauwelijks kenden. Vertalen speelt een sleutelrol in het blootleggen en overbruggen van de verschillen. Ruim honderd Amerikaanse soldaten maakten in Irak gebruik van handvertaalcomputers, zogeheten ‘phraselators’, die gesprekken met de lokale bevolking moesten vergemakkelijken. De eerste persconferentie van opperbevelhebber Franks werd (op 22 maart) op tv uitgezonden, met 30 seconden vertraging om de ondertitelaars live hun werk te laten doen (vrij goed, soms wat typefouten, herinner ik me). Eind september werd een Amerikaanse militair aangehouden, die als vertaler op de militaire basis Guantánamo Bay op Cuba werkte. Ahmad al-Halabi werd verdacht van spionage en hulp aan de vijand (hij smokkelde briefjes van gevangenen mee); een week later werd gemeld dat de Amerikanen op zoek waren naar nieuwe Arabische tolken. Alle communicatie leek in de Irak-crisis gevoelig te liggen, ook bij ons. In de internetdiscussiegroep wgvertalers@smartgroups.com werden (in april) door de inmiddels bekende tolk/vertaalster Nahed Selim vertaalfouten opgemerkt in de weergave van de toespraken van Saddam Hussein. Zij maakte vooral bezwaar tegen een aantal toevoegingen van het adjectief ‘islamitisch’, bijvoorbeeld in ‘onze grandioze, islamitische, Arabische natie’. Daardoor ‘bespeelde’ de Nederlandse televisie volgens haar moslims en niet-moslims. Nahed Selim roerde zich ook in kwesties dichter bij huis: kinderen van allochtonen moeten vaak tolken voor hun ouders, hetgeen zij onjuist vindt, want je moet kinderen niet belasten met al te ‘grote’ problemen. De globalisering brengt de oorlog bij je thuis, of andersom.

Opvallend in dit licht was een bespreking van Torquato Tasso’s Jeruzalem bevrijd, een van de bijzondere vertalingen van 2003 (van Frans van Dooren voor Athenaeum-Polak & Van Gennep). Het vergt nogal wat moed om in de huidige tijd een boek met zo’n titel op de markt te brengen, vond Peter Veldhuisen. Hij had het over ‘een renaissancistisch propagandaproduct [uit 1575] van vervaarlijk eurocentrische snit’ (in Het Parool van 30 oktober 2003). De vertaling roemde hij (‘soepel rijmend’), maar met het religieuze vuur van het origineel, alhoewel ‘klinkend als een klok (ook in het Nederlands)’, klopte iets niet: ‘Helmen en pantsers, alles slaat aan gort, / hoofden geplet en halzen doorgeknakt. / En de aarde ligt, het bloed nog daargelaten, / vol wapens, hersenen en ledematen.’ Volgens Veldhuisen heeft deze poëzie soms ‘de huiveringwekkende contouren van een absurde, volkomen uit de klauwen gelopen grap.’ Ook Ariosto (De Razende Roeland in de vertaling van Ike Cialona) ‘bakte ze al net zo bruin als Tasso’: daar krijgt ‘de Moor’ een dolk tussen de ogen geplant. Bij de literaire gruwelen uit het verleden krijgen we moeiteloos en om de haverklap via de tv de passende, actuele beelden bijgeleverd. Het weerhoudt ons er niet van te debatteren over metriek en rijm, over de literaire canon en de bevestiging of de verwerping ervan. Zo’n recensie als van Veldhuisen zet dat debat in een interessanter perspectief.

Dol op de Dancing Queen
Ter ere van de god van de verkoop werden weer diverse het-jaar-van-jubilea gevierd, en ook vertalingen werden ingezet in het spel. Uitgeverij G.A. van Oorschot herdacht vijftig jaar Russische Bibliotheek: ‘In 1953 verscheen het eerste deel van onze vermaarde Russische Bibliotheek. Dit was het begin van een in ons land niet eerder vertoond uitgeefavontuur.’ Er werden uiteindelijk 49 delen voltooid. Op de 100ste verjaardag van Adorno na was het voor het overige vooral Frans dat de klok sloeg. Perdu vierde op 21 februari 2003 de 100ste verjaardag van Raymond Queneau (1903-1976). Uitgeverij IJzer kwam met het Dagboek van Sally in een ‘vrolijke vertaling’ van Jan Pieter van der Sterre (aldus Pieter van den Blink in Trouw, 22 februari 2003). Later in het jaar volgde, van dezelfde hand, nog De droomheld, een vertaling die doorRokus Hofstede in de Volkskrant geprezen werd met de zin: ‘Ik vergat ook haast te vermelden dat vertaler Jan Pieter van der Sterre zich net als in zijn eerdere Queneau-vertalingen een gedreven sparringpartner betoont, die incasseert maar ook uitdeelt, zoals het een goed vertaler betaamt’ (2 januari 2004).

Er werd meer gevierd: op 12 februari 2003 was het honderd jaar geleden dat Georges Simenon in Luik werd geboren. Zijn werk werd hervertaald en door uitgeverij Atlas zowel in pocket uitgebracht als opgenomen in de gedistingeerde serie De twintigste eeuw. De reacties waren niet onverdeeld positief. ‘De nieuwe vertalingen zijn weliswaar leesbaarder dan de oude Zwarte Beertjes, enkele zelfs ronduit goed,’ verklaarden Martin de Haan en Rokus Hofstede in de Volkskrant (van 20 juni 2003), ‘maar het is geen toeval dat er nauwelijks erkende vertalers aan het project meewerken; die hebben geen behoefte aan haastklussen beneden het geldende literaire minimumtarief. De situatie is niet zonder ironie. Net nu Simenon in Frankrijk tot de literaire hemel is toegelaten, en met reden, wordt hij in Nederland nog maar eens in de markt gezet als auteur van semiliteraire ontspanningslectuur, inclusief de belabberde eindredactie die bij dat genre schijnt te horen.’

Ook werd het 25ste sterfjaar van Jacques Brel (1929-1978) herdacht, vooral in België. We kregen veel Brel op z’n Van Altena’s te horen en er werd een bloemlezing van tachtig liederen aangekondigd, met Franstalige originelen en ‘de klassieke’ vertalingen van Van Altena en nieuwe van Benno Barnard, Geert van Istendael en Koen Stassijns.

Waarna we bij een opvallend fenomeen van het vertaaljaar 2003 komen: er veranderden heel wat muziekteksten (liederen, libretti) van taal. In het serieuzere segment is Jan Rots voornemen voor de drogisterijketen Het Kruidvat de Matthäus Passion te vertalen vermeldenswaard. In een andere cultuursector trokken de voor de musical Mamma Mia! vertaalde ABBA-krakers de aandacht. Coot van Doesburg haalde er de voorpagina’s van de dagbladen mee en geheel andere rubrieken dan de gebruikelijke, culturele. Ik noem de roddelcolumn van Cornald Maas, die de receptie na afloop van de première van Mamma Mia! aldus versloeg: ‘en daar is, naast Björn die het goedkeurt, “vertaalconcurrent” Martine Bijl niet en Seth Gaaikema wel aanwezig’. Een proeve van een Nederlandstalige abba-hit: ‘Als je danst, dat gemak / Jij gaat totaal uit je dak, / Kijk nou toch, moet je zien, / Dol op de Dancing Queen’.

Ook andere popsongs werden vernederlandst: Bindervoet en Henkes ‘verbeterden de Beatles’ (zoals NRC Handelsblad kopte). Ter gelegenheid van het optreden van het duo op de Vijfde Literaire Vertaaldagen in december in Utrecht verscheen nr. 152-B van Platforum, ‘een literair-maritiem-Beatellogisch onregelmatig maar geregeld verschijnend tijdschrift voor kennisvelden die in de belangstelling staan en de vertaling en verspreiding en herziening van Finnegans Wake in het bijzonder’.

Geschiedenis en lauweren
Het doet goed als boeken in een perspectief worden gezet, als ze context krijgen, zoals bij Bindervoet en Henkes, of als er ruimte ontstaat voor vertaalgeschiedenis. H. Brandt Corstius besprak (in NRC Handelsblad van 3 januari 2003) bijvoorbeeld de Ethica van Spinoza (1675) in de nieuwe vertaling van Henri Krop (een tweetalige editie door Prometheus): ‘De nieuwe vertaling van Krop spreekt mij minder aan dan die van Gorter [1895], maar ik begrijp dat dit een gevolg is van het feit dat Spinoza al vijftig jaar tot mij spreekt in Gorters woorden.’ De criticus kent ook Van Suchtelens versie (van 1915) en de eerste vertaling door de fameuze Jan Hendrik Glazemaker uit 1677. Hij haalt er in zijn recensie ook Duitse, Engelse en Franse versies bij en laat vervolgens de wedstrijd beginnen: Gorter scoort ‘drie doelpunten’ , daarna Krop ook drie: een gelijkspel. Luc Devoldere wees in De Standaard (van 22 mei) ook expliciet op deze Ethica, ‘een evenement van de eerste orde, en toch hoor of lees je er nergens iets over’.

In zijn bespreking van de nieuwe Nederlandse Anabasis van Saint-John Perse, van de hand van Maarten van Buuren, herinnerde Kees Fens zich de oude versie van de schrijver F.C. Terborgh. En het was prettig om te lezen dat Herman Franke in een column de eerste vertaling van Ovidius’ Tristia door Schrevelius (Durk Schrevel) in herinnering riep: Tristia Ofte de Truer-dichten van 1612. Van hetzelfde boek volgden vertalingen door Havart, taqchtig jaar later, en dan Abraham Valentyn in 1697, W.A.M. Peters 1995, Wiebe Hogendoorn in 1998, en Jacob van der Schuere, die de prozavertaling van Schrevelius op rijm zette. Dit allemaal naar aanleiding van de aankoop door het Frans Halsmuseum van een miniatuurportret van de ‘Haarlemse schrijver’ Theodorus Schrevelius. Het schilderij stond groot afgedrukt in de kranten, maar dat de afgebeelde de eerste Nederlander was die een complete vertaling van de Tristia maakte, bleef onvermeld tot Franke de pen greep (al ontkracht de columnist zichzelf dan weer door te stellen: ‘Dat de vertaling van de Tristia niet als een schrijversverdienste van Schrevelius werd genoemd in de kranten is nog wel te begrijpen’).

Positieve aandacht voor vertalers was er in 2003 door een veelheid aan interviews. Gerard Koolschijn kwam zelfs twee maal aan de beurt (in de Volkskrant van 24 januari 2003 en aan het eind van het jaar in Trouw (van 20 december); Koolschijn kondigde aan te stoppen met vertalen. Maartje Luccioni (in Vrij Nederland, 22 maart), Hans Boland (in NRC Handelsblad, 4 april), Piet Schrijvers (idem, op 24 oktober), Frans Denissen (in Knack, op 15 oktober) waren de andere geïnterviewden.

In de volle spotlights stond ook de vertaalster van Giorgio Bassani, Tineke van Dijk (in meerdere kranten geïnterviewd, ondermeer in de Volkskrant van 24 oktober). Tineke van Dijk won in 2003 de Martinus Nijhoff Prijs, maar kon daar niet lang van genieten. Zij overleed, veel te jong en onverwacht, in de eerste maand van dit jaar (1953-2004). In 2003 overleden ook C.O. Jellema (1936-2003, vertaler van Rilke en Meister Eckhart); Willem Wilmink (eveneens 1936-2003), vertaler van liedjes (‘Hilversum 3’) en van middeleeuwse lyriek; E.M. Uhlenbeck (1913-2003), hoogleraar Algemene Taalwetenschap en Javaanse Taal- en Letterkunde in Leiden, die samen met Sem Dresden in de jaren vijftig een klassiek artikel over vertalen en interpreteren schreef; en ten slotte Elly Jaffé-Freem (1920-2003), ‘vertalersmecenas’ en de vrouw achter de prijs en het stipendium die haar naam dragen.

Marianne Kaas won in 2003 de tweede Dr. Elly Jaffé-prijs voor literaire vertalingen uit het Frans, in het bijzonder voor In de hemel zoals op aarde (Jean Rouauds Sur la scène comme au ciel). Op vrijdag 10 januari 2003 werd te Berlijn aan Marlene Müller-Haas de Else Otten Übersetzerpreis 2002 uitgereikt (voor haar vertaling Kirschenblut, een keuze uit het werk van Charlotte Mutsaers). Er was een Portugees lintje voor de Nederlandse vertaler C. Keesom (commandeur in de Orde van Verdienste van Portugal) voor zijn woordenboeken Nederlands-Portugees en Portugees-Nederlands (een bericht dat zelfs de Metro haalde, 6 maart 2003). De Aleida Schot-prijs (uitgereikt op 11 april 2003) ging naar Hans Boland voor zijn vertalingen van Russische poëzie in het bijzonder voor de bundel Vroege lyriek van Alexandr Poesjkin. De Vondel Translation Prize 2003 was voor Sam Garrett (voor The Rider van Tim Krabbé), met een eervolle vermelding voor Susan Massotty’s versie van Nootebooms Allerzielen (uitgereikt tijdens de Translation Days in Londen op 21 en 22 september). De Nella Voss-Del Mar Prijs 2003 – voor literaire vertalingen in en uit het Italiaans, een bijzondere aanmoedigingsprijs voor jonge vertalers – ging naar Leen Van den Broucke (voor een verhaal van Tiziano Scarpa). Marie Hooghe won de Prix Amédée Pichot voor haar Franse vertaling van Erwin Mortiers Marcel, uitgereikt tijdens de Assises de la Traduction Littéraire in Arles in oktober 2003.

Tweedeling in vertaalland
Is er in vertaalland een steeds grotere tweedeling te bespeuren waar het gaat om de aandacht in de media? Steeds vaker worden sommige vertalingen terloops genoemd of besproken, andere vertalingen krijgen de volle aandacht en worden massaal en massief gerecenseerd. Tot de laatste groep behoorden in 2003 vooral de hervertalingen, waarvan Theo Hermans in de vorige Filter vaststelde dat ze al eeuwen lang het lievelingsobject van de autochtone vertaalbeschouwing vormen. Of de schrijvers nu uit de negentiende, zeventiende, zestiende, veertiende eeuw na of de eerste eeuw vóór Christus stammen: Stendhal, Milton, Tasso, Boccacio en Horatius komen in de volle schijnwerpers te staan, overal, op of zelfs nog vóór de dag van verschijnen. De besprekers gaan uitgebreid in op de verdiensten van de oude auteur, die onweersproken zijn en geen bewieroking behoeven. Vaak worden clichés van stal gehaald (‘het mooiste wat de Europese traditie heeft voortgebracht’, aldus David Rijser over Tasso) of wordt er met argumenten gewerkt die via of ondanks de inspanningen van de vertaler de grootsheid van het oorspronkelijke werk vergroten (‘zelfs gemeenplaatsen gloeien op in nieuwe vertaling van de Decamerone’, aldus Kees Fens). In sommige besprekingen blijft onvermeld dat het om een hervertaling gaat: waardoor het oorspronkelijke genie in ons taalgebied als het ware debuteert. Het stoutste staaltje was van David Rijser, die het in NRC Handelsblad (27 juni 2003) deed voorkomen of de Gerusalemme liberata voor het eerst in het Nederlands verschenen was. Dankzij Frans Denissen en zijn lijsten, dankzij Johan Oosterman (in het tijdschrift Literatuur 2003/7) en nota bene ook door Frans van Doorens voorwoord bij zijn vertaling weten we dat er vanaf 1620 minstens zeven vertalingen zijn voorgegaan.

De aandacht voor ‘gouden’ uitgaven steekt soms schril af tegen de geringe aandacht die er was voor de andere groep vertalingen: de nieuwe ontdekkingen, de kleinere literaire sieraden, die nog niet of niet geheel tot de – inderdaad zeer mannelijke – canon behoren. Ze staan meer in de schaduw, en dat terwijl er gedenkwaardige prestaties geleverd werden in 2003. Wilfred Oranjes versie van Heines Reistaferelen (voor Atlas) bijvoorbeeld, de – zeer bijzondere – bundel die Gerard Rasch maakte van de gedichten van Czeslaw Milosz (ook voor Atlas), of Mark Leenhouts met Woordenboek van Maqiao van Han Shaogong (De Geus/Novib), de ‘eerste vertaling ter wereld’ van dit boek (‘Hij gooide alle sinisismen weg,’ zei Daan Bronkhorst in de Volkskrant van 27 december 2002, ‘en benut het hele repertoire van Nederlandse registers: streektaal, bargoens, populaire zegswijzen, levensechte dialoog, quasi-geleerde boekentaal’).

Hoe aandacht verdeeld wordt blijft een vreemde zaak. Ik noem daarom nog twee bijzondere vertalingen, die te weinig geprezen werden: Frans de Haans Het zijn en het niet (van Sartre, voor Lemniscaat, ook al vond Hans Driessen in de Volkskrant van 28 maart dat de uitgeverij ‘zich vertilde’) en Marcel Ottens De saga van Grettir (voor Ambo): na de Edda (1994) en De saga van Njál (2000) nu weer een Middeleeuws werk ‘van de allerhoogste Germanenplank’ (Atte Jongstra in NRC Handelsblad van 31 oktober 2003). Toen Coetzee begin oktober de Nobelprijs won en volop in de belangstelling stond, werden zijn Nederlandse vertalers, voorop Peter Bergsma, ten onrechte nauwelijks genoemd.

Bekvermaakjes en buitenslands
Johannes van Dam probeerde in 2003 de vertaling ‘bekvermaakjes’ uit voor tapas of amuses bouche (in Het Parool van 23 oktober) – hij deed dat in een bespreking van een flinke stapel tapas-boeken, waarbij hij opmerkte dat de gerechten een lange reis afleggen: ze zijn uit hun Spaanse omgeving gehaald, eerst naar Engeland overgebracht om vervolgens weer in het Nederlands te worden vertaald, door vertaal- en tekstbureaus als TextCase en Persklaar. Die worden op z’n Van Dams gekapitteld omdat ze het Engels vertalen zonder de ingrediënten terug te koppelen naar hun Spaanse oorsprong (zo vervliegen inderdaad de smaken). De manier waarop dezelfde criticus de vertaling van de Michelin Gids Benelux 2003 onderuit haalde viel eveneens op. Hij struikelde eerst over een detail (kapucijners die vertaald worden als ‘fêves’, wat tuinbonen zijn) en diepte uit de chique gids vervolgens deze zin op: ‘Dit Indiase restaurant vlak bij de rai heeft veel vaste gasten die hier met plezier een keuze maken uit de kaart met authentieke gerechten, waarop ook menu’s staan.’

Een tweede scherprechter was actief in Vlaanderen: Paul Claes sleep in de Standaard der Letteren zijn messen en onder anderen de hier in Nederland geprezen Wolther Kassies (op 15 mei, Hesiodus) en Piet Schrijvers (‘zo weinig accuraat’, 18 december, Horatius) waren er de dupe van. Opmerkelijk was ook een kritiek in Trouw van Martine Prange: ‘Uitermate storend is dat de vertalers van Turkse literatuur algemeen lijden aan de ziekte om Turkse woorden onvertaald te laten. Zo ook de [overigens ongenoemde] vertaler van (…) Ik nodig je uit op mijn begrafenis van Kazim Cumert, [In de Knipscheer]. Op pagina 90 komt maar liefst zestien keer een Turks woord voor!’ (13 december 2003). De prijs voor de beste vertaalkritiek krijgt (wederom?) Patrick De Rynck, die in De Morgen Frans Denissens tweede versie van de Decamerone hogelijk prees, maar tegelijk ook relativeerde door te stellen dat de vertaler het in 1980 zo slecht nog niet gedaan had. Dat steekt sterk af tegen de toch enigszins ijle manier waarop Kees Fens bijvoorbeeld de Nederlandse Paradise Lost op 10 oktober een ‘groots’ gedicht en ‘meesterlijk vertaald’ vindt en dat op 19 december nog eens herhaalt (‘op bewonderenswaardige wijze vertaald’, steeds in de Volkskrant). Echte argumenten ontbreken. Intussen wisten we dat de uitgever van Paradise Lost besloten had om niet de versie van wijlen Wim Jonker te publiceren (deels al verschenen in De Tweede Ronde), maar die van Peter Verstegen. Op die manier leek het of Jonker maar beter vergeten kon worden.

Ook in 2003 gingen Nederlandse en Vlaamse schrijvers op zoek naar een uitgever in den vreemde. Begin februari probeerde Abdelkader Benali op de Cairo International Book Fair uitgevers te interesseren voor een Arabische vertaling van zijn roman Bruiloft aan zee: ‘misschien zelfs in roofdruk’, ‘desnoods als vies boekje’, schreef hij in NRC Handelsblad (14 februari 2003). Kaas blijft beter verkopen: het boek van Elsschot verscheen in het Fins en in het Japans; in Frankrijk werd dat Fromage (bij Le Castor Astral in een vertaling van Xavier Hanotte). Nederland en Vlaanderen waren invités d’honneur op de Parijse Salon du Livre in maart 2003. Het Vlaamse Fonds voor de Letteren, het Beschrijf en het Centre national du livre verzorgden samen met het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds de organisatie van het ‘Schwerpunkt’ dat Les phares du nord werd gedoopt. Voor Rudi Wester, die afscheid nam van het Productiefonds, betekende dit de afsluiting van een bijzonder succesvolle periode voor het Nederlandse boek in het buitenland. Door deze happening kwamen heel wat vertalingen tot stand. Ik noem er een paar: Anita Concas vertaalde Siegfried (Mulisch) en Hart van glas (Hans Maarten van den Brink) voor Gallimard; Daniel Cunin maakte een Franse versie van Bouazza’s De voeten van Abdullah (Le Reflet) en stelde een bloemlezing samen van 33 Nederlandse dichters bij Farrago onder de fraaie titel La verre est un liquide lent; bij L’Age d’Homme verscheen Zomer te Ter-Muren van Louis Paul Boon, vertaald door Marie Hooghe.

Een sympathiek bericht was de vertaling in het Farsi door Nasim Khaksar van Een leeg huis van Marga Minco, in het bijzonder voor ‘Iraniërs in de diaspora’. Zeer bijzonder was een Georgische Iep door Davit Gholijashvili (bij Link). In het Engelse taalgebied kwam Sherry Marx-Macdonald met Tonguecat (van Peter Verhelst, bij Farrar, Straus and Giroux) en Sam Garett met Phantom Pain (van Grunberg, bij Secker&Warburg). In Duitsland waagde men zich aan W.F. Hermans (Au Pair verscheen bij Kiepenheuer, in een vertaling van Waltraud Hüsmert), maar grootser en imponerender nog was het verschijnen van de volledige Zahnlose Zeit van Van der Heijden in cassette (bij Suhrkamp door Helga van Beuningen) en de Gesammelte Werke van Cees Nooteboom (zelfde uitgever, zelfde vertaler!).

Details en politiek tot slot
In 2003 verscheen een vertaling in het recordaantal van één miljoen exemplaren: Harry Potter, deel 5. De NOS bleek op haar virtuele versie van Teletekst het doorklikblokje ‘go’ met ‘gaan’ te vertalen. En er was dat ene mailtje van Máxima waarin ze aan vrienden meldde zwanger te zijn. Het leidde tot genoeglijk vertaalcommentaar, zoals het volgende in Het Parool: ‘In het Spaans meldt Máxima dat als de principio/a een koninklijk air dreigt te krijgen, hij of zij tegen “de muur zal worden geworpen”. Dit werd door Peter van de Vorst, de royalty watcher van RTL Boulevard, vrij vertaald als “achter het behang plakken”. Het (“stralende”) stel was in hun eigen Nederlandse vertaling iets bruusker. Daar stond gewoon: “Ik vermoord hem/haar. Miljoenen kusjes. Alex & Max.”’ Paul Beers maakte zich tweemaal boos – terecht – over het niet vermelden van de naam van een vertaler: in de VPRO-gids nam hij het op voor Paul van den Hout (Monica Ali’s Brick Lane) en in NRC Handelsblad voor Hans Driessen, wiens naam niet stond onder een bespreking van het dikke en hondsmoeilijke Sferen van Peter Sloterdijk. Op zijn lezersbrieven volgde een ijskoude reactie in de VPRO-gids (in de week van 24 januari 2004): ‘Weest U blij, Paul Beers. Hoewel de vertaler de wachter dient te zijn die ons de poort opent naar prachtige literatuur, is hij niet zelden een slecht opgeleide roestige zijdeuropener die ons doet verdwalen in de louche stegen van de beroerde en belabberde vertalingen. Uitgevers moeten nog veel zuiniger zijn met het vermelden van vertalersnamen: het is hun plicht de vertaler tegen zichzelf in bescherming te nemen (en meer geld uit te trekken voor echt goede vertalers i.p.v. het zoveelste bureau in te schakelen).’ Aldus Eric Bos uit Groningen.

‘De uitgevers zouden ons geld kunnen geven,’ zei Ulli Jessurun d’Oliveira bij zijn vertrek als voorzitter van het Fonds voor de Letteren. ‘Indirect subsidiëren wij immers de uitgevers: wij zorgen ervoor dat er goedkope vertalingen en manuscripten worden aangeleverd. Wanneer een door ons gesubsidieerde vertaling heel succesvol is, zou het fonds daar best wat voor mogen terugzien’ (opgetekend door Ward Wijndelts voor NRC Handelsblad, 20/21 december 2003). Ook over die uitspraak moet nog worden gepraat. Idem voor de steeds nijpender behoefte om te komen tot een nieuwe tolk- en vertaalopleiding, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband tussen universiteiten. Dat is in ieder geval zeer noodzakelijk voor het tolken, gezien de ontwikkelingen bij de Europese Commissie en in het Europese Parlement. Binnenkort komen er acht talen bij, vanaf mei 2004 telt de Unie 25 leden, en elke Europarlementariër heeft het recht om zich in zijn moedertaal uit te drukken. Waar zijn de tolken te vinden, vroeg Hetty van Rooij zich dan ook af in Het Parool van 7 november 2003. Steeds vaker komen er berichten uit het Europese die de sleutelrol van vertalers onderstrepen. ‘Vertaalkwestie vertraagt eu-gemeenschapsoctrooi,’ stelde De Financieel Economische Tijd (van 17 mei). Volgens een akkoord, waarvoor lang gestreden is en dat het mogelijk maakt een Europees octrooi aan te vragen, moeten ondernemingen binnen een redelijke termijn de conclusies, de belangrijkste bepalingen van een octrooi, in alle eu-talen vertalen. Duitsland wil die redelijke termijn beperken, maar andere landen wijzen erop dat het vaak moeilijk is voor sommige talen gespecialiseerde vertalers te vinden. Ook hier steekt de behoefte aan een gespecialiseerde vertaalopleiding de kop op. Mag 2004 het jaar worden waarin de verantwoordelijke universiteitsbestuurders de knoop doorhakken.

In een goede traditie vroeg Filter ook dit jaar een aantal kenners om zich uit te spreken over de opvallendste vertaling van het jaar, opvallend goed of opvallend slecht. Hun nominaties, met redenen omkleed, volgen hierna: unverfroren.