‘De duivel zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi.’1 – Veel vertalers krijgen ermee te maken: bijbelcitaten, verwijzingen naar bijbelse verhalen, bijbels taalgebruik, woordspelingen etcetera. Hoe gaan ze daarmee om? Vertalen uit de Franse, Zweedse, Poolse of Russische tekst? Wanneer verwijzingen niet herkend worden zal dat zeker gebeuren. Maar als de allusies wel worden opgepikt, dan pakt de vertaler waarschijnlijk een Nederlandse bijbelvertaling uit de kast. Vanaf eind 2004 zou dat heel goed de Nieuwe Bijbelvertaling (nbv) kunnen zijn, want deze interconfessionele vertaling is wetenschappelijk én literair verantwoord, en met dat laatste wordt bedoeld dat de vertaling in hedendaags Nederlands de literaire kwaliteit van de bijbelteksten weerspiegelt, al naar gelang het genre en de stijl van het betreffende bijbelboek en de functie van de tekstkenmerken daarbinnen. Het valt te hopen dat juist ook literair vertalers deze kwaliteiten zullen weten te waarderen.
Maar welke kwesties spelen eigenlijk bij de keuze voor de te gebruiken bijbelvertaling in het literaire vertaalwerk? Er zijn talloze Nederlandse bijbelvertalingen. En de bijbelvertaling die historisch of cultureel gezien de beste is, is dat misschien niet op literair gebied en omgekeerd.
Een recent boek waarbij vertalers zich over deze kwestie hebben gebogen is de bestseller De gifhouten bijbel van Barbara Kingsolver, vertaald door Maaike Post, Arjen Mulder en Han Meijer (Bert Bakker, 2001). Deze roman over de Amerikaanse familie Price, baptisten die op eigen initiatief missie bedrijven in Kongo, staat bol van bijbelcitaten, allusies en bijbels taalgebruik. ‘Moeder heeft een heidense waardering voor de Bijbel en is verzot op zinswendingen als “ontzondig mij met hysop” “sterke stieren van Basan hebben mij omringd” en “Gij hebt mijnen zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord”’ (p. 59).
Voor de meeste lezers zal duidelijk zijn dat het hier om bijbelcitaten gaat. Immers, zinsneden die in de omringende tekst archaïsch aandoen moeten wel vaker als bijbelteksten worden geïnterpreteerd. Zelfs wie Psalm 30 nooit gelezen heeft kan ‘Gij hebt mijnen zak ontbonden…’ als bijbelcitaat herkennen. Het ouderwetse gebruik van ‘gij’, de naamval en de woordkeus geven een duidelijk signaal, hebben een bijna formulair karakter. Dergelijk archaïsch taalgebruik wordt inmiddels beschouwd als ‘karakteristiek voor de “bijbeltaal” van de Statenvertaling’.2 En niet alleen voor de Statenvertaling, denk ik, maar voor ‘bijbeltaal’ in het algemeen (en mogelijk voor religieus taalgebruik in het algemeen, want ook citaten uit de Koran – in kranten bijvoorbeeld – vertonen deze kenmerken).
Wanneer vertalers iets bijbels moeten vertalen zullen ze in veel gevallen bijna als vanzelf hun toevlucht nemen tot dit soort taalgebruik, want ze kunnen er dan vrij zeker van zijn dat lezers de uitdrukking of zinsnede als bijbels zullen herkennen. Overigens hoeven ze daarvoor niet eens de Statenvertaling te gebruiken: ook de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951 heeft dit voordeel. Deze vertaling, die bekend staat als Nieuwe Vertaling, leunt in veel gevallen op bekende formuleringen en is voldoende ‘ouderwets’ om de beschreven signaalfunctie te vervullen. Sterker nog, veel vertalers zullen zich niet van het feit bewust zijn dat zij uit het hoofd allang niet meer uit de Statenvertaling citeren, maar uit de in (protestants) Nederland in brede kring aanvaarde NBG-1951. Ingeburgerde uitdrukkingen, zoals het eerste gebod, zijn tegenwoordig veelal bekend in de vorm van de NBG-1951: ‘Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken’, waar de Statenvertaling nog had ‘des HEEREN uws Gods’ en ‘ijdellijk…’3 Het gaat hier om uitdrukkingen die zo ingeburgerd zijn dat de precieze vertaling waaruit wordt geput niet eens meer ter zake doet. Mengvormen uit diverse vertalingen of licht gemoderniseerde vormen ‘Gij zult de naam van de Heer niet ijdel gebruiken’ komen ook voor.
Waar Kingsolver in The Poisonwood Bible put uit de King James-vertaling maken haar vertalers gebruik van de Statenvertaling. Beide vertalingen stammen uit de zeventiende eeuw, hebben grote invloed gehad op de taal en cultuur in eigen land en genieten een vergelijkbaar groot gezag. In de roman komt echter nog een tweede bijbelvertaling voor! Missionaris Nathan Price gebruikt zelf graag The American Translation. Dit is een bijbelvertaling gemaakt door twee Amerikanen: initiator Goodspeed vertaalde in 1923 het Nieuwe Testament en in 1938 de deuterocanonieke boeken (ook wel apocriefe boeken genoemd), en later werd het Oude Testament, vertaald door Smith, aan zijn vertalingen toegevoegd.4 Deze Amerikaanse vertaling is in De gifhouten bijbel weergegeven met de NBG-1951, op het eerste gezicht een begrijpelijke keuze, omdat beide vertalingen uit dezelfde periode stammen. Zo komt naast de King James de Statenvertaling te staan en naast The American Translation de NBG-1951. Tegelijkertijd is deze keuze wel wat bevreemdend voor wie iets weet over het karakter van de diverse bijbelvertalingen. Weliswaar is de NBG-1951 een twintigste-eeuwse vertaling, maar zij is toch vrij traditioneel. Al bij verschijning in 1951 werd zij ouderwets gevonden, mede doordat de eerste delen van de vertaling van 1911 zijn, destijds dus al veertig jaar oud. De American Translation is een heel andere vertaling. Goodspeed vertaalde het Nieuwe Testament en de deuterocanonieke boeken in contemporain en begrijpelijk Amerikaans. Daarmee is zijn bijbelvertaling een dynamisch equivalente vertaling avant la lettre. De leesbaarheid en begrijpelijkheid van Goodspeeds vertaling spelen in Kingsolvers roman expliciet een rol. De goede leesbaarheid is voor Nathan Price een van de redenen om de Amerikaanse vertaling te lezen. Een andere reden is het feit dat daarin ‘zijn o zo geliefde apocriefe boeken zijn opgenomen’ (p. 62). Maar juist voor die deuterocanonieke boeken hebben de vertalers niet de NBG-1951 gebruikt. Misschien wisten ze niet dat er ook een NBG-editie mét deuterocanonieke boeken is (uit 1972), of misschien vonden ze deze latere vertaling anachronistisch – in elk geval grijpen ze voor deze boeken terug op de Statenvertaling.5
Dat is jammer, want de kenmerkende eigenschappen van de Amerikaanse vertaling zijn daardoor in de vertaling ondergesneeuwd geraakt. Waar Goodspeed afziet van ouderwetse vormen als thou en thee, lezen we in de Statenvertaling immers ‘gij’ en ‘Gij’. De keuze voor de Statenvertaling leidt in De gifhouten bijbel bovendien tot inconsistenties. Zo lezen we op pagina 322 in dezelfde alinea ‘Waarom aanbidt gij Bel niet?’ naast ‘Zie je niet dat Bel een levende God is?’ [cursivering TM] Door het gebruik van de zeventiende-eeuwse bijbelvertaling in een moderne Nederlandse tekst wijken de letterlijke en de meer ‘vrije’ bijbelaanhalingen van de romanpersonages qua stijl en register erg van elkaar af. Nog groter is het verschil tussen de diverse ‘ouderwetse’ bijbelcitaten en de omringende verhaaltekst, die immers in hedendaags Nederlands is gesteld. In mijn ogen was het dan ook niet zo gek geweest als er voor een meer eigentijdse Nederlandse vertaling was gekozen, in ieder geval voor de passages waar de American Translation wordt geciteerd – en dan natuurlijk zowel voor verwijzingen naar de canonieke als naar de deuterocanonieke boeken. De NBG-1951 ligt dan net zo min voor de hand als de Statenvertaling: je blijft immers met ‘gij’ en andere archaïsmen zitten. Een echt eigentijdse vertaling was beter geweest. De functie die het gebruik van de American Translation voor Nathan Price heeft, zou dan zichtbaarder behouden zijn gebleven.
Het is dus niet alleen zaak dat vertalers iets weten over het (historische en talige) karakter van de diverse bijbelvertalingen in de vreemde taal, maar ook dat zij weten wat er op de Nederlandse bijbelmarkt te vinden is. Er zijn heel verschillende vertaaltradities, die grotendeels samenhangen met de diverse christelijke en joodse kerkgenootschappen en denominaties die ons land rijk is. De Statenvertaling en NBG-1951 zijn protestantse vertalingen, waarbij de eerste vooral door gereformeerden en hervormden werd gebruikt, aangezien de Lutheranen tot de verschijning van de NBG-1951 de Visscherbijbel lazen. In rooms-katholieke kring werd ruim drie eeuwen lang de Moerentorfbijbel (1599) gebruikt, een vertaling van de Latijnse Vulgata. Vervolgens gebruikte men de Petrus Canisius-vertaling (1929-1939) en daarna de Willibrordvertaling, ontstaan tussen 1961 en 1975 en herzien in 1995. In joodse kring waren weer andere vertalingen in gebruik. Veelgebruikt is tegenwoordig de vertaling van de Tora met Haftarot (de teksten uit de Profeten die na de Toralezing gelezen worden) van Dasberg uit 1970.6 Pas met de verschijning van de NBV in 2004 zal aan deze ‘richtingenstrijd’ een einde komen, aan de NBV hebben immers katholieken, protestanten en joden meegewerkt en de vertaling is ook voor gebruik in al die kringen bedoeld. Voor de vertaling van Chaim Potok, Marianne Frederiksson en Tomek Tryzna kan dan in principe uit een en dezelfde vertaling worden geput.
Afgezien van verschillen in ontstaans- en gebruiksgeschiedenis onderscheiden de vertalingen zich ook in stilistisch en literair opzicht. Bij de keuze voor een bijbelvertaling is dat natuurlijk minstens zo belangrijk. De Statenvertaling en de NBG-1951 zijn beide formeel equivalente of idiolecte vertalingen. De brontalen schemeren door de vertaling heen; idioom en partikels zijn veelal letterlijk vertaald en vaak is zelfs de zinsbouw van het Hebreeuws of Grieks gevolgd: ‘En zie, zij schreeuwden, zeggende’ (NBG-1951). Beide vertalingen zijn voor velen een icoon, voor anderen onbegrijpelijk.
Meer eigentijdse vertalingen zijn de Groot Nieuws Bijbel, de Willibrordvertaling en de nog te verschijnen NBV. De Groot Nieuws Bijbel is ontstaan onder invloed van het gedachtegoed van Nida, en is dynamisch equivalent te noemen. De vertaling probeert de kloof tussen de oude tekst en cultuur enerzijds en de huidige lezers anderzijds zoveel mogelijk te overbruggen, door idiomatisch en doeltaalgericht te vertalen en omgangstaal te gebruiken. Maten en munten worden in de Groot Nieuws Bijbel bijvoorbeeld getranscultureerd: er is sprake van kilometers en zilverstukken, waar de NBV stadiën en drachmen zal hebben. De Groot Nieuws Bijbel is zeer toegankelijk en begrijpelijk.
De Willibrordvertaling en de NBV zoeken beide een middenweg tussen formeel en dynamisch vertalen, tussen brontekstgetrouw en doeltaalgericht. Af en toe is de Willibrordvertaling wat traditioneel (‘U zult niet doden’ – als imperatiefvorm, overigens naast ‘gewone’ imperatieven), maar net als de NBV weerspiegelt deze vertaling in principe de volle breedte van het hedendaags Nederlands, zonder modernistisch te worden.
De NBV is een vertaling waarin heel nadrukkelijk aandacht is geschonken aan de verschillen in genre, stijl, register én couleur locale die in de bijbel voorkomen. Het boek Matteüs is waar nodig afgestemd op Marcus, maar tegelijkertijd is Marcus meer filmisch vertaald dan Matteüs; Openbaring heeft een ander register dan Romeinen, en Micha is moeilijker toegankelijk dan Zacharia. De NBV bestaat dus niet van kaft tot kaft uit een zelfde soort ‘bijbeltaal’, maar elk bijbelboek heeft zijn eigen karakter. Poëzie wordt als moderne poëzie vertaald, proza als proza, een spreuk klinkt anders dan de ronkende retoriek van Paulus. De NBV komt bovendien tot stand binnen een vastgelegd kader van uitgangspunten en afspraken, waardoor de consistentie in de bijbel als geheel gegarandeerd is.
Vooral deze literaire benadering en het feit dat de NBV in hedendaags Nederlands geschreven is, maken haar bij uitstek geschikt om straks te gebruiken wanneer de bijbel geciteerd wordt. Natuurlijk, archaïsche taal heeft als voordeel dat het een zeker gezag heeft als bijbeltaal en gemakkelijk als zodanig herkenbaar is. Ook kan er een zeker ironisch effect van uitgaan. Zo functioneert een klassieke bijbelse uitdrukking bijvoorbeeld in de vertaling Uit de diepte van Huysmans: twee personages voeren een discussie over het thema ‘stof’, en na een korte onderbreking wordt de discussie weer opgepakt met de woorden: ‘Om terug te komen op ons onderwerp – “bedenk dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren” – weet jij (…)’. Om vervolgens weer verder te filosoferen.7 Toch had hier ook prima een moderne vertaling gekozen kunnen worden. Met de NBV zou de passage als volgt luiden: ‘Om terug te komen op ons onderwerp – “stof ben je, tot stof keer je terug” – weet jij (…)’. Het citaat blijft herkenbaar en ook de speelse toon blijft behouden. Tegelijkertijd zou terugkeren mooi aansluiten bij terugkomen.
Bovenal voorkom je met een eigentijdse bijbelvertaling dat het bijbelcitaat een registerbreuk vormt ten opzichte van de omringende tekst. Neem bijvoorbeeld Mijn naam is Asjer Lev van Chaim Potok.8 Ook hier valt op hoe schijnbaar vanzelfsprekend het is dat een bijbelcitaat er ouderwets uitziet, nota bene in een roman waarin het joodse geloof een integraal onderdeel vormt van het leven van de hoofdpersonages, waarin religieus taalgebruik aan de orde van de dag is en niet per se als iets uit vroeger tijden wordt beschouwd. De vertaling is in vlot Nederlands gesteld, maar een citaat uit Spreuken9 luidt: ‘De ziel des mensen is een lamp des Heren.’ Ik vermoed dat de vertalers het woord ‘ziel’ onontbeerlijk vonden vanwege de context waarin het citaat voorkomt, of vanwege het Engels dat ‘The candle of God is the soul of man’ heeft. De Willibrordvertaling of de NBV, die beide met ‘geest van de mens’ werken, vallen daarmee mogelijk af. Maar dan nog vraag ik me af waarom er niet gewoon ‘De ziel van de mens is een lamp van de Heer’ [cursivering TM] staat. Wat voegt die ouderwetse genitief nu eigenlijk toe?
Ik wil maar zeggen: kiezen voor een hedendaagse literaire bijbelvertaling kan heel verfrissend werken, en is minder clichématig. Om te illustreren wat ik bedoel, tot besluit een voorbeeldje van ‘hoe het ook kan’, niet uit een vertaling maar uit Blauwe maandagen van Arnon Grunberg: een verwijzing naar Psalm 114 in volstrekt normaal en eigentijds Nederlands, helemaal in de stijl van de rest van de roman.
(…) we zongen het lied over de zee die vluchtte en de bergen die sidderden als rammetjes en de heuvels als lammetjes. Ze beefden voor God die de rots veranderde in een meer en de kei in een waterbron. Daarna zongen we dat we volgend jaar in Jeruzalem zouden zijn. Ook de voorgeschreven vier glazen wijn dronken we, maar mijn moeder mocht niet drinken.10
Daar is geen woord Spaans bij!
Noten
1 Nieuwe Bijbelvertaling, 1 Petrus 5:8.
2 Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart, Bijbels Lexicon. Woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu. Amsterdam: Prometheus, 2000.
3 Statenvertaling, Exodus 20:7.
4 J.M. Powis Smith & Edgar J. Goodspeed, The Complete Bible: An American Translation. University of Chicago Press, 1939.
5 De boeken genoemd Apocriefe. Door last van de hoog-mog. Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden en volgens het besluit van de Synode Nationaal gehouden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619 opnieuw uit het Grieksch in onze Nederlandsche taal getrouwelijk overgezet. Houten: Uitgeverij Den Hertog, 1978.
6 Gelukkig hoeft een vertaler niet zelf alles te weten: er zijn allerlei handige naslagwerken op dit terrein. Bijvoorbeeld: H.W. Hollander, Spectrum van bijbelvertalingen. Een gids,Zoetermeer: Boekencentrum, 1994; Alec Gilmore, A Dictionary of the English Bible and its Origins. Sheffield Academic Press, 2000. Voor de vertalingen zelf: www.biblija.net / www.willibrordbijbel.nl / www.statenvertaling.net.
7 J.K. Huysmans, Uit de diepte, vertaald door Geerten Meijsing en Kees Snel. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990, p. 31.
8 Chaim Potok, Mijn naam is Asjer Lev, vertaald door Lennaert Nijgh, herzien door Peter Sollet. Den Haag: Uitgeverij BZZTôH, 1996.
9 Spreuken 20:27.
10 Arnon Grunberg, Blauwe maandagen, Singel Pockets. Amsterdam: De Arbeiderspers/Nijgh & Van Ditmar, 1994, p. 149.