Abstract: Hunink biedt een blik achter de schermen van de ‘Baskerville-commissie’ van Athenaeum-Polak & Van Gennep, die de uitgeverij adviseert over de samenstelling van het fonds.
In het vertaalbedrijf zijn, naast vertalers en uitgevers, nog andere ‘spelers’ actief, die meer op de achtergrond blijven en van wie de rol en invloed minder duidelijk zichtbaar zijn. Ik doel op medewerkers van uitgeverijen, zoals (bureau)redacteuren, vormgevers, PR- en verkoopmedewerkers en vertegenwoordigers, en op personeel in boekwinkels, zoals inkopers en verkopers. Verder zijn er natuurlijk de critici. Het bekendst zijn de critici van landelijke kranten als de Volkskrant en NRC Handelsblad, maar misschien zijn de meer in stilte opererende recensenten voor het bibliotheekwezen (NBLC) van meer beslissende invloed op de verkoop en het bereik van vertalingen.
In deze bijdrage beperk ik mij tot de vaak wat schimmige rol van adviseurs in het vertaalbedrijf. Ik doe dit vanuit persoonlijke ervaring als een van de adviseurs voor ‘de klassieken’ van Athenaeum-Polak & Van Gennep (een imprint van Querido), al geruime tijd de belangrijkste uitgever van klassieke vertalingen in het Nederlandse taalgebied. Het vlaggenschip van het fonds is de prestigieuze, al decennia bestaande Baskerville-serie, met zijn kenmerkende roomblanke stofomslagen om stemmige zwartlinnen banden. De laatste jaren worden de klassieke vertalingen ook anders uitgegeven, bijvoorbeeld in goedkope paperbacks. Vanuit mijn praktijk zal ik proberen een indruk te geven van de activiteit en mogelijke invloed van een adviseur. Daarbij wil ik met name ingaan op het probleem van dreigende belangenverstrengeling, het ‘pettenprobleem’ waarvan in de titel van deze bijdrage sprake is. Bij gebrek aan materiaal kan ik niet bepalen in hoeverre mijn bevindingen representatief zijn voor vertaaladviseurs in het algemeen. Mijn betoog is dus op persoonlijke titel geschreven: het beoogt niet meer dan de rol van een adviseur enigszins in kaart te brengen.
Macht en invloed
Stel, bij uitgeverij Querido wordt een pakket bezorgd met daarin een vertaling van de fragmenten van Ennius’ Annalen. Het gaat om een vroeg-Romeins epos, een voorloper van Vergilius’ Aeneïs. Van dit bij de Romeinen zeer beroemde werk zijn maar een paar honderd min of meer droevige snippers bewaard, die nog niet integraal in het Nederlands zijn vertaald. Zodra het pakket geopend is, krijg ik bericht van de redacteur. Normaal gesproken heb ik dan in de adviescommissievergadering al gehoord van de komst van de vertaling.
Enkele malen per jaar komt de Baskerville-commissie bij elkaar en bespreekt de stand van zaken binnen het fonds. Zo wordt er bekeken welke titels op korte termijn verschijnen, welke titels in de eerstvolgende aanbiedingsprospectus zullen staan, en welke vertalingen nog op komst zijn. Daarnaast wordt het fonds bezien vanuit het perspectief van de vertalers: zijn alle ‘vaste vertalers’ ergens mee bezig, of kunnen we iemand een suggestie doen voor een nieuw project? Tenslotte kijken we op zo’n vergadering naar het hele gebied van de antieke literatuur: wat is er nog niet vertaald? En wat zou daarvan in het fonds moeten verschijnen? Zijn er nog grote lacunes of vergeten juweeltjes? De invloed van de adviseurs blijkt wanneer vertalers of de uitgever suggesties van de commissie oppakken. Zo heeft de commissie met succes gepleit voor de opname van enkele middeleeuwse teksten in de Baskerville-serie.
Het imaginaire Ennius-project is dus waarschijnlijk al aan de orde geweest binnen de adviescommissie of daar misschien zelfs voorgesteld. Normaal gesproken brengen de adviseurs vervolgens een schriftelijk advies uit aan de redactie, waarin zij aandacht besteden aan de kwaliteit van de vertaling, steekproefsgewijs vergeleken met de Griekse of Latijnse brontekst, en het literaire of documentaire belang van het origineel. Verdere factoren van overweging zijn de mate van geschiktheid voor het fonds (al te technische of niet-literaire teksten passen daar minder goed in) en de verwachte belangstelling bij het publiek (vaak een wat onvoorspelbaar element).
In het geval van Ennius zou mijn advies waarschijnlijk niet eenduidig zijn. Het gaat om een belangrijke Romeinse dichter en een (laten we aannemen) goede vertaling, die een zekere leemte in het fonds kan vullen. Direct al speelt mijn persoonlijke smaak mee: ik lees Ennius al lang en zou een mooie vertaling graag zien, zo niet zelf maken. Maar mag ik daarom positief of negatief adviseren? Meer inhoudelijke vragen zouden zijn: hoe kan een collectie fragmentjes gepresenteerd worden? En welke lezers hebben daar belangstelling voor? Hier komen al snel vertaalopvattingen en voorkeuren om de hoek kijken. De Baskerville-reeks is niet bedoeld voor wetenschappelijke tekstuitgaven met veel toelichtingen, en daar nodigt een fragmentenverzameling al snel toe uit. Mijn advies zou uiteindelijk vooral afhangen van de aanpak en stijl van de vertaler. Als die zo’n lastige tekst verantwoord én efficiënt toegankelijk heeft gemaakt, ga ik aan een positief advies denken, maar anders is de zaak niet gemakkelijk verdedigbaar.
De invloed van deze rapporten en adviezen moet overigens niet worden overschat. Een adviseur kan meestal niet meer doen dan een zetje geven in de toch al ingeslagen richting, hetzij positief, hetzij negatief. Het besluit tot al dan niet uitgeven valt uiteindelijk ergens binnen de uitgeverij, en daar kunnen ook andere motieven dan kwaliteit of relevantie meespelen. Adviezen zijn eerder ondersteunend dan bepalend voor het beleid.
Laten we even aannemen dat Ennius het heeft gehaald. Dan kan de adviseur in een volgend stadium in contact komen met de vertaler, bijvoorbeeld als de opzet van zijn of haar boek nog niet is uitgekristalliseerd. Soms is een gesprek en gezamenlijk overleg nuttig, zodat de vertaler enigszins kan worden gestuurd binnen het kader van wat voor de reeks en het fonds wenselijk is. Dat betekent bijvoorbeeld een dringend verzoek om minder voetnoten en indexen dan in de eerste opzet, of een voorstel om een externe deskundige in te schakelen bij een moeilijk onderwerp uit de tekst.
In uitzonderlijke gevallen behandelt een adviseur het manuscript ook in de latere fasen van bewerking, zoals het ‘persklaar maken’ of corrigeren. Dat brengt zeker verregaande, gedetailleerde invloed met zich mee. Maar er is dan niet langer sprake van advieswerk, maar van redigeer- of correctiewerk, en ik ga er daarom hier niet op in.
Grijze zone
De geschetste invloed mag dan beperkt zijn, er doet zich in de aanloop naar een uitgave een flink aantal momenten voor waarop belangenvermenging mogelijk is. Hiervan wil ik enkele voorbeelden geven, opnieuw aan de hand van het fictieve Ennius-project.
Een belangrijke factor is dat ik zelf ook actief ben als vertaler van klassieke teksten, doorgaans in hetzelfde fonds gepubliceerd als waarvoor ik adviseur ben. Ik ben dus ook direct belanghebbende. Eerder duidde ik al aan dat ik de weerbarstige verzen van Ennius best zelf zou willen vertalen. Bij een beoordeling kom ik dus voor de gewetensvraag: adviseer ik negatief, omdat ik de vertaling eigenlijk zelf wil doen, of positief met bepaalde gevolgen voor mijn eigen plannen?
In ruimere zin is het ook zaak om goed op te passen met het indienen van eigen vertaalvoorstellen. Daar ben ik immers ‘mijn eigen adviseur’ en is enige belangenverstrengeling haast onvermijdelijk. Gelukkig blijft de invloed van een adviseur beperkt, en zijn er de nodige waarborgen tegen misbruik. Als ik zou voorstellen om een laat-Byzantijns epos te vertalen, iets waarvoor in Nederland maximaal vijftig lezers zijn, heb ik zeker bij de afdeling Verkoop toch echt iets uit te leggen. De kans is groot dat zo’n plan minstens daar wordt getorpedeerd.
Belangenverstrengeling kan een nog simpeler vorm aannemen: wanneer adviezen gekleurd worden door persoonlijke sympathie of antipathie voor bepaalde vertalers. Ik probeer oprecht om uitsluitend het vertaalwerk te beoordelen, niet de makers ervan, maar het wordt ontegenzeglijk moeilijk zodra er werk op tafel ligt van een goede vriend. In zo’n geval neem ik zoveel mogelijk een zakelijke houding aan, maar het liefst geef ik helemaal geen advies, althans: niet anders dan een strikt persoonlijke sympathieverklaring. Deze situatie doet zich regelmatig voor, want het wereldje van klassieke vertalers is klein.
Nog lastiger wordt het wanneer je zelf een bijdrage hebt geleverd aan de totstandkoming van een tekst. Soms lees je als collega een tekst in de ontstaansfase mee met een vertaler, voordat het werk bij een uitgever als voorstel wordt ingediend. Omgekeerd kun je je soms gepasseerd voelen wanneer een tekst buiten je om is vertaald, terwijl je er enige invloed op had willen hebben. Ook in zulke gevallen is een zuiver advies geven erg moeilijk en vind ik het verstandiger de handdoek tijdelijk in de ring te werpen. De uitgever kan voor zo’n project dan andere adviezen inwinnen.
Als adviseur met verschillende petten op moet je dus tal van valkuilen zien te omzeilen. In de loop der jaren heb ik gemerkt dat er daarnaast ook minder grijpbare verleidingen zijn. Een heel verraderlijke vind ik die om te snel negatief te oordelen. In de Nederlandse context is het nu eenmaal zo dat een negatief oordeel geven veel veiliger is. Het is ook altijd gemakkelijker, want op iedere tekst is wel kritiek mogelijk. Meestal leg je zelfs eer in met een hard en onderbouwd oordeel dat iets wetenschappelijk onder de maat is. Dit lijkt namelijk te getuigen van een kritische, academische houding, van zorgvuldigheid en zeer hoge eisen. Speciaal onder classici gelden die sinds lange tijd als deugden: een tekst is niet snel goed genoeg om te laten passeren.
Het is natuurlijk altijd veiliger een boek niet uit te geven dan het wel te doen met het risico van mislukking. Immers, als je niets doet en stilzit, zal niemand je van onzorgvuldigheid kunnen betichten! Anders gezegd, met een positief oordeel steek je je nek veel verder uit dan met een afwijzing. Door iets aan te prijzen of te ondersteunen maakt een adviseur zich eerder kwetsbaar voor kritiek, want dan is in feite zijn oordeelsvermogen in het spel. Daar is soms moed voor nodig.
Voor gevallen waarin ik twijfel, heb ik gelukkig wel een paar trucjes voorradig. Ik kan bijvoorbeeld anderen, al dan niet betrokken, polsen om mij enigszins in te dekken. Roemvoller en eerlijker zijn methoden om de blik op te frissen: mij helpt het vaak als ik een te beoordelen tekst eens niet aan mijn bureau lees maar onder vreemde omstandigheden of op ongebruikelijke tijdstippen, bijvoorbeeld middenin de lectuur van een Nederlandse roman of aan de ontbijttafel bovenop de krant. Soms zie ik dan ineens iets goeds of verkeerds dat me eerder ontging. Verder probeer ik me altijd te verplaatsen in de maker van een vertaling: hoe zou ik het vinden om een afwijzend oordeel te krijgen? Wat zou ik daartegenin brengen? Kan de ontwerptekst echt niet verdedigd worden?
Zuiverheid of vermenging
Stilaan ben ik beland bij de manieren waarop je als adviseur valkuilen kunt vermijden of er minstens weer uit kunt klauteren. De moeilijkheden komen voort uit een principieel en vrijwel onvermijdelijk probleem: in een klein wereldje heb je al snel verschillende ‘petten’ op: ik ben vertaler én adviseur (en overigens ook tijdschriftredacteur, recensent, aanbieder van colleges, lessen en lezingen, nog afgezien van’ gewone lezer’). Overal waar twee of meer van die vormen van activiteit door elkaar gaan lopen, kan vermenging van belangen optreden. Ook speciale persoonlijke betrokkenheid (of het tegendeel daarvan) bij een tekst, een genre, een vertaler, een concreet project kan een gevaar inhouden.
Hoe dit gevaar het hoofd te bieden? Ik heb al een paar methoden genoemd, maar het voornaamste is om te proberen het oordeel zo zuiver mogelijk te houden. En dat begint volgens mij met een erkenning van het soort gevaren en verleidingen dat ik hierboven beschreef. We zijn nu eenmaal ‘zwak en zondig’... Pas ná dit inzicht is het echt mogelijk te streven naar een zuiver oordeel. En daarvoor is het volgens mij cruciaal om altijd te blijven bedenken waarop het advieswerk nu eigenlijk is gericht. In mijn geval is het eigenlijk heel simpel en duidelijk waar het om te doen is: een kwalitatief hoogstaande en gevarieerde reeks Nederlandse vertalingen van klassieken. En dus niet: zo groot mogelijke invloed van mij of mijn vrienden! ‘De goede zaak voor ogen houden,’ daar gaat het om.
Verder is het, denk ik, van groot belang om veel te communiceren met collega’s, vrienden en kennissen. Je oordeelsvermogen wordt voor een deel op natuurlijke wijze in balans gehouden door een voortdurende uitwisseling van meningen en ideeën met anderen. Hoe vaak word je niet door anderen behoed voor een misstap of gestimuleerd in een goed idee? (Ook voor vertalers van klassieken is het trouwens nuttig en zinvol om regelmatig met collega’s van gedachten te wisselen en zelfs elkaars teksten in eerste versie mee te lezen.)
Je zou de ‘pettenproblematiek’ natuurlijk ook simpel kunnen oplossen door een radicale maatregel: iedereen maar één pet! Voor mij zou dat betekenen dat ik niet meer mag vertalen, wil ik advieswerk blijven doen. Is zo’n drastische stap haalbaar? In een relatief klein taalgebied als het onze lijkt me dat zeer de vraag. Er zijn in Nederland en Vlaanderen de facto niet veel productieve literaire vertalers van klassieken en critici van klassieke vertalingen.
Maar afgezien daarvan, zou zo’n strakke scheiding van verantwoordelijkheden echt helpen? Ook hierover heb ik zo mijn twijfels. Wanneer ‘niet zelf praktiserende deskundigen’ worden ingezet, blijven er evengoed tal van punten waar persoonlijke gevoelens en verborgen agenda’s de doorslag kunnen geven. Zulke deskundigen kunnen bijvoorbeeld stilaan afgunstig worden op de mensen die ze moeten beoordelen. Bovendien ontbreekt het zulke deskundigen aan een zekere mate van eigen ervaring, ook al kan die bij een oordeel in de weg zitten. Maar ik wil hier toch benadrukken dat die ook een belangrijk voordeel kan inhouden. Juist een adviseur die het klappen van de zweep kent, kan misschien een meer afgewogen oordeel vellen.
Persoonlijk zou ik niet graag beperkt willen worden tot één taak of functie in het vertaalbedrijf. Het is juist de combinatie ervan die productief en stimulerend werkt. De valkuilen die ik erbij tegenkom wegen wat mij betreft niet op tegen de voordelen. Soms werkt een vorm van belangenverstrengeling namelijk zelfs heel goed. Als ik een ontwerpvertaling op mijn bureau krijg, denk ik natuurlijk óók aan de klassieke bladen waar ik voor werk. Misschien zit er een mooie voorpublicatie in! Of ik kom op een nieuw idee voor eigen werk. En als er een nieuw boek aankomt wijs ik studenten daar vanzelfsprekend op. In zulke gevallen moéten de dingen door elkaar lopen.