Abstract: In de jaren van de boycot van Zuid-Afrika stond Nederland afwerend tegenover oorspronkelijk Afrikaanstalige literatuur. Engelstalige auteurs uit Zuid-Afrika kregen in die tijd veel gemakkelijker aandacht en werden eerder en vaker vertaald.
In 1975 vierde een deel van Afrikaanstalig Zuid-Afrika de honderdste geboortedag van het Genootskap van Regte Afrikaners, een orgaan dat de publieke erkenning van het Afrikaans in Zuid-Afrika nastreefde. Dit doel werd overigens pas in 1925 bereikt. Mij leek het ronde getal van honderd jaar destijds een goede aanleiding om via de pers in Nederland aandacht te vragen voor de maatschappelijk gezien belangrijke ontwikkeling die de letterkunde in het Afrikaans had doorgemaakt, vanaf dichters als N.P. Van Wyk Louw en Elisabeth Eybers tot en met prozaschrijvers als Etienne Leroux en John Miles. Omdat NRC-Handelsblad in de persoon van Adriaan van Dis al over een medewerker voor de Zuid-Afrikaanse literatuur beschikte, probeerde ik mijn geluk bij Trouw. Het zou het begin worden van een meer dan twintig jaar durende intensieve samenwerking. Het hoofd van de kunstredactie, Ralph Degens, bood mij de mogelijkheid om op de kunstpagina over Zuid-Afrikaanse letterkunde in brede zin te publiceren. Voor deze krant voerde ik vele vraaggesprekken met Afrikaanstalige schrijvers als Elisabeth Eybers, Pieter-Dirk Uys en Etienne van Heerden. Maar ook Engelstalige Zuid-Afrikaanse schrijvers kwamen in Trouw aan bod, onder hen Alex Laguma, Nadine Gordimer, J. M. Coetzee en Zinzi Mandela.
Het lag voor de hand om in het verlengde van mijn recensies en vraaggesprekken in Trouw en in de Vlaamse tijdschriften De Nieuwe Boeken en Tijdschrift voor Diplomatie ook te proberen om Nederlandse uitgevers met het oog op een vertaling in het Nederlands op interessante letterkundige publicaties uit Zuid-Afrika te attenderen. Dit ging echter niet van een leien dakje. In de beeldvorming in Nederland was het Afrikaans zo sterk tot een eenheid vergroeid met het verwerpelijke Zuid-Afrikaanse regeringsbeleid dat iedere aanbeveling van een Afrikaanstalig literair werk uit Zuid-Afrika als een overtreding van een ethische norm, bijna zelfs als misdaad werd beschouwd.
Er waren uitzonderingen. De belangrijkste uitzondering was Elisabeth Eybers die zich in 1961 duurzaam in Nederland had gevestigd. Toch zouden we ons, uitgaande van de huidige brede waardering binnen Nederland en Vlaanderen voor de poëzie van Elisabeth Eybers, wel eens kunnen vergissen wanneer we menen dat deze dichteres nooit aan aanvallen van de kant van de politieke correctheid heeft blootgestaan. De tweede grote uitzondering was Breyten Breytenbach. Deze dichter groeide uit tot symbool van het verzet tegen de Apartheid, met als gevolg dat iedereen in Nederland de naam Breyten Breytenbach kende, dat er zeer veel in Nederlandse kranten over hem werd geschreven, maar desondanks werd zijn werk slechts mondjesmaat gelezen. Mogelijk dat er met de door Adriaan van Dis en mij verzorgde vertaling van ’n Seisoen in die Paradys in 1980 iets veranderde. Echter, de jaarlijkse royaltyoverzichten lieten mij zien dat de schare lezers van dit fascinerende en ook qua vertelstructuur toegankelijke boek beperkt was gebleven. In de derde plaats moet ik hier André Brink noemen, wiens romans evenwel door de vertaler J. Wilten altijd uit het Engels werden vertaald, waarbij Wilten (pseudoniem van de leger-aalmoezenier J. Diekerhof) doorgaans wel in de colofoon vermeldde dat hij tevens van de Afrikaanstalige versie gebruik had gemaakt.
Klipkus
Anno 1998, met de rijke oogst van literaire werken die sinds 1987 uit het Afrikaans zijn vertaald, is het moeilijk voorstelbaar, welke problemen zich vijftien of twintig jaar geleden voordeden om een Afrikaanstalig boek onder de aandacht van uitgevers in Nederland te brengen (in Vlaanderen lag het iets gemakkelijker), of om een gepubliceerd boek de publieke aandacht te verschaffen die het verdiende. Een schrijnend voorbeeld van deze uitermate ingewikkelde situatie vormt de vertaling van de roman Klipkus van Marlise Joubert. Tijdens een ontmoeting met Anneke Geluk van de Baarnse uitgeverij In den Toren, uitgever van de romans van Brink, bracht ik het gesprek op de roman van Marlise Joubert. Anneke Geluk was diep onder de indruk van deze liefdesroman in brieven die gedeeltelijk op een zolderkamer in de Utrechtse Mauritsstraat speelt. Er moest een vertaling komen. De letterkundige Ena Jansen vertaalde Klipkus in het Nederlands en ik werd als supervisor van de vertaling bij het project betrokken. Meerdere keren ging ik naar Baarn om daar met Anneke Geluk en Ena Jansen de vertaalde gedeelten te bespreken. De eerste aanbiedings-folder van 1981 presenteerde behalve een feministisch boek van Joke Huisman ook de roman Klipkus van Marlise Joubert. Later zou de Nederlandse titel worden veranderd in Rode Granaat. In den Toren legde de roman als volgt aan de Nederlandstalige lezer voor: ‘Dit is het eerste boek in Zuid-Afrika dat een lesbische relatie tot onderwerp heeft. Het werd bij de Publikatieraad aangeklaagd, maar kwam uiteindelijk toch niet op de lijst van verboden boeken terecht’. Mogelijk is het niet verboden worden van de roman in Zuid-Afrika fataal geworden voor de ontvangst in Nederland. Er is immers geen betere aanbeveling dan een ingreep door de censuur. Nu het niet verboden was, moest het in ieder geval wel bijna verboden zijn. Maar er hebben meer factoren een rol gespeeld. Afgezien nog van de feitelijke onjuistheid van de mededeling dat dit het eerste boek in het Afrikaans over een lesbische relatie zou zijn, heeft deze karakteristiek van de roman verwachtingen geschapen waaraan Rode Granaat absoluut niet kon en ook niet wilde voldoen. De roman gaat namelijk veel eerder over de vraag naar de mogelijkheid van liefde tussen twee mensen überhaupt dan over de relatie tussen twee vrouwen. Het voorspelbare gevolg was dan ook dat de ideologisch geharnaste Maaike Meijer in De Volkskrant van 4 juni 1982 tot het volgende oordeel geraakte: ‘En dan blijft dit boek voor mij een treurige afspiegeling van lesbische machteloosheid en onbewustheid. Ik bedoel niet dat er geen lesbisch leed beschreven zou mogen worden. Ik verwacht alleen wel, dat het vertellersstandpunt op enigerlei wijze, hoe subtiel ook, de mechanismen inzichtelijk maakt die dat leed produceren. Omdat die helderheid in Rode Granaat ontbreekt, weerspiegelt en continueert dit boek het lesbisch slachtofferschap. En ik denk niet dat iemand daarop zit te wachten’. Voor de roman was deze lelijke veroordeling een doodvonnis. Daar kon Ulrike Weinhold met haar veel eerlijkere en de kern van de roman rakende bespreking in Trouw van 10 juni 1982 niets meer aan veranderen. Exit Klipkus. Anneke Geluk was de lust in verdere escapades richting Zuid-Afrika vergaan.
Adapt or Dye
Aan de hand van twee andere voorbeelden wil ik de situatie van vijftien jaar geleden verder verduidelijken. In Johannesburg had ik de toneelschrijver en acteur Pieter-Dirk Uys leren kennen. Uys had een zeer belangrijke rol gespeeld bij de oprichting van het Johannesburgse Markteater, dat gevestigd was in het gebouw van de voormalige groentemarkt. Voor de zwarte gemeenschap van Zuid-Afrika was het Markteater/Market Theatre een prachtige gelegenheid om eigen vormen van toneel te ontwikkelen. Deze activiteiten leidden onder meer tot de musical Sarajina. Na mijn bezoek aan Pieter-Dirk Uys stuurde hij mij de video-opname van zijn programma Adapt or Dye (Pas je aan of verkleur), een uiterst scherpe politieke satire op de gevestigde orde van Zuid-Afrika. Ik besloot contact op te nemen met de IKON-TV en vroeg in een brief of ik de videoband ter kennisneming aan hen mocht voorleggen. Henk Barnard, die bij de ikon de verantwoordelijke man was voor tv-programma’s, antwoordde mij het volgende op 21 oktober 1983: ‘Ik meen echter dat het werk van Pieter-Dirk Uys niet gerekend kan worden tot de verzetscultuur en derhalve valt onder de culturele boycot van Zuid-Afrika, waartoe de VN commissie tot sancties tegen Zuid-Afrika heeft opgeroepen’. Volgens Barnard hoefde ik de band niet op te sturen. De beslissing zou toch negatief uitvallen. Op een verduidelijkende reactie van mijn kant – ik meende dat hij Pieter-Dirk Uys met Jamie Uys verwisselde – heb ik nooit iets teruggehoord. Enkele jaren later vierde Pieter-Dirk Uys grote triomfen in het Nieuwe de la Mar-theater in Amsterdam. Bij de ikon had politiek vooroordeel gezegevierd over ontvankelijkheid voor de belangwekkende ontwikkelingen van de letterkunde in Zuid-Afrika.
De afwerende houding binnen Nederland tegenover oorspronkelijk Afrikaanstalige letterkunde was aan het eind van de jaren zeventig algemeen. In dit klimaat ligt de verklaring voor het feit dat de aangrijpende roman uit 1978 die de felste aanklacht tegen de Apartheid vormde, Die swerfjare van Poppie Nongena van de Kaapse schrijfster Eisa Joubert pas in 1985 in Nederlandse vertaling uitkwam. Een dergelijk klassiek boek had natuurlijk onmiddellijk beschikbaar moeten zijn voor de Nederlanders die in het wel en wee van Zuid-Afrika geïnteresseerd waren. Indicatief voor de situatie rondom het vertalen van Die swerfjare van Poppie Nongena was de brief die ik op 29 april 1983 van de direkteur van uitgeverij Servire in Katwijk ontving. De uitgeverij had de vertaling al in de fondsbestellijst van 1983 opgenomen! De direkteur Felix Erkelens vroeg mij in deze brief of ik de vertaling voor mijn rekening wilde nemen. Blijkbaar was deze vertaling een groot risico voor de uitgeverij. Het vertalershonorarium zou beduidend minder moeten zijn dan te doen gebruikelijk was. Ik kon op het verzoek niet ingaan. Andere werkzaamheden eisten mijn aandacht op. Ik noem deze financiële conditie niet om daarmee schande te spreken over een bepaalde uitgeverij. Servire kon in die tijd vermoedelijk niet anders. De brief is voor mij van belang, omdat die iets zegt over de context waarbinnen een van oorsprong Afrikaans talige roman zich een plaatsje op de markt moest zien te veroveren. En met die markt is niet alleen een commercieel gegeven bedoeld. Schrijvers als Nadine Gordimer die zich via de Engelstalige markt konden legitimeren, hadden het veel gemakkelijker dan hun Afrikaanstalige collega’s. De verhoudingen op wereldschaal hebben dan ook tot een niet in die proporties gerechtvaardigde aandacht voor Gordimer geleid. Het gevolg was dat belangrijke letterkundige werken – belangrijk wegens hun esthetisch-ethische eenheid – van Afrikaans talige origine buiten het beeld van de Nederlandstalige zijn gebleven. Gelukkig heeft Riet de JongGoossens daarin sedert tien jaar geducht verandering gebracht. Uit een bescheiden begin, twee verhalen van E. Kotze namelijk uit de schitterende bundel Halfkrone vir die nagmaal, is sedert tien jaar een indrukwekkend vertaald oeuvre gegroeid.