Van Gogh, de pasta-man en een benedictijn: is er een vertaler in de tekst?    18-27

Michael Cronin

Abstract: Cronin betoogt dat de vertaalwetenschap er goed aan zou doen zich te buigen over contemporaine fictionele teksten waarin vertalers en vertaling een rol spelen. Aan de hand van besprekingen van Jérôme ou de la traduction van de Canadees Jean Marcel (1990) – het fictieve verslag van het leven van de heilige Hiëronymus verteld door zijn leeuw – en van de zich als vertaling presenterende roman L’Homme aux pâtes van de Franse auteur Michel Field, bepleit Cronin een nieuwe vertaalwetenschap, een kruising tussen literatuurwetenschap en vertaaltheorie, waarin ook aandacht is voor de rol van de vertaler als modellezer.

 

De klanten die in 1877 boekhandel Blussé & Van Braam te Dordrecht bezochten, werden onmiddellijk bij binnenkomst getroffen door de aanblik van een roodharige bediende, die stond te werken achter een hoge lessenaar en een sombere Engelse hoge hoed op had. Hij ging zo op in het schrijven dat hij de indruk wekte niet open te staan voor vragen. Als de eigenaar van de zaak, de heer Braat, niet onder de indruk was van het voorkomen van de bediende, dan bracht hij toch op z’n minst waar­dering op voor de ijver die deze aan de dag legde. Het enthousiasme van de heer Braat verdween echter spoedig, toen hij ontdekte dat de bediende zich niet bezighield met de plichtsgetrouwe administratie van boek­leveranties, maar met het maken van een parallelle bijbelvertaling in het Frans, Duits, Engels en Nederlands, op vellen papier die in vier kolom­men waren verdeeld (Sweetman 1991: 86). De naam van deze bediende was Vincent van Gogh en zijn enthousiasme voor het vertalen van de bijbel duurde maar kort. Hij keerde terug naar het tekenen en naar de ge­kwelde vertaling van vormen in verfstreken, een beslissing die zijn leven tot een toonbeeld van martelaarschap in de moderne kunst zou maken.

De heilige Hiëronymus van Jean Marcel zou veel bewondering hebben gehad voor de primitieve concordantietabellen van de Nederlandse kun­stenaar, die zo niet in intentie dan toch in vorm doen denken aan Orige­nes’ Hexaples, evenals voor Van Goghs niet aflatende aandacht voor de materiële aspecten van zijn medium en voor zijn lijden voor de kunst. Jérôme ou de la traduction (1990), een roman van de uit Quebec afkomstige Marcel, is een fictief verslag van het leven van Hiëronymus, verteld door het dier dat op veel van de minder bekende meesterwerken van de Wes­terse kunst voorkomt, de leeuw. Geheel in overeenstemming met de ico­nografie van de gewijde kunst, waartoe de veertiende-eeuwse Italiaanse humanist Giovanni di Andrea de aanzet gaf, wordt Hiëronymus altijd vergezeld door een leeuw, of hij nu in zijn studeerkamer bezig is de Schrift te vertalen of in de woestijn boete doet voor de zonden der mens­heid. Deze twee beelden zijn door de eeuwen heen door talloze kunste­naars gereproduceerd, zodat het verhaal van de leeuw voor een deel weer verwijst naar zichzelf, als een commentaar op de oneindige reeks verta­lingen van de voorstellingen in het beeldende en politieke idioom van de culturen waaruit de verschillende kunstenaars voortkwamen. Derhalve gaat de roman ogenschijnlijk over het werk van één bepaalde vertaler, maar komt hij in wezen voort uit de veeltalige baaierd van de verteller, van wie de eigen afbeelding steeds in geometrische zin ‘vertaald’ is van het ene schilderij naar het andere. Dit bracht tegelijkertijd een vertaling in ruimte, tijd en taal met zich mee. Het verhaal is oorspronkelijk geschre­ven in het ‘léonnais’, een taal die verwant is aan de reine Sprache van Wal­ter Benjamin, in die zin dat zij is opgebouwd uit alle talen. Maar de leeuw gebruikt de aanzienlijke hoeveelheid tijd die hij in buitenlandse musea tot zijn beschikking heeft om de talen te leren waarin hij zijn verhaal vertaalt (Marcel 1990: 35). Het vertalen is voor de verteller een manier om de ein­deloze reeks herhalingen van zichzelf te ordenen door het verslag van de gebeurtenissen in één taal te vatten, ook al impliceert het vertalen dat tel­kens opnieuw moet worden begonnen, zoals blijkt uit de meewarige opmerking van de verteller over het werk van zijn meester: ‘Er zou een dag komen, en die dag was niet eens zo ver weg, dat men om iets van de ver­talingen van Hiëronymus te begrijpen de vertaler opnieuw zou moeten vertalen.’

Jérôme ou de la traduction van Jean Marcel, evenals L’Homme aux pâtes van de Franse auteur Michel Field, de romans van Réjean Ducharme en Gérard Bessette of het werk van de Iers-Gaelische schrijver Séamas Mac Annaidh duiden erop dat er wel eens sprake zou kunnen zijn van een in­teressante nieuwe richting in de vertaalwetenschap, waarbij men zich minder bezighoudt met het beoordelen van de kwaliteit van literaire ver­talingen, van vertaling als externe tekstuele factor, dan met de vraag hoe vertaling functioneert binnen een andere tekst, als interne tekstuele factor. (Zie, bijvoorbeeld, voor een bespreking van intratekstuele vertaalkwesties in het werk van Réjean Ducharme en Gérard Bessette: Cronin 1992.) Men bestudeert met andere woorden de wijze waarop vertaling is geïncorpo­reerd in de tekst, zowel met betrekking tot de specifieke rol van vertaling in een tekst, als met betrekking tot de vraag hoe de wijze van incorporatie bijdraagt aan een verheldering van meer algemene vertaalproblemen. Deze nieuwe vorm van vertaalwetenschap is in feite een hybridisch ver­schijnsel, een kruising tussen literatuurwetenschap en vertaaltheorie. Het is echter van belang te benadrukken dat het vertaalproces centraal moet staan en dat de bestudering van intratekstuele vertaalverschijnselen niet uitsluitend het domein moet worden van literatuurwetenschappers die onverschillig staan ten opzichte van de inzichten van de vertaaltheorie.

In de literatuurwetenschappelijke publicaties van de laatste twintig tot dertig jaar, van Barthes en Eco tot Fish, Jauss, Iser en Charles, is vaak ge­wezen op het belang van de rol van de lezer als onderdeel van de tekst, maar er is weinig of geen aandacht besteed aan de rol van de vertaler als modellezer, als archi-lecteur. Toch vereist het vertalen een uiterst nauw­keurige en gevoelige interpretatie van de brontekst; de vertaler moet wel­haast eenzelfde gevoeligheid voor interpretatiemogelijkheden hebben als bijvoorbeeld William Empson om zorgvuldig te kunnen vertalen. Dan is het mogelijk om in de toenemende aanwezigheid van vertalers en verta­lingen als onderdeel van moderne teksten de metamorfose te zien van le­zer naar vertaler in een meertalige omgeving: daar wordt de verplaatsing door ruimte, tijd en taal enorm versneld. Het is dan ook hoog tijd dat in­zichten uit lezersgerichte literatuurwetenschappelijke theorieën worden opgenomen in de vertaaltheorie, want zaken als impliciete lezers van bron- en doelteksten en de specificatie van eigenschappen van de model­lezer raken de kern van de vertaalpraktijk en -theorie.

Hoewel vertaling als intratekstueel fenomeen of als metafoor voor fi­losofische of artistieke activiteiten niet nieuw is en voorkomt in het werk van zo verschillende schrijvers als Joyce, Proust, Baudelaire en Merrill kan gesteld worden dat het motief van vertaling een steeds belangrijker plaats inneemt in literaire teksten.

De geschiedenis van de pasta
Laten we, om ons tot concrete voorbeelden te beperken, de noten van de vertaler in L’Homme aux pâtes van Michel Field onder de loep nemen. Deze roman heeft tot doel de lezers bekend te maken met ‘de rudimenten van de pâtologie’. Door de hoofdpersoon, Angela Lombardi, wordt alles in de geschiedenis, van de dood van Socrates tot het ontstaan van het Itali­aanse fascisme, verklaard aan de hand van de alomtegenwoordige pasta. Zoals de leeuw voorkomt op alle afbeeldingen van Hiëronymus, zo komt de pasta in allerlei vormen voor in de keukens van de geschiedenis. Er is niets in de tekst dat erop wijst dat die een vertaling is, totdat er op blad­zijde 107 een ‘note du traducteur’ verschijnt. In deze noot wordt echter niet een vertaling gegeven, of een moeilijkheid in de vertaling toegelicht, maar wordt het fenomeen van de alwetende auteur becommentarieerd (Field 1989: 107). Vervolgens wordt de lezer verwezen naar een kritisch artikel van de hand van de vertaler, ‘L’homme aux pâtes: la rencontre de Roquentin et Thérèse Desqueyroux’. Andere noten van de vertaler bieden rechttoe-rechtaan vertalingen uit het Italiaans in het Frans van passages uit libretto’s van opera’s van Verdien Mozart, Italiaanse spreekwoorden en titels van films van Ettore Scala en Woody Allen. De vertalersnoten in de tekst daarentegen die verwijzen naar passages uit het werk van Plato, lijken, anders dan hun benaming zou doen vermoeden, eerder te behoren tot het terrein van de tekstwetenschap dan tot dat van het vertalen. In de op zichzelf gerichte metafictie van Field, waarin ingrijpende interventies van de auteur voorkomen en waarin de verteller op bladzijde 114 in sta­king gaat, blijkt de intra-diëgetische aanwezigheid van de vertaler al spoedig een onderdeel te zijn van het tekstuele spel dat wordt gespeeld. De verteller verlaat het vertrek waar de auteur een lezing zal houden en wijst erop dat de lezer normaal gesproken onkundig zou blijven van de inhoud van een lezing waarbij de verteller niet aanwezig is. Hij schrijft: ‘Behoeft het nog betoog dat hem die zwendel met de verhaallogica nooit gelukt zou zijn zonder de medeplichtigheid van de vertaler, die vanaf het begin van dit boek duidelijk zijn kant heeft gekozen?’ De vertaler voegt hier in een voetnoot aan toe: ‘Hierop ga ik liever niet in.’ Dat de roman eigenlijk een vertaling is, wordt verder duidelijk gemaakt in een noot van de vertaler waarin deze beschrijft hoe hij de auteur ontmoet en hem ‘les débuts de ma traduction’ overhandigt (Field 1989: 244).

In L’Homme aux pâtes worden we geconfronteerd met wat omschreven kan worden als een typisch post-Derridaiaans raadsel. Poststructuralisti­sche vertaalwetenschappers hebben getracht het vertalen te bevrijden uit zijn ondergeschoven positie in de romantische hiërarchie en verwerpen radicaal het idee van een voorafgaande oorsprong. In de roman van Field is daadwerkelijk alles vertaling, omdat een aanwijsbaar origineel ont­breekt. De afwezigheid van een concrete brontekst betekent dat er sprake is van een schending van de orthodoxe opvatting over homologie, zoals die is beschreven door Andrew Benjamin: ‘De ontologische gelijkenis, de suprematie van het Zelfde en het vermogen van het origineel om te fun­geren als bron van evaluatie worden geschraagd door de pertinente on­mogelijkheid dat het origineel zelf een vertaling zou kunnen zijn’ (Benjamin 1992: 25). In één schijnbaar tegenstrijdige manoeuvre wordt de vertaling het origineel en stort het hiërarchische onderscheid van de ro­mantische expressie-poëtica in elkaar.

Haute cuisine als vertaling
Hoe verhoudt de literaire kunstgreep om een origineel te presenteren als vertaling zich met andere onderwerpen van de roman en waarom zou het vertalen erin voorkomen als bepalende factor? Waar het in Fields boek om draait is de vraag in hoeverre de Franse gastronomie haar bestaan te danken heeft aan de geest van de Italiaanse keuken, die Frankrijk ver­overde dankzij de inspanningen van Catherina de Medici. Aldus luidt de stelling van Angelo Lombardi, de hoofdpersoon van de roman. Als de verteller de culinaire triomfen van Lyon opsomt als onweerlegbaar bewijs van de natuurlijke superioriteit van de Franse cuisine, is Lombardi niet onder de indruk. Hij stelt dat de gastronomische reputatie van Lyon ge­baseerd is op het pionierswerk van Bartolomeo De Sacchi, wiens culinaire verhandeling, die oorspronkelijk in 1475 in Venetië verscheen, in 1505 in Lyon werd uitgegeven, in een vertaling met als titel Platine en français très utile pour le corps humain qui traite de l’honnête volupté et de toute viande pro­fitable à l’homme. Lombardi besluit zijn aanval op de suprematie van Lyon met de bijtende opmerking: ‘Hou er nu eens mee op ons om de oren te slaan met jullie Lyon, “mondiale hoofdstad van de gastronomie”! Mon­diale hoofdstad van het vertalen, zul je bedoelen!’ Met zijn opmerkingen maakt hij, door middel van het beeld van de vertaling, de problematische aard van de Frans-Italiaanse culturele betrekkingen zichtbaar.

Tevens benadrukt het thema ‘vertalen’ de vele intertekstuele elemen­ten in de tekst. Die vallen vooral op op het gebied van de filmische inter­tekstualiteit: zowel op encyclopedisch niveau, met rechtstreekse verwij­zingen naar films, als op het niveau van de vorm, met de directe toepas­sing in de tekst van aan de film ontleende technieken als reverse motion (zie Field 1989: 76-87). De vertaling van de ene vorm naar de andere wordt extra benadrukt in het laatste gedeelte van de roman, waar verte­genwoordigers uit verschillende disciplines om het hardst proberen een bevredigende verklaring te geven voor het fenomeen pasta. De beeld­houwer Federico Arina, de semioticus Félix Flour, de filmrecensent Ange Pistou, de psychoanalytica Valérie Sfoglia en een naamloze chemicus, maken duidelijk hoezeer een intralinguale vertaling in welke taal dan ook nodig is om de discoursen van verschillende disciplines voor elkaar be­grijpelijk te maken.

Voorts berust het vertalen voor een deel op de mogelijkheden tot transformatie die taal in een multilinguale context heeft. Een fijn afge­stemde gevoeligheid voor deze mogelijkheden komt duidelijk naar voren in de meertalige woordspelletjes in de roman, zoals de overpeinzingen van de vertaler over de onderliggende betekenis van culinaire homofonen of semi-homofonen als tortilla/tortillas in het Spaans, omelette/hommelette in het Frans of Uhr/Hure in het Duits. Herhaaldelijk wordt in de tekst etymo­logie naar voren gebracht als een vorm van diachronisch vertalen: met name de oorsprong van het woord lasagne is aanleiding voor een virtuoze etymologische beschouwing, die de lezer via de geschriften van Horatius en Petronius voert naar de wisselende lotgevallen van dit woord bij het vertalen van het Latijn in het Frans. Als het zo is dat etymologie een stille getuige is van de historische onbepaalbaarheid van het vertalen, dan zou je kunnen zeggen dat het vocabulaire van de wijnkunde een aanwijzing is voor de onontkoombare aporieën waar de wil om te vertalen toe leidt. De verteller walgt inwendig van de pogingen van een internationale com­missie om een Dictionnaire international du vin samen te stellen, waarin gepoogd wordt de oenologische terminologie in verschillende talen te standaardiseren. Hij zegt: ‘Wijn is een van de laatste tolvrije zones van de taal, zonder woordpolitie en zonder ge- of verboden.’ De verteller vraagt zich af in hoeverre equivalentie mogelijk is: ‘Wat is het verband tussen de hybridische Ripley uit New York en de Pinot noir, die de Duitsers Spätbur­gunder noemen? Kan in alle redelijkheid worden beweerd dat wanneer een Engelsman freerun zegt ter aanduiding van de eerste afloop bij het gisten van de most, hij werkelijk hetzelfde bedoelt als de Fransman die het heeft over een vin de tête? ’Uiteindelijk fungeert vertaling in de tekst van Field als een middelpuntzoekende kracht, die de verschillende thema’s van de roman verbindt en die aangeeft hoe verstrekkend de interpreta­tieve consequenties zijn van een activiteit die zulke uiteenlopende ver­schijnselen omvat als etymologische details en historisch-gastronomische betrekkingen.

Macaronische literatuur
Gegeven de veeltaligheid, het mengelmoes van discoursen en de aard van het onderwerp van de roman, wekt het nauwelijks verbazing dat de term ‘macaronische literatuur’ zich aandient. Angelo Lombardi roept zijn zes­tiende-eeuwse neef Teofilus Folengo uit tot de vader van de macaronische literatuur. De benedictijner monnik Folengo deelt de passie voor het macaronische die er bij zijn orde bestaat: ‘De monniken van Sint Benedic­tus wendden hun kennis van de klassieke oudheid aan voor mystificaties, betekenisverdraaiingen en uit de lucht gegrepen etymologieën, waarbij ze speelden met de overeenkomsten tussen wetenschappelijk Latijn, vulgair Latijn, Toscaans, lokale dialecten, vreemde talen en technische jargons. Zo verzonnen ze een onwaarschijnlijke taal, die alleen maar de pasta als em­bleem kon hebben, zozeer zou alles erin door elkaar gehutseld zijn.’ De beschrijving die de verteller geeft van het macaronisme van de benedic­tijnen zou evenzeer van toepassing kunnen zijn op de met een spel verge­lijkbare zoektocht van Michel Field door de taal en op de metaformoses die de taal in vertaling ondergaat in L’homme aux pâtes. De figuur ‘vertaling’ fungeert niet alleen als linguïstisch middel bij de creatie van de roman, maar ook als een verhuld commentaar op de continue overgang van de ene vorm naar de andere waardoor Lombardi’s versie van de ge­schiedenis en de cultuur wordt gekenmerkt. Als hij aan het eind van het boek op de tonen van Verdi’s La Traviata in een pastamachine verdwijnt, doet hij eigenlijk niets anders dan nogmaals van substantie veranderen en kan de cyclus van de vertaling van vormen in andere vormen opnieuw beginnen.

De verteller van Jérôme ou de la traduction heeft evenzeer aandacht voor voortdurende vormverandering: ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is slechts vertaling! Van de boom die het gekrioel van de onreinheden der aarde overzet in bloemen, via de vogel die zijn gewicht in zoveel lichtheid doet verkeren, tot de edelsteen die uit zijn roerloosheid duizend flonkeringen maakt, alles wil zijn aanwezigheid vertalen uit het ene rijk dat niet het zijne is, naar een ander dat dat al evenmin is.’ Het gevoel van vervreem­ding dat besloten ligt in de overgang van het ene rijk naar het andere maakt deel uit van de noodzakelijke distantiëring die het vertalen met zich meebrengt. Om besmetting door de brontaal te voorkomen blijft de vertaler op gepaste afstand van de vreemde taal, maar niettemin bevindt hij of zij zich op een even grote afstand van de doeltaal, juist door het feit dat daarheen vertaald wordt. Deze dubbele vervreemding zou een ver­klaring kunnen zijn voor de opmerking die de verteller maakt over Hië­ronymus’ laatste levensjaar, namelijk dat ‘elke taal voor hem een vreemde was geworden’. Als we de roman over het leven van Hiëronymus nader bekijken, herkennen we duidelijk enkele kwesties die momenteel in de vertaalwetenschap aan de orde zijn.

Actualiteit voor de vertaalwetenschap
1. Van kopie naar simulacrum. Het werk van Hiëronymus verschuift in de weergave van Marcel van een Platoonse kopie, waarin de relaties en pro­porties van de idee van het ding zijn opgenomen, naar een simulacrum waarin, ondanks de uiterlijke gelijkenis, verschil en ongelijksoortigheid blijven bestaan. Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was dat de verta­ling een perfecte kopie zou zijn, wordt de hiërarchische ordening van Plato ontwricht en wordt vertaling meer verbonden met een positieve opvatting van het simulacrum zoals bij Deleuze (zie Johnston 1992: 48). De sacrale geschriften worden door middel van de alteriteit van de klas­sieke redenaarskunst tot een tekst die een zekere gelijkenis met het origi­neel blijft behouden, maar die nadrukkelijk anders is.

2. Oorsprong. Het vraagstuk van de oorsprong is iets waarmee de Hiëro­nymus die wij hier leren kennen zich voortdurend bezighoudt. We ver­nemen dat ‘in Rome de dagen omgingen als in Bethlehem, pal onder de ogen van de mensen, die verbouwereerd waren over hun verstrijken, ge­obsedeerd door het einde en dorstend naar oorsprong.’ Het is deze dorst die Hiëronymus naar het Oosten drijft, naar de woestijn. Voor een verta­ler wiens hart ligt ‘bij de oorspronkelijke waarheid en de oorsprong van alle waarheid’, blijkt ‘oorsprong’ een problematisch begrip. Op zoek naar oorsprong vindt hij niet de Ander maar het eigen Ik. Het klassieke Latijn uit zijn jeugd heeft een zodanig transformerende invloed op het He­breeuwse materiaal dat hij aan de Romeinse senator Pammachus bekent: ‘Vertalen was van toen af aan meer dan het veranderen van de auteur, op de een of andere manier was het de auteur meer op jezelf laten lijken.’ Deze bekentenis van Hiëronymus kan gezien worden als voorbeeld van de ‘vertaalstrategie van de vlotte leesbaarheid’ die door Lawrence Venuti wordt veroordeeld, omdat deze het wezenlijk anderszijn van de brontekst tracht te onderdrukken (Venuti 1992: 4-5). De roman geeft echter een beeld van de diepgaande veranderingen die door het vertaalproces tot stand zijn gekomen in Hiëronymus zelf, zodat het principe van vol­maakte gelijkheid, van identiteit, uiteindelijk wordt ondermijnd door de oorspronkelijke differentie van Hiëronymus’ bijbelteksten. In deze zin weerspreekt de roman het ongeneeslijke pessimisme dat uit Venuti’s kri­tiek op de ‘vertaalstrategie van de vlotte leesbaarheid’ naar voren komt.

3. Vertaling en macht. Vertalen is geen onschuldige bezigheid. In Jérôme ou de la traduction worden voortdurend parallellen getrokken tussen het ver­taalwerk van Hiëronymus en de politieke beroering die er in zijn tijd heerst en die eindigt in de plundering van Rome door de Visigoten onder leiding van Alarik. Zoals Nietzsche geloofde dat vertalen voor de Ro­meinen een vorm van verovering was, zo is het duidelijk dat de Hiëro­nymus van Jean Marcel gelooft dat zijn vertalingen enerzijds de Romeinse beschaving en anderzijds het Christendom zullen helpen voortbestaan, respectievelijk door een proces van acculturatie (de wereldlijke invloed van de Latijnse taal) en door het verkondigen van de Schrift (de religieuze draagwijdte van de tekst). Aldus wordt vertalen niet gezien als een uit­drukking sui generis van onverschilligheid ten opzichte van wereldlijke zaken, maar als een activiteit met duidelijke politieke implicaties.

4. Chaos. De beelden die in de roman het vaakst in verband gebracht wor­den met het vertalen zijn opvallend eigentijds. Als Hiëronymus zich be­zint op het vertalen van de Schrift, staat er in de tekst ‘De dromen van Hiëronymus werden steeds amorfer, vreemder. Hij aanschouwde daarin meer beweging dan beelden, meer golven dan rotsbodem, meer beroering dan duurzaamheid. Alles had de nevelige consistentie van de werkelijk­heid, die getransfigureerd moest worden in een grotere droom, die waar de geest het zichtbare omsingelt.’ Het chaotische, het non-lineaire in deze voorstelling van vertalen als voortdurende beweging is een indicatie van het belang van de chaostheorie bij het verklaren van bepaalde aspecten van het fenomeen vertalen. Het is niet mogelijk deze redenering hier he­lemaal uit te werken, maar bij chaotische fenomenen, zoals vertalen, hangt vaak bijzonder veel af van de beginomstandigheden (zie Gleick 1988 en Stewart 1990). Wanneer volledige kennis van het beginstadium van een tekst ontbreekt, bijvoorbeeld doordat wij niet alle mogelijke con­notaties van alle woorden kennen, is er bij het beoordelen van vertalen geen plaats voor determinisme in de geest van Laplace. We kunnen geen onfeilbare strategie voorschrijven voor het vertalen van teksten, omdat wij geplaagd worden door het vlindereffect van de polysemie.

Gevolgen voor het vertaalonderwijs
Voor haar verdere ontwikkeling als vakgebied zou de vertaalwetenschap er goed aan doen zich te buigen over contemporaine teksten waarin ver­talers en vertaling een rol spelen. Ten aanzien van de gevolgen voor het vertaalonderwijs kunnen op grond van de in dit artikel aangevoerde ar­gumenten de volgende opmerkingen worden gemaakt.

1. De vertaalwetenschap moet meer haar voordeel doen met ook de radi­caalste inzichten van de lezersgerichte theorieën uit de literatuurweten­schap.

2. Vertalers zouden moeten leren zichzelf meer in een cultureel perspec­tief te zien, dat wil zeggen dat zij zich door de fictieve portrettering van vertalers in de literatuur of andere media bewust zouden moeten worden van het culturele, sociale en politieke belang van hun functie als multilin­guaal communicatief intermediair.

3. De vertaaltheorie zou een kritische dialoog moeten aangaan met de pa­radigma’s die haar beïnvloeden. Maar al te vaak wordt vertaaltheorie ge­doceerd op basis van negentiende-eeuwse deterministische modellen, die voorbijgaan aan de quantumrevoluties in het moderne wetenschappelijke denken.

4. Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan het verschijnsel ver­vreemding bij het vertalen. Wat zijn de implicaties daarvan voor de verta­ler als dolende wetenschapper in het niemandsland dat zich bevindt op het kruispunt van talen? In het bijzonder kan de vraag gesteld worden in hoeverre vertalen, gezien de distantie die het veronderstelt, fundamenteel als spel is op te vatten.

Om de vraag te beantwoorden die in de titel van dit artikel wordt ge­steld, ja, er zijn meer en meer vertalers in teksten. Net als de felgekleurde slaapkamers van Van Gogh veranderen zij onze waarneming van het ge­wone, doordat zij de creativiteit blootleggen die er schuilt in de routine van het vertalen. Het is onze taak als vertalers en docenten om door te gaan waar Michel Field en Jean Marcel zijn opgehouden.

 

Bibliografie
Barthes, Roland. 1973. Le plaisir du texte. Paris: Seuil.

Benjamin, Andrew. 1992. ‘Translating Origins: Psychoanalysis and Philosophy’, in: Venuti (ed.), p. 18-41.

Charles, Michel. 1977. Rhétorique de la lecture. Paris: Seuil.

Cronin, Michael. 1992. ‘Les jeux sont défaits: traduction et ludicité chez Réjean Ducharme et Gérard Bessette’, Québec Studies 13, p. 79-85.

Eco, Umberto. 1979. The Role of the Reader: Exploraiions in the Semiotics of Texts. Bloomington, Ind.: Indiana University Press.

Field, Michel. 1989. L’homme aux pâtes. Paris: Barrault.

Fish, Stanley. 1980. Is There a Text in This Class? Cambridge, Mass.: Harvard University Press.

Gleick, Hans Robert. 1988. Chaos: Making a New Science. London: Cardinal.

Jauss, Hans Robert. 1977. Ästhetische Erfahrung und literarische Hermeneutik. I. Versuche im Feld der ästhetischen Erfahrung. München: Fink.

Iser, Wolfgang. 1978. The Act of Reading: A Theory of Aesthetic Response. Baltimore, Md.: John Hopkins University.

Johnston, John. 1992. ‘Translation as Simulacrum’, in: Venuti (ed.), p. 42-56. Marcel, Jean. 1990. Jêrôme ou de la traduction. Montréal: Leméac.

Stewart, Ian. 1990. Does God Play Dice? The New Mathematics of Chaos. Harmondsworth: Penguin.

Sweetman, David. 1990. The Love of Many Things: A Life of Vincent Van Gogh. London: Sceptre.

Venuti, Lawrence. 1992. ‘Introduction’, in: Venuti (ed.), p. 1-17.

Venuti, Lawrence (ed.). 1992. Rethinking Translation. Discourse, Subjectivity, Ideology. London/New York: Routledge.