Poesie der Nachbarn    16-17

Johann P. Tammen
Vertaling: Ton Naaijkens

Abstract: In het Künstlerhaus Edenkoben in de Duitse deelstaat Rheinland-Pfalz vindt sinds 1988 jaarlijks een ontmoeting plaats tussen zes dichters uit een Europees land en zes Duitse dichters, de laatsten vertalen met behulp van een intermediair de eersten. Dit bijzondere initiatief is afkomstig van de in Utrecht woonachtige Duitse dichter-vertaler Gregor Laschen, die ook de redactie voert over de tweetalige dichtbundel die na afloop van de jaarlijkse bijeenkomst verschijnt; Deense, Hongaarse, Spaanse, IJslandse, Nederlandse en Bulgaarse poëzie zijn reeds aan bod geweest. Bij het jubileum in 1998 wordt aan de cassette met tien delen Europese poëzie een bundel toegevoegd waarin allen die ooit betrokken waren bij het project een hommage zullen brengen aan het vertalen en de vertalers. Filter publiceert alvast een paar van die teksten: het gedicht ‘In deze kamer’ van Frans Budé en de vertaling ervan door Gregor Laschen, en het gedicht ‘Den Fährleuten in ferner Nähe’ van Johann P. Tammen en de vertaling ervan door Ton Naaijkens (zie pagina 13-15 van dit nummer).

 

DEN FÄHRLEUTEN IN FERNER NÄHE

Am höchsten Berg lenkt er den Schritt
ins Eis erstarrt taucht ein taucht unter
und tritt gewitzt hervor im ebnen grünen
Land im Gras umringt von Liebenden:
blind hütet er das Wasser mundwarm
im Kieselbett und ruht auf weichem Holz
so matt umkost vom Licht aus wipfel
fernen Sternen so nah dem Zageton bald
windzerfetzter Wetterkeime – aus Lumpen
klumpt Papier drauf klecksig launenhafte
Schrift und flattert ins Gebirg an Fäden
rupft Geripp das mäkelt und gebiert
den Stein der Unbehausten Blattwerk baum
farben webt zum Kleid aus fahlem Rätsel
tuch. Dann brüllt das Meer ins tauverhangne
Land die Tiere lemen neu das Beugen
stromtüchtig staken Flösser suchen Grund
und stapeln kleine Schreie zum Ballast –
So wird es Tag und wieder Tag und spröde
Fracht wird angeschwemmt fern tasten
wunde Augen Seelenbilder ab Lärm fällt
zu Lärm die Wörter atmen aus: es kann
gelingen ist geschehn ganz nah weitab.
Das Lampenlicht umstrahlt die Spur der fremd
verwandten Sprachgestalt: lies sie lese.

AAN DE VEERLUI IN NAASTE VERTEN

De hoogste berg betreedt zijn stap
het koudste ijs verstart hij duikt en duikt
komt clever te voorschijn in vlak groen
land van gras omringd door wie bemint
blind hoedt hij daar het water mondwarm
het kiezelbed rust hij op zachter hout
zo mat gekoosd door licht uit kruin
verre sterren zo na de weifeltoon van dra
door wind verscheurde kiemen weer – uit vodden
propt papier daarop gevlekt humeurig
schrift en fladdert bergland in aan draden
rukken botten die kankeren en die baren
de steen het bladerdak der daklozen boom
kleurig weeft een gewaad uit vaalgeel raadsel
doek. Dan brult de zee naar dauwbedekte
aarde de dieren leren buigen als vanouds
stroomvaardig bomen vlotters zoeken bodem
verzwaren de ballast met kreten –
Zo wordt het dag en dag na dag en brakke
vracht wordt aangespoeld ver tasten
zere ogen zielebeelden af kabaal valt
bij kabaal woorden ademen uit: het kan
lukken kwam al voor vlak bij veraf.
Het lampenlicht omstraalt het spoor der vreemd
verwante lettervorm: lees haar leest.