Nadat uitgever Einaudi Primo Levi’s manuscript van Se questo è un uomo had geweigerd, werd het in 1947 uitgegeven bij Da Silva in een oplage van 2500 exemplaren. De kritiek onthaalde het werk vrij goed, maar de verkoop liep matig; meer dan een vijfde van de oplage lag onverkocht opgeslagen in een magazijn in Florence, dat onder water liep toen de Arno in 1966 buiten haar oevers trad. Of dit door de teleurgestelde Levi genoemde cijfer klopt, weten we niet – er zijn documenten die het bevestigen, andere die het tegenspreken – maar hoe dan ook was het boek geen succes bij het publiek (Belpoliti in Levi 2016a: 1460). Het werk kwam opnieuw, of eigenlijk pas voor het eerst echt tot leven in 1958, toen Einaudi het alsnog accepteerde voor publicatie en Levi het minutieus nalas, herzag en zaken toevoegde voor een tweede uitgave. Wat Einaudi ertoe bracht het werk een tweede kans te geven is niet duidelijk. In 1952 pleitte redacteur Paolo Boringhieri voor opname in het fonds van Einaudi, maar de directie was terughoudend. Drie jaar later was er een tentoonstelling in Turijn, waar Levi een voordracht hield, de eerste van vele, en werd bedolven onder de vragen, onder meer wat er geworden was van Se questo è un uomo. In de jaren vlak na de oorlog waren de wonden nog vers en wilden de meeste mensen vergeten en eerst focussen op de wederopbouw; in 1955–1956 was het klimaat veranderd. Documentaires, tentoonstellingen en publieksoptredens hadden eindelijk belangstelling gewekt voor de Shoah en daardoor aangepord schreef Levi meermaals de uitgever aan. Maar het kan ook zijn dat de nieuw aangetreden equipe de doorslag gaf, met Luciano Foà en Boringhieri, die gunstig stonden tegenover een heruitgave (Belpoliti in Levi 2016a: 1476–1477).
Zeker is in elk geval dat het boek ondanks deze valse start een lange weg heeft afgelegd. Enkel en alleen van de Italiaanse Einaudi-uitgave werden tussen 1958 en 1997 1.379.000 exemplaren gedrukt. Het boek is vertaald in acht of negen talen, schrijft Primo Levi in 1986 in ‘Lettere di tedeschi’, het laatste hoofdstuk van I sommersi e i salvati, dat hij vlak voor zijn dood heeft gepubliceerd (Levi 1999: 581/2016b: 1253). Sindsdien heeft deze trend zich doorgezet en zijn er vertalingen in minstens 41 talen. In deze reflectie over Levi’s visie en praktijk op getuigen en vertalen wil ik focussen op een inhoudelijke bespreking van dit essay, waarin Levi de balans opmaakt, stilstaat bij de cruciale momenten in zijn carrière en aanduidt wat voor hem het belangrijkste is geweest: de precisie, getrouwheid en juiste toon van de woorden, de uitwisseling met anderen in bijvoorbeeld brieven, de dialogische vorming van zijn teksten, de meerstemmigheid. Dit zijn kenmerken van zowel het vertalen als het getuigen; in zijn werk probeert Levi beide taalpraktijken volgens die kenmerken te realiseren waardoor ze naar elkaar verwijzen, op elkaar rusten, met elkaar verstrengeld en haast niet van elkaar te onderscheiden zijn. In de ‘Lettere di tedeschi’ zijn – zoals bij hem gebruikelijk – theoretische reflectie, de taalpraktijk van getuigen en vertalen en de flux van zijn levensverhaal consequent met elkaar verweven.
We kunnen de genoemde kenmerken systematisch onderscheiden in drie thematische clusters die de complexiteit van Levi’s onderneming duidelijk maken maar meteen ook een aantal vragen oproepen. Er is het thema van de meertaligheid van de brontekst en de hindernissen voor de vertaling – maar wat is de brontekst in dit geval? Levi spreekt over zijn getuigenis als een ‘vertaling’ waarin hij zo realistisch mogelijk de ervaren werkelijkheid weergeeft. Daarop zijn de precisie, realiteitsgetrouwheid en juiste toon van de woorden gericht, vandaar ook de meertaligheid. Verder is er het ultieme doelpubliek van de getuigenis, de Duitsers, dat slechts via vertaling kan worden bereikt. Ook dit aspect hangt samen met het meerstemmig, dialogisch en uitwisselend karakter van Levi’s getuigenis, die voor de auteur een manier is om het gebeurde te begrijpen en daar slechts in kan slagen dankzij een confrontatie met degenen die het gebeurde hebben laten plaatsvinden. Ten slotte is er de – voor Levi – innige relatie tussen getuigenis en literatuur (of fictie) die ons voor meer dan één ethisch dilemma en filosofische kopbreker stelt. Hoe kan men de poging om objectief over deze als totaal ontmenselijkt ervaren werkelijkheid te schrijven rijmen met het gebruik van narratieve procedés en zelfs fictie en verbeelding? Anderzijds, hoe zou deze poging om te getuigen kunnen worden ondernomen zonder het doorleefde te plaatsen in de flux van het levensverhaal van de getuige? En hoe zou een dergelijke getuigenis mogelijk zijn indien de getuige zich geen realiteit kon indenken waarin Auschwitz niet had plaatsgevonden? Hoe zou de getuige kunnen denken dat Auschwitz niet voorbestemd was om te bestaan maar er ook niet had kunnen zijn, zonder de creatieve verbeelding?
De drie delen van ‘Lettere di tedeschi’ verwijzen min of meer naar de drie thematische clusters en staan in verbinding met episodes uit Levi’s leven, en met een van zijn werken. Ze herhalen daarvan de kwintessens en markeren een wending of variatie op het ritme van briefwisselingen. Het eerste deel gaat over de vertaling in het Duits van Se questo è un uomo en de briefwisseling met de Duitse vertaler tussen 1959 en 1961. Die conversatie luidde een nieuwe episode in voor Levi en tekende de weg die loopt van zijn eerste werk naar dit laatste essay. Dit deel gaat het meest over de problematiek van en de hindernissen bij het vertalen in relatie tot een brontekst als deze, een getuigenis, waarin de getrouwheid aan de werkelijkheid een extreme precisie en treffende toon van de woorden vereist. De tekst moet immers een rauwe en neutrale weergave worden van hoe het was in het concentratiekamp. In die context moet de meertaligheid worden gesitueerd.
Tegelijk confronteert Levi zich met het paradoxale gegeven dat zijn getuigenis al een vertaling is, en de vertaling van de getuigenis een terugkeer betekent naar de bron(tekst).
In het tweede deel staat Levi stil bij de brieven die hij ontving tussen 1962 en 1964, zo’n veertigtal, van Duitse lezers van de genoemde vertaling in het Duits, Ist das ein Mensch. Via de vertaling bereikt Levi het lezerspubliek van zijn getuigenis. Hij maakt een bloemlezing van hun reacties en zijn antwoorden, en rijgt de briefexcerpten aan elkaar met spaarzame opmerkingen waarin we een echo opvangen van La tregua, dat in dezelfde periode werd gepubliceerd, in 1963.
Het derde deel beschrijft de briefwisseling met Hety Schmitt-Maass, die begon in 1966 en zestien jaar duurde, tot haar overlijden in 1982. In de dialoog met Hety komen alle vorige thema’s opnieuw aan bod, maar vooral staat hier de relatie tussen getuigenis en fictie of literatuur centraal en blikt Levi terug op Il sistema periodico (1975).
1
Toen uitgeverij Fischer in 1959 de rechten voor de vertaling kocht en in West-Duitsland een vertaling in het Duits zou verschijnen, had Levi het gevoel dat hij een veldslag had gewonnen. Hij had zijn verhaal opgetekend zonder aan een bepaalde lezer te denken, maar nu het zou worden vertaald in het Duits, was het hem ineens duidelijk: hij had het boek dan wel in het Italiaans geschreven maar de echte bestemmelingen, tegen wie het boek was gericht, dat waren de Duitsers. Niet dat hij op vergelding uit was, hij wilde ze begrijpen: niet de kleine groep hoofdschuldigen, maar de menigte van Duitsers die hadden geloofd in het nazisme. Of de velen die niet hadden geloofd in het nazisme maar toch hadden gezwegen, en niet de moed hadden gehad om de gevangenen in de ogen te kijken, een stuk brood toe te werpen, een menselijk woord tot hen te spreken. Levi meent dat hij de vele Duitsers zonder vooroordeel of woede kan beoordelen, dat hij zich duidelijk de tijd en het klimaat herinnert. Bijna allemaal waren de Duitsers doof, blind en stom geweest, en laf. Bijna allemaal: Levi herinnert zich een Duitse chef van het chemisch laboratorium in Auschwitz, die hem en twee andere Häftlinge die aan het werk waren in het lab in 1944 bij een luchtalarm wilde meenemen in de veilige bunker. Deze chef was een anomalie, of anders gezegd, een atypische Duitser. Het is voor de grote massa van Duitsers, en niet voor de moedige uitzondering, dat Levi zijn boek heeft geschreven, om hen te confronteren met deze getuigenis, zodat zij zouden antwoorden en hij hen zou begrijpen.
Levi had geen vertrouwen in de Duitse uitgever en schreef hem een brief waarin hij zijn bezorgdheid uitte over het vertaalproject. Hij wilde niet dat er ook maar iets zou worden weggelaten uit zijn tekst, eiste dat hem het manuscript van de vertaling hoofdstuk per hoofdstuk zou worden gestuurd zodat hij de getrouwheid ervan kon controleren, ‘niet alleen naar de letter, maar naar de toon’ (Levi 1999: 583). De uitgever reageerde positief en stuurde Levi, samen met het eerste hoofdstuk, een brief door van de vertaler Heinz Riedt, geschreven in een perfect Italiaans. In het hoofdstuk ‘Lettere di tedeschi’ wordt zijn naam nergens genoemd, hij komt enkel ter sprake als ‘de vertaler’. Levi zou niets te vrezen hebben, stond in die brief, van de uitgever noch van de vertaler, die lang in Italië had gewoond en zichzelf een atypische Duitser noemde. Riedt had zijn militaire dienst in Duitsland ontlopen door een ziekte te veinzen, en was in plaats daarvan gaan studeren in Padua. Na de wapenstilstand van 1943 had hij zich bij de partizanen van Giustizia e Libertà aangesloten om tegen de fascisten van Salò en zijn Duitse landgenoten te strijden. Bij zijn terugkeer na de oorlog was de tweetalige Riedt freelance vertaler geworden, en wel om verschillende redenen. Hij stond op zijn onafhankelijkheid, maar had tegelijkertijd zijn politieke verleden tegen. Zelfs in het ‘super-democratische Duitsland van Bonn, ook in het in vieren gedeelde Berlijn’ was een landverrader, ook al was hij tegen de nazi’s geweest, een persona non grata (Levi 1999: 585). Misschien verkoos Riedt als freelancer onder de radar te blijven om nog een reden, waarover Levi niet in detail treedt maar die wel zijn analyse bevestigt. In de Sovjetsector waar de vertaler woonde, was het illegaal om voor een kapitalistisch bedrijf als Fischer in Frankfurt te werken. Ook de Stasi had dikke dossiers over de ‘landverrader’ Riedt (Thomson 2003: 287–288).
Het was de eerste keer dat Levi meemaakte hoe het was om vertaald te worden, en hij zijn ‘gedachten gemanipuleerd en anders weergegeven zag’, zijn woorden ‘gewogen en getransformeerd, soms misverstaan, soms aangescherpt door een onverhoopte vondst in de andere taal’ (Levi 1999: 585). Hoewel hij een echte compagnon de route had getroffen, een perfectionist zoals hijzelf, een even grote vijand van de nazi’s, bleef Levi toch argwanend over de taal. Hij was bang dat zijn tekst zou worden afgevlakt en minder indringend zou worden. Zijn tekst had behoefte aan een veel ruwer Duits dan dat van Riedt, vooral in de dialogen en citaten. Uiteraard kende de belezen, van literatuur houdende, goed opgeleide vertaler niet het verworden, ontaarde, sarcastische jargon van het concentratiekamp. En zo wisselden de auteur en vertaler voorstellen en tegenvoorstellen uit in elke brief die ze elkaar schreven, wonden ze zich op over bepaalde termen, zoals waarvan Levi verslag doet in ‘Comunicare’, een eerder hoofdstuk uit I sommersi e i salvati waarnaar hij in de ‘Lettere’ verwijst. In Se questo è un uomo tekende Levi een zin op die hij had gehoord van de Pools-Franse Jood Gounan, exact zoals hij zich de klanken herinnerde: ‘Langsam, du blöder Einer, langsam, verstanden?’ (Levi 1999: 522). Volgens Riedt kon dit niet, moest hij de woorden verkeerd hebben gehoord of moest hij ze zich fout herinneren. Na een lange briefdiscussie kwamen ze tot het volgende compromis, dat ten slotte zo in de Duitse vertaling terechtkwam: ‘langsam, du blöder Heini’ (met Heini als verkleinwoord van Heinrich). Maar Levi las later, in een werk uit 1982 over de geschiedenis en structuur van het Jiddisch, dat de volgende vorm heel typisch is voor het Jiddisch: ‘Khamòyer du eyner!’ (Ezel, jij ene!). Hij had het dus wel juist gehoord en zijn geheugen had goed gewerkt. Zo ging het ongeveer altijd. Levi stelde een these voor, ‘de woorden zoals hij ze zich akoestisch herinnerde’. Riedt stelde daartegenover een antithese, ‘dit is geen goed Duits’, ‘dit zullen de Duitse lezers van vandaag niet begrijpen’. Levi wierp tegen: ‘Zo zei men dat daar.’ Waarop ze kwamen tot een synthese, dat wil zeggen, een compromis.
Het verhaal illustreert wat Levi pas veel later heeft ingezien: vertalen is altijd een compromis, maar in de tijd dat Se questo è un uomo werd gepubliceerd en de Duitse vertaling in de maak was, was hij gefocust op een hyperrealisme tegenover de rauwe werkelijkheid van het Lager, wilde hij dat niets verloren ging van de bitterheid en het geweld dat de taal werd aangedaan en dat hij met zoveel zorg had proberen over te brengen in de Italiaanse taal. Voor Levi had de echte vertaling al plaatsgevonden tijdens het schrijven van Se questo è un uomo. Dat gold hier als brontekst, maar was in feite als getuigenis al een vertaling. In de Duitse vertaling was bijgevolg niet zozeer sprake van een vertaling maar eerder van een restauratie, een terugbrengen naar de bron en naar de taal waarin de dingen waren gebeurd. De Duitse vertaling moest veel meer worden dan een boek, het moest een geluidsband worden, een niet-bemiddelde, objectieve en precieze getuigenis. Er is natuurlijk ook het ‘vertaalprobleem’ van het Duits dat in de Italiaanse ‘brontekst’ aanwezig is, maar dit is niet waar Levi – die zelf ervaring had als vertaler, zowel van wetenschappelijke teksten over chemie als van gedichten van Heine – zich druk om maakte. Waar hij over tobde was dat ‘het Duits van het Lager een taal op zichzelf was’, een verbasterde vorm van wat Klemperer de taal van het Derde Rijk heeft gedoopt, en of de ontwikkelde Riedt deze taal zou weten te reproduceren (Levi 1999: 519). En wat hem een haast onoverkomelijk probleem leek, was dat de vertaling in het Duits zo mogelijk nog meer een directe getuigenis moest worden en nog dichter moest staan bij de ervaring van Auschwitz, bij de bron, dit wil zeggen de dingen zelf, dan zijn Italiaanse tekst.
Riedt begreep deze overwegingen goed, en het resultaat was dat hij volgens Levi een ‘in alle opzichten voortreffelijke vertaling’ afleverde (Levi 1999: 586). De getrouwheid kon Levi zelf beoordelen – hij was de getuige – en de stijl werd door alle critici geprezen. Ten slotte was er nog de kwestie van de paratekst: de uitgever vroeg Levi om een voorwoord of inleiding te schrijven, of om zich direct tot het Duitse volk te richten in een nawoord, als een soort preek. Levi voelde zich tot geen van beide in staat; hij kon geen rechter worden, kon niet overgaan van de derde naar de tweede persoon. Hij stelde daarom een andere, indirecte oplossing voor – een compromis nogmaals – om in plaats van een inleiding een stuk van de brief te publiceren die Levi aan het eind van het vertaalproces in mei 1960 aan Riedt had geschreven. In ‘Lettere di tedeschi’ citeert Levi integraal wat in de Duitse uitgaven van Ist das ein Mensch als paratekst deel is gaan uitmaken van de tekst zelf (Levi 1999: 588). Dankzij de bemiddeling van Riedt, tot wie hij zich richt in zijn brief, kan Levi, ‘gevangene nummer 174517’, spreken tot de Duitsers. Hij kan hen herinneren aan wat ze hebben gedaan, en hun zeggen: ‘ik leef en ik zou jullie willen begrijpen om jullie te kunnen beoordelen’ (Levi 1999: 587). Levi gelooft niet dat het leven van een mens een bepaald doel heeft, maar als hij terugkijkt op wat hij heeft willen realiseren in zijn leven en wat hij daarvan terecht heeft gebracht, dan is er toch één doel dat hem zeer helder voor ogen staat en dat hij bewust heeft gekozen: om te getuigen en zijn stem te laten horen aan het Duitse volk.
2
Na de publicatie in 1961 van Ist das ein Mensch ontvangt Levi zo’n veertig brieven van Duitse lezers: de echo waarnaar hij verlangde, als het ware gematerialiseerd. In het tweede deel van ‘Lettere di tedeschi’ maakt hij er een verslag van, stelt enkele van zijn correspondenten concreet voor (hij schrijft enkel hun initialen) en citeert belangrijke passages, bijvoorbeeld uit de brief van dr. T.H. en zijn echtgenote uit Hamburg. ‘Ik heb dikwijls aan dit vreemde echtpaar teruggedacht,’ schrijft Levi. ‘Hij, een typisch exemplaar van de grote meerderheid van de Duitse burgerij: een niet fanatieke, maar opportunistische nazi, op zijn schreden teruggekeerd toen dat wenselijk was […]. Zij, wat minder hypocriet dan haar man, maar bigotter’ (Levi 1999: 591). Uit zijn lange antwoordbrief citeert Levi dat bij hém in de boekenkast naast Dante en Boccaccio Mein Kampf staat, dat dit boek was geschreven lang voor Hitler aan de macht kwam en diens ideeën er duidelijk in zijn uiteengezet. Deze ideeën zijn daarna nooit veranderd en waren nooit verborgen. Men kan dus onmogelijk beweren dat Hitler zijn kiezers heeft verraden. Dr. T.H. heeft het over zijn ‘arme verraden en misleide volk’ en over de impopulariteit van het antisemitisme, een onbeschaamde bewering en flagrante leugen (Levi 1999: 590). De haat tegen de Joden was niet marginaal in het nazisme maar stond centraal in zijn ideologie. Dit is misschien de enige kwade brief die Levi ooit heeft geschreven. Verder haalt hij brieven aan waarin hij terugkerende patronen leest, zoals van L.I., een bibliothecaresse uit Westfalen die met geen woord rept van haar ouders en kuis zwijgt over hun zwijgen, of van M.S. uit Frankfurt, die niets zegt over zichzelf en voorzichtig zoekt naar rechtvaardiging, van I.J., een sociaal assistente uit Stuttgart, van W.A., een arts uit Württemberg, van W.G., historicus, socioloog en sociaaldemocraat uit Bremen, van H.L. een studente uit Beieren.
Op elk van deze beleefde brieven stuurt Levi een antwoord dat getuigt van zijn gebruikelijke grote aandacht, eerlijkheid en nauwgezetheid. Toch brengen de lezersreacties hem vaak in verlegenheid, omdat ze juist méér vragen oproepen over het historische besef van de Duitsers, dan dat ze antwoorden bieden. In ‘Lettere di tedeschi’ vertelt Levi over de brieven die hij twintig jaar eerder ontving en beantwoordde, met weinig commentaar, tussenkomst of reflectie. Hij zegt het niet expliciet, maar het is alsof de Duitsers zich nog altijd, zoals hij eerder in La tregua schreef, verschansen in ‘hun ruïnes als in een fort van niet-willen-weten’, gevangen ‘in hun oude verwarring van trots en schuld’ (Levi 2000: 428). In zijn terugblik nu, twintig jaar later, is hij pessimistisch geworden over de mogelijkheden van de getuigenis – wat hij overigens expliciet uitdrukt in het tweede essay van I sommersi e i salvati, ‘La zona grigia’. Maar we lopen vooruit op de feiten.
Levi vat het plan op om van de brieven en zijn antwoorden een boek te maken. In januari 1963 legt hij dit idee voor aan Einaudi, die een beoordeling vraagt aan Cesare Cases, een germanist die werkte voor de uitgever en een van de eerste recensenten en bewonderaars van Se questo è un uomo. Maar Cases vindt het te weinig materiaal voor een boek, en Einaudi verklaart geen belangstelling te hebben. Tot op vandaag zijn Levi’s brieven niet verzameld en grotendeels onuitgegeven – we wachten op de nakende uitgave van deel 3 van de Opere complete bij Einaudi, dat de briefwisseling zal bevatten.
Van het boekproject hebben we pas weet sinds 2011, toen Sergio Luzzatto een brief ontdekte die Levi op 23 mei 1965 schreef aan Kurt H. Wolf, een Duitse socioloog van de Frankfurter Schule. Hij was na 1945 in de VS gebleven en was hoogleraar in Newton, Massachusetts (Luzzatto 2011). Wellicht had Levi Wolf leren kennen toen deze tussen 1963 en 1964 tijdens een sabbatical in Italië verbleef. Ze hadden allebei Auschwitz overleefd, deelden een passie voor literatuur en taal, lazen veel en schreven beiden zelf literatuur terwijl ze beroepsmatig actief waren als wetenschapper (Levi als chemicus, Wolf als kennissocioloog) en deden beiden vertaalwerk (Wolf vertaalde Georg Simmel en Karl Mannheim in het Engels, Levi onder meer poëzie van Kipling en Heine in het Italiaans; over zijn vertaalwerk schreef hij meerdere essays, waarvan het bekendste ‘Tradurre ed essere tradotti’ in L’altrui mestiere is).
In de brief aan Wolf gaat Levi in op zijn discussie omtrent de titel voor de Engelse vertaling van La tregua met de Amerikaanse uitgever en de vertaler Stuart Woolf, die ook If This is a Man voor zijn rekening nam. De uitgever wilde een minder verfijnde titel en dacht aan ‘The Reawakening’, Levi dacht eerder aan ‘Upon a painted ocean’, een versregel uit Coleridges The Rime of the Ancient Mariner. Volgens Levi beschrijft dit gedicht immers treffend zijn lot. In het voorwoord van de theaterversie van Se questo è un uomo uit 1966 schrijft hij dat hij zich precies zo voelde als de oude zeeman die almaar zijn sinistere verhaal wilde vertellen aan mensen die er niet van wilden horen – vrienden, vijanden en vreemden (Belpoliti in Levi, 2016b: 1814). Het fantasma van de Ancient Mariner duikt herhaaldelijk op in zijn werk en waart rond in de gedichten die hij schreef tussen 1946 en 1965, in Il sistema periodico, La chiave a stella, etc. De versregel ‘Since then, at an uncertain hour’ wordt de titel van de dichtbundel die hij in 1984 publiceert, Ad ora incerta, en de strofe die volgt, wordt het motto van I sommersi e i salvati. Maar Levi en Woolf konden zich ten slotte beiden vinden in het compromis The Truce, schrijft hij aan Wolf. Dan deelt hij mee dat Cases en Einaudi zijn ‘Duitse project’ niet accepteren, en dus, schrijft hij: ‘indien u er anders over denkt, de weg is vrij en de brieven zijn nog steeds tot uw beschikking’ (Luzzatto 2011). Waarom ook hieruit niets voortkwam, weten we niet. In elk geval heeft het Duitse project twintig jaar later alsnog vorm gekregen in de ‘Brieven van Duitsers’.
3
Pas vijf jaar na de publicatie leest Hety Schmitt-Maass Ist das ein Mensch, waarna ze op 18 oktober 1966 haar eerste brief schrijft aan de auteur. In het derde deel van ‘Lettere di tedeschi’ bericht Levi afzonderlijk over zijn briefwisseling met mevrouw Hety S., want zowel wat inhoud als hoeveelheid betreft, vormt deze een geval apart. Ze zullen gedurende zestien jaar meer dan honderd brieven naar elkaar schrijven, die nu worden bewaard in het Stadtarchiv van Wiesbaden, waar Hety woonde en werkte voor het culturele departement van het Bundesland Hessen. In zijn eerste antwoord schrijft Levi haar in het Italiaans, daarna gaat hij over op het Frans en nog later haalt ze hem over om in het Duits te schrijven, met een doorslagje waarin Hety het Duits verbetert en het hem terugstuurt: les Duits per brief. In het essay noemt hij haar voor de eenvoud ‘Hety’; ze was ook een echte vriendin, hoewel ze in hun brieven nooit aan ‘du’ zijn toegekomen (Levi 1999: 605). Ze zal hem in contact brengen met twee belangrijke personen: Jean Améry, die gevangen zat in hetzelfde kamp als Levi, en Ferdinand Meyer, een Duitse chemicus bij wie Levi werkte in de fabriek van Buna. Een belangrijk deel van hun correspondentie is gewijd aan het zoeken naar Duitsers, niet SS’ers maar gewone Duitsers met wie Levi had samengewerkt in het laboratorium in Buna. Met dr. Meyer wisselt Levi ook meerdere brieven uit, waarvan hij altijd kopieën aan Hety stuurt. Tussen haakjes, ook dit typeert hun correspondentie: Levi en Hety sturen elkaar niet alleen hun eigen brieven maar ook doorslagjes van brieven van en aan anderen, recensies en allerhande kopieën, waardoor ze als het ware een netwerk van briefwisselingen tot stand brengen.
Na het overlijden van de chemicus schrijft Levi aan Hety in juni 1975 dat hij de reële gebeurtenissen, zijn terugvinden en contact met de betreurde dr. Meyer, heeft omgevormd tot een verhaal. Meyer is Müller geworden in ‘Vanadio’, het voorlaatste verhaal uit Il sistema periodico. In de roman spreekt Levi niet over Hety’s bemiddeling, maar ontstaat er een briefwisseling in verband met een professioneel geschil tussen hem en dr. Müller, die leverancier is van chemische stoffen aan de fabriek waar Levi werkt. Niet alleen de naam en gebeurtenissen zijn veranderd, ook het oordeel over dr. Müller/Meyer is hard, wat niet zo was in de echte briefwisseling. In werkelijkheid zou Meyer hem komen opzoeken in Italië, maar overleed hij aan een hartinfarct net voor het begin van de reis. Als Hety het boek leest, is ze verbaasd over de veranderingen die Levi heeft doorgevoerd, en meer nog over de kritische en harde toon. Waarom heeft hij zoveel fictieve elementen opgenomen in het verhaal? Waarom de getuigenis vermengen met fictie? Levi antwoordt dat hij zich, zolang dr. Meyer leefde, beperkt voelde door een algemene band zoals die nu eenmaal is tussen beschaafde personen, en dat hij daardoor de ingenieur zag als een aandoenlijk, vaag komisch, maar toch vooral positief personage. Na Meyers dood en schrijvend aan zijn verhaal meende Levi dat het de lezers meer zou beroeren als hij in het personage van Müller meer algemene eigenschappen stak van de Duitse burgerij, iets wat hem ook juist leek als hij de correspondentie herlas. Dit derde deel in ‘Lettere di tedeschi’, de briefwisseling met Hety en de fictieve briefwisseling met dr. Müller in ‘Vanadio’, tonen een bijzonder aspect van Levi’s getuigenis, met name hoe deze zich verhoudt tot de literaire fictie.
In Primo Levi di fronte e di profilo uit 2015 gaat Marco Belpoliti uitgebreid in op de relatie van Levi’s getuigenis met literatuur en de stijl van zijn werk. Al vanaf de eerste versie van Se questo è un uomo in 1947 probeert Levi zichzelf uit te vinden als schrijver en niet enkel een getuige te zijn die op een directe manier op papier zet wat hij heeft meegemaakt. Hij wil een schrijver zijn, een verteller, en in zekere zin kwam de behoefte aan dit surplus aan vorm voort uit zijn ervaringen in het Lager, zoals hij zegt in een lezing gehouden in 1976 met als titel ‘Lo scrittore non scrittore’ (Levi 2016b: 1391–1394). De behoefte om aan anderen te vertellen wat hij had meegemaakt was iets dat iedereen in het Lager kende en dat zich weerspiegelde in een droom die velen daar hadden. Er waren twee dromen die telkenmale terugkwamen. Men droomde van rijk en geurig voedsel dat op weg naar de mond verdween en nooit zijn bestemming bereikte, of men droomde van vertellen, meestal aan een dierbare persoon, en ook deze droom kende nooit een goed einde. Belpoliti verwijst naar de allereerste ruwe schets van wat het laatste hoofdstuk in Se questo è un uomo zal worden, een dactyloscript van veertien pagina’s, Storia di dieci giorni, de eerste tekst die Levi na terugkomst van het concentratiekamp op papier heeft gezet (Belpoliti 2015: 24).
Het is echter een mythe dat deze eerste schets of de eerste versie van 1947 en daarna de heruitgave van 1958 spontaan was neergeschreven zonder planning of bemiddelende tussenkomst van de auteur. Vooreerst zijn de eerste geschriften van Levi in werkelijkheid gedichten die hij veel later in 1975 zal publiceren. Vervolgens is het een legende die Levi zelf heeft gecreëerd dat Se questo è un uomo een ongepland en literair onoverdacht zuiver neerschrijven van de ‘dingen’ zou zijn geweest, zoals hij zegt in een interview in 1985: ‘In werkelijkheid is het schrijven nooit spontaan. Nu ik erover nadenk, begrijp ik dat dit boek vol is van literatuur’ (Del Giudice in Levi 2016a: xiv). Evenwel heeft deze mythe een functie en men kan zelfs zeggen dat ze de radicale verbeelding vormt die sprak in de terugkerende droom van allen in Auschwitz en die Levi in staat heeft gesteld om het onzegbare dat hem is overkomen aan anderen te vertellen. Om te kunnen getuigen, dit wil zeggen vertellen aan anderen, dient de overlevende op de een of andere manier de chronologie van de gebeurtenissen en feiten aan elkaar te rijgen en te plaatsen in zijn eigen leven. Alleen zo kan hij het subject worden dat spreekt en zijn verhaal vertelt. Daarnaast vormt deze mythe van de ‘schrijver die geen schrijver is’ de stijl die Levi nodig en treffend vindt, die hij creëert voor zijn getuigenis en die hij in elk werk dat hij schrijft zal proberen te perfectioneren in een proces dat nooit af is: een heldere, sobere, economische stijl van wetenschappelijke, als het ware chemische precisie.
Levi werkt op de tekst, componeert, bewerkt en schaaft, brengt kleine veranderingen aan, vervangt een woord waarmee hij beter de inhoud, toon en betekenis van een gebeuren of ervaring treft. In de nieuwe uitgave in twee delen van de Opere complete (ook door Belpoliti bezorgd bij Einaudi in 2016) vinden we naast elkaar de twee edities van Se questo è un uomo, met noten die voor een groot deel zijn gebaseerd op Levi’s exemplaar van de uitgave van 1947, waarop hij aantekeningen en toevoegingen maakte voor de uitgave van 1958. Dit materiaal leert ons over Levi’s zoeken naar de meest precieze woorden. Het voorbeeld van ‘Vanadio’, met de transformatie van dr. Meyer in dr. Müller, toont ons op welke manier Levi een narratieve vorm geeft aan zijn persoonlijke ervaringen, en hoe de getuigenis berust op zijn vermogen om feitelijk materiaal om te vormen tot een fictief verhaal dat juist daardoor treffend de werkelijkheid weergeeft (Belpoliti 2015: 263–264). De fictie stelt hem in staat de getuigenis te vertellen vanuit wisselend perspectief en met name vanuit het gezichtspunt van wie de gebeurtenis heeft ervaren. Iets gelijkaardigs gebeurt met het plurilinguïsme dat zijn werk kenmerkt, en met het vertalen en de dialogische vorming van teksten (zoals in een briefwisseling), waaraan hij zelf een bijzonder belang toekent. Levi’s stijl kenmerkt zich door rationele helderheid, emotionele terughoudendheid, lexicale precisie en accuratesse, maar ook is zijn werk bijzonder complex, gelaagd, intertekstueel en meerstemmig.
In ‘Lettere di tedeschi’ toont Levi aan wat de essentie uitmaakt van zijn werk: er is een intrinsieke relatie tussen getuigen, vertalen, ethiek en literaire fictie oftewel verhaalkunst. Zoals de ex-sergeant Steinlauf zegt in het hoofdstuk ‘Iniziazione’ in de editie uit 1958 van Se questo è un uomo – de eerste keer dat het concept ‘getuigenis’ in Levi’s oeuvre wordt genoemd: precies omdat het Lager een grote machine is die hen tot beesten wil maken, mogen ze geen beesten worden, want ook op deze plek kan men overleven, en dus moet men overleven, om later te vertellen, om te getuigen (Levi 2016a: 165). En om te kunnen overleven moeten ze met al hun krachten het enige dat ze nog over hebben verdedigen: het vermogen om hun instemming te weigeren en om niet te accepteren. ‘En het is precies in dit essay, een van de mooiste essays van de twintigste eeuw, en het laatste boek dat door Levi werd geschreven, dat de functie van de getuige, de relatie tussen de “overlevende” en de “verteller-getuige”, tot haar meest problematische en radicale spanning wordt gedreven, en haar bestemming bereikt’ (Del Giudice in Levi 2016a: xvii).
Noot
1 Citaten uit I sommersi e i salvati zijn aangehaald in de vertaling van Frida De Matteis-Vogels, uitgegeven bij Meulenhoff in 1999 (De verdronkenen en de geredden, in De getuigenissen). Dit geldt ook voor citaten uit La tregua (Het respijt, in De getuigenissen). Overige citaten zijn aangehaald in een eigen vertaling in het Nederlands.
Bibliografie
Agamben, Giorgio. 1998. Quel che resta di Auschwitz. Torino: Bollati Boringhieri.
Anissimov, Myriam. 1996. Primo Levi ou la tragédie d’un optimiste. Paris: JC Lattès.
Arendt, Hannah. 1963 (2006). Eichmann in Jerusalem. New York: Penguin Books.
Arendt, Hannah. 2007. The Jewish Writings. Eds. J. Kohn & R.H. Feldman. New York: Schocken Books.
Belpoliti, Marco. 2015. Primo Levi di fronte e di profilo. Milano: Guanda.
Belpoliti, Marco. 2016b. ‘Note ai testi’, in: Primo Levi, Opere complete II. Torino: Einaudi, p. 1785–1854.
Carasso, Françoise. 1997. Primo Levi. Le parti pris de la clarté. Paris: Belin.
Del Giudice, Daniele. 2016a. ‘Introduzione’, in: Primo Levi, Opere complete i. Torino: Einaudi, p. ix–li.
Goldstein, Ann & Scarpa, Domenico. 2015. In un’altra lingua/In another Language. Torino: Einaudi.
Levi, Primo. 1958 (1989). Se questo è un uomo. Torino: Einaudi.
Levi, Primo. 1961. Ist das ein Mensch. Frankfurt/Main: Fischer.
Levi, Primo. 1985. ‘Tradurre ed essere tradotti’, in: id., L’altrui mestiere. Torino: Einaudi, p. 109–114.
Levi, Primo. 1986. I sommersi e i salvati. Torino: Einaudi.
Levi, Primo. 1999. De getuigenissen. Uit het Italiaans vertaald door Frida De Matteis-Vogels. Amsterdam: Meulenhoff.
Levi, Primo. 2015. The Complete Works of Primo Levi. 3 vol. Ed. A. Goldstein. New York: Liveright Publishing.
Levi, Primo. 2016a. Opere complete i. Ed. M. Belpoliti. Torino: Einaudi.
Levi, Primo. 2016b. Opere complete ii. Ed. M. Belpoliti. Torino: Einaudi.
Luzzatto, Sergio. 2011. ‘Primo Levi ‘su un oceano dipinto’’, Il Sole 24 Ore, 19 giugno 2011.
Luzzatto, Sergio. 2016 (2013). Primo Levi’s Resistance. Rebels and Collaborators in Occupied Italy. New York: Metropolitan Books.
Mengoni, Martina. 2014. ‘Storia di Franz, Hans, Chaim. Su due fonti tedesche e un decano ebreo’, in: R. Speelman, E. Tonello & S. Giaga (eds.), Ricercare le radici. Primo Levi lettore-Lettori di Primo Levi. Nuovi studi su Primo Levi. Utrecht: Igitur Publishing, p. 109–123.
Mesnard, Philippe & Yannis Thanasseko (eds.). 2008. Primo Levi à l’oeuvre. La réception de l’œuvre de Primo Levi dans le monde. Paris: Kimé.
Thomson, Ian. 2003. Primo Levi. London: Vintage.
Sonja Lavaert is filosoof en doceert aan de Vrije Universiteit Brussel. Ze publiceerde over Machiavelli, Spinoza, actuele politieke filosofie, kritische theorie, kunstfilosofie en vertalen. Ze is de auteur van Het perspectief van de multitude. Agamben, Machiavelli, Negri, Spinoza, Virno (2011), co-editor van The Dutch Legacy: Radical Thinkers of the 17th Century and the Enlightenment (2017) en van Aufklärungs-Kritik und Aufklärungs-Mythen. Horkheimer und Adorno in philosophiehistorischer Perspektive (2018). Momenteel werkt ze aan een monografie over het radicale denken van Machiavelli tot Spinoza, Geen gelijkheid zonder vrijheid. Geen vrijheid zonder gelijkheid (publicatie voorzien in 2018).