In de eerste alinea van de derde aflevering van Erik Lindners column ‘Waarom ik geen vertaler werd’ (Filter 31:4) wordt een poging gedaan om het werk van een vertaler te beschrijven, het klinkt vertrouwd in de oren:
Een vertaling is een omzetting van de ene taal naar de andere, zo staat er op een stoeptegel in Amsterdam. Maar is die niet veel meer dan dat? Een vertaling brengt een cultuur mee, een omgang met poëzie die lang niet in iedere taal en ieder land hetzelfde is. Behalve veranderen van taal, betekent vertalen: waar wil ik dat dit gedicht heen gaat? Van welke literatuur gaat het deel uitmaken?
En de tekst eindigt met een bekentenis over het werk van de schrijver respectievelijk de dichter:
Maar, of je nu reist of thuisblijft, een moment als dichter bestaat buiten je eigen taal of je ingraaft in je eigen land, elk nieuw te schrijven gedicht moet opnieuw worden bevochten, is een ongewis avontuur waarbij je niets aan vertalingen of verkenningen hebt en waardoor alle onzekerheid opnieuw moet worden doorstaan.
In deze laatste alinea wordt een scheidslijn getrokken tussen vertalen en schrijven, of, wat niet hetzelfde hoeft te zijn, tussen een vertaler en een dichter. Dat gebeurt nadat de hele voorafgaande tekst bestond uit (of toch geïntendeerd was als of in ieder geval gelezen kon worden als) een éloge aan het adres van de vertaler. Na die lange sympathiebetuiging wordt die scheidslijn in bewoordingen getrokken die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten: een nieuw te schrijven gedicht moet telkens weer opnieuw worden ‘bevochten’, het schrijven ervan is een ‘ongewis avontuur’ verbonden met ‘alle onzekerheid’ die ook telkens weer ‘opnieuw moet worden doorstaan’. Nu hoeft die martiaal aandoende retoriek niet eens overdreven te zijn. Er is zeker een verschil tussen schrijven en vertalen, tussen een vertaler en een dichter, maar ik ben er niet zo zeker van dat die scheidslijn loopt waar deze column hem trekt. En het is ook best aanneembaar dat een gedicht dat staat te dringen, dat ‘te schrijven is’ – in de betekenis van: dat geschreven moet worden, als een opgave – in termen van een gevecht met de taal (neem ik aan) beschreven kan worden, een gevecht waarvan je nooit weet of je er als winnaar uitkomt. Je weet nooit of je het juiste woord wel gevonden hebt, of dat wat je wilde zeggen, of beter, dat wat daar zat te dringen, door de woorden die er uiteindelijk voor moeten instaan ook wel ‘getroffen’ werd. Schrijven, en poëzie al helemaal, is wel vaker beschreven als een spel van te veel en te weinig. Tot zover dus wel alle begrip.