‘Ver weg over het water, misschien wel het water waar je nu toevallig aan denkt, ligt een eiland’ (p. 9) dat Giraffeneiland wordt genoemd, om de simpele reden dat het eiland vanuit de lucht bezien sterk doet denken aan een giraf. Daar woont Vega met haar vader. Haar opa woont ergens verderop op het eiland en waar haar moeder is weet ze niet. Ze weet zo goed als niets over haar moeder, alleen dat ze ‘verschrikkelijk vurig’ (p. 27) is of was. Verder kent ze één vergeeld fotootje van haar als klein meisje, met een veel te grote groene jas aan en een hoge hoed op haar hoofd.
Vega is nooit alleen, er is altijd wel ergens een wonderlijk wezen in de buurt. Andere mensen zien die wezens niet, zeker Vega’s vader niet. Hij heeft een krijtcirkel om de eettafel getekend zodat er in elk geval één plek in huis is waar hij en Vega rustig met zijn tweeën kunnen zijn. Toch is uitgerekend hij degene die een extra persoon in huis haalt: Viola. Sinds het moment dat zij bij hen over de vloer komt is het koud in huis. Vega’s vader dreigt langzaam te bevriezen, en wie kan hem nou beter ontdooien dan die vurige vrouw over wie niemand Vega wil vertellen? Tijd om haar te gaan zoeken.