In de zomer van 1995 nam ik het besluit om uit de redactie van Surplus te stappen, de vrouwenboekenkrant waaraan ik zeven jaar lang met zoveel plezier had meegewerkt. Loslaten is nooit mijn sterke kant geweest. En toch vond ik het tijd om te gaan en het beleid aan anderen over te laten, aan jongeren met nieuwe ideeën, of, zoals ik vaak zei, tot ergernis van die jongeren: oude wijn in nieuwe zakken. Hoe het ook zij: ik stapte eruit, en de ware reden was misschien wel dat ik besefte: als ik nu niet stop met vrijwilligerswerk, zal het me nooit lukken om betaald werk te vinden. Ik was net begonnen aan de vertaling van mijn eerste ‘echte’ roman, Twee koffers vol, van Carl Friedman, voor een Duitse uitgever in Leipzig. Dat was het werk dat ik graag wilde doen, professioneel vertaler wilde ik worden, het beroep was me op het lijf geschreven. Mijn partner en ik woonden destijds op de ideale plek voor dit soort onthaast monnikenwerk: een oud hofje in de binnenstad van Amsterdam, op loopafstand van de Westerkerk waarvan de klokken vaak het enige geluid waren dat je hoorde, bij open ramen in de zomer, ramen die uitkeken op een binnenplaats met veel goudenregen, en een voormalige kapel.
Nog maar net bijgekomen van mijn dappere besluit, werd ik benaderd door een redacteur van het ‘lesbisch cultureel tijdschrift’ Lust & Gratie of ik geen zin had om de redactie te komen versterken. ‘Nee,’ zei ik vriendelijk, en legde uit waarom. ‘Ja maar, mag ik dan een keertje op de koffie bij je komen?’, vroeg Marja L., de redacteur die ik al kende als gepassioneerd lezer en vurig pleitbezorger van de feministische zaak. En ik liet me meeslepen: het werd het begin van een kort redacteurschap, en een lange vriendschap.
Toen het besluit eenmaal was genomen, wilden we ook meteen een daad stellen, een daad die paste bij het beroep dat ik voor ogen had. Samen zouden we voor het eerstkomende nummer van Lust & Gratie een selectie maken uit de zojuist verschenen correspondentie tussen Hannah Arendt en Mary McCarthy.1 Onder de titel ‘Denken is altijd zonder resultaat’ verschenen er in het Nederlands in Lust & Gratie 48, winter 1995/96, zes brieven van deze twee hartstochtelijke denkers, en wel van ieder drie, schijnbaar lukraak gekozen uit zeer uiteenliggende jaren tussen 1949 en 1975 (het jaar van Arendts dood). Ik maakte een eerste, zo letterlijk mogelijke vertaling, en Marja op haar beurt maakte er fatsoenlijk Nederlands van. Pas nu ik hieraan terugdenk, besef ik dat er iets geks aan de hand was: hoewel we netjes de Engelstalige titel ‘Between friends’ citeerden, vertaalde ik toch uit het Duits. Ik had immers net de Duitse uitgave gekocht – in de vertaling van Arendt-specialiste Ursula Ludz uitgekomen in hetzelfde jaar als het origineel – 2 en ging er kennelijk vanuit dat Arendts taal nog steeds het Duits was. Of was mijn Engels gewoon niet goed genoeg, en werkten Marja en ik zonder er veel ophef van te maken ieder vanuit een andere uitgave, en dus een andere taal? Ik kan me niet herinneren dat dit in de redactie ooit ter sprake kwam. Want in Lust & Gratie ging het in de eerste plaats over de inhoud, en niet over vertalen. Was er wel een vertaalbeleid, vraag ik me nu af.