Bij dat anglicisme over kanaries en een kolenmijn – Toef Jaeger, ‘Vertalers zijn de kanaries in de kolenmijn’, NRC Handelsblad, 8-4-2022 – voel ik me altijd lichtjes benauwd worden, mijn rechtvaardigheids- en vrijheidsgevoel raken geprikkeld en ik stel me allerlei ontsnappingsmogelijkheden voor. Waarom worden die kanaries daar onder de grond gehouden, wat hebben wij mensen daar überhaupt te zoeken, en zijn er dan geen alternatieve energiebronnen voorhanden? Dat overkomt me ook bij de allegorie van Plato’s grot, alhoewel bij dat laatste verhaal nog enige hoop op ontsnapping gloort – we kunnen Plato naast die kanaries op een stokje zien zitten ondanks de hen omringende duisternis van een schijnbaar nooit eindigende communicatie- en connectiviteitsbehoefte, als we tenminste afstand zouden doen van onze mobiele telefoons, die o zo handige meeneemgrotjes, zodat er tijd overblijft om op een wintermiddag, als de lage zon de coupé binnen schijnt onderweg in de trein van Zwolle naar Steenwijk, een boek in te kijken, vertaald uit het Grieks of het Engels, want daar komen we volgens de krant steeds minder aan toe doordat we liever Amerikaans lezen (leven) en, zou je daaraan toe kunnen voegen, voortdurend verlangen met alles en iedereen verbonden te zijn. Uiteindelijk stierven die kanaries niet uit, ze werden vervangen door koolstofdioxidedetectoren. In Amerika worden de kolencentrales heropend om voldoende energie te leveren om cryptomunten te delven. We zitten allemaal in een kooi gevangen en uiteindelijk gaan we door gebrek aan adem dood.