‘In de financiële sector is het verstandig geld probleemloos terug te betalen, want je wilt probleemloos weer kunnen lenen, als je daar behoefte aan hebt.’ Wie denkt dat deze zin afkomstig is uit een risicowaarschuwing van een bank die geleerd heeft van de financiële crisis van 2008, zit er zowel wat de periode als het tekstgenre betreft behoorlijk naast. Het advies werd omstreeks het jaar 1200 gegeven en is te vinden in een hoog-literaire tekst, namelijk in de Middelhoogduitse Arthurroman Iwein van Hartmann von Aue. Althans volgens de recent verschenen Nederlandse vertaling van Wieke Schultink-Dolk met de titel Íwein, de Ridder met de Leeuw. Zij vertaalde eerder Tristan en Isolde van Gottfried von Straßburg.1
Hartmann von Aue, die literair actief was tussen 1180 en 1210, behoort tot de grote dichters uit de bloeiperiode van de Middelhoogduitse literatuur. Zijn epische werk omvat twee Arthurromans (naast Iwein ook Erec) en twee hoofse legendes, namelijk Gregorius en Der arme Heinrich. Vooral de twee laatstgenoemde werken hebben hun sporen in de Duitse literatuur nagelaten. Zo bewerkte Gerhart Hauptmann de stof van Der arme Heinrich in 1902 tot het gelijknamige toneelstuk en baseerde Thomas Mann zijn geniale roman Der Erwählte (1951) op Gregorius. Hartmanns Iwein kan worden getypeerd als een klassieke Arthurroman. De handeling begint aan het hof van koning Arthur. Iwein, een van de ridders van de Tafelronde, gaat op avontuur uit en trouwt na enkele verwikkelingen met de vrouw van de man die hij heeft gedood: de bloedmooie koningin Laudine (‘Dit is geen vrouw, dit is een engel!’ verzucht Iwein in de vertaling van Wieke Schultink). Eind goed al goed, zou je denken. Zijn vriend Gawein waarschuwt hem echter niet dezelfde fout te maken als Erec, die na zijn huwelijk met Enite zijn plichten als koning en ridder niet meer nakwam omdat hij zijn geluk niet op kon en de echtelijke sponde niet meer verliet. Gawein haalt Iwein over om het leven als ridder met toernooien en al weer op te pakken. Met tegenzin laat Laudine hem gaan, maar wel onder de voorwaarde dat hij hoogstens een jaar mag wegblijven en geen dag langer. In beslag genomen door alle ‘evenementen’, zoals Wieke Schultink vertaalt, vergeet Iwein de termijn, waarna Laudine hem verstoot. De vernedering en het gemis van zijn grote liefde maken Iwein krankzinnig. Hij houdt zich naakt en berooid op in de wildernis totdat een jonkvrouw hem met een wonderzalf geneest. Dan begint een reeks van avonturen waarbij Iwein zich keer op keer als voorbeeldige ridder bewijst. Al spoedig treedt als compagnon en helper een leeuw op, die door Iwein uit de klauwen van een draak is gered. Deze avonturenreeks, waarin Iwein de ene na de andere goede daad verricht, fungeert als louteringsproces en leidt uiteindelijk tot de hereniging met Laudine. Hartmanns twee Arthurromans, bewerkingen van respectievelijk Erec et Enide en Yvain van Chrétien de Troyes, kunnen als elkaars pendant worden gezien: terwijl Erec door zijn liefde zijn vorstelijke plichten verzuimt, verzaakt Iwein zijn vorstelijke én echtelijke plichten door zijn avonturen.
De vertaling van een Middelhoogduits werk in het Nederlands is op zich al een bespreking waard en dat geldt zeker voor deze prachtige Arthurroman, die nu voor het eerst ook toegankelijk is voor een brede groep Nederlandstalige lezers.2 De vertaalster bewijst de lezer een dienst door in een inleiding de nodige informatie over de brontekst te verschaffen en in een verantwoording achter in het boek op een aantal detailkwesties in te gaan. Zowel in de inleiding als in de verantwoording licht zij ook de uitgangspunten voor haar vertaling toe. Aan de hand van die uitgangspunten wil ik een aantal aspecten van de vertaling bespreken.
Hartmanns poëtica
Zoals gebruikelijk bij de middeleeuwse epiek is Iwein een versroman, geschreven in metrische, gepaard rijmende verzen. Wieke Schultink heeft gekozen voor een vertaling in proza. ‘Dit gaat weliswaar ten koste van Hartmanns poëtische klank,’ zo schrijft zij in de inleiding, ‘maar inhoudelijke precisie doet Hartmanns poëtische concept juist recht’ (p. 22). In de verantwoording wordt dat laatste nader toegelicht: ‘Als ik zowel de rode draad van het thema als de waaier van gedachten en gevoelens bij de hoofdpersonen in de middeleeuwse context recht wil doen, heb ik voor een enkel woord uit de brontekst soms meer woorden nodig om het precies te omschrijven’ (p. 159). De vertaalster wijst in dit verband op een passage uit Gottfrieds Tristan, waarin Hartmann von Aue niet alleen wordt geprezen om ‘zijn kristallen woordjes’, maar ook om de wijze waarop ‘hij met zijn formuleringen de betekenis van een verhaal gestalte geeft’. Schultink vervolgt: ‘Precies dat laatste vraagt om een nauwkeurige, moderne weergave van het gebruikte idioom’ (p. 159). Deze conclusie, die ertoe leidt dat voorrang wordt gegeven aan de betekenis boven de vorm, kan mijns inziens nu juist niet uit Gottfrieds lofrede worden getrokken. Aanleiding voor het intermezzo in de Tristanroman waarin Gottfried een heel aantal dichters uit zijn tijd de revue laat passeren, is het door de auteur voorgewende onvermogen om de feestelijke scène te beschrijven waarin Tristan het ridderzwaard omgehangen krijgt. Zowel voorgangers als tijdgenoten hebben dat volgens hem al zo goed gedaan, dat hij niet zou weten hoe hij dat nog op een bevredigende manier zou kunnen doen, ‘zelfs als ik twaalf tongen in mijn mond kreeg die elk zo kunnen spreken zoals ik nu spreek’.3 Van zijn collega’s verdient Hartmann volgens Gottfried de lauwerkrans en daarom noemt hij hem als eerste:
Hartman der Ouwaere,
âhî, wie der diu maere
beide ûzen unde innen
mit worten und mit sinnen
durchverwet und durchzieret!
wie er mit rede figieret
der âventiure meine!
wie lûter und wie reine
sîniu cristallînen wortelîn
beidiu sint und iemer müezen sîn! (vs. 4621-4630, 1990: 284)
Wieke Schultink vertaalt deze verzen aldus: ‘Hartmann von Aue! – Niet te evenaren! Zo rijk als die de vorm en de inhoud van zijn werken met woorden en ideeën kleurt en tooit! Prachtig, zoals hij met zijn formuleringen de betekenis van een verhaal gestalte geeft! Hoe helder en zuiver zijn zijn kristallen woordjes, mogen die altijd zo blijven!’ (p. 12).
In zijn Tristan-commentaar stelt Rüdiger Krohn dat het in de poëtica die Gottfried hier aan Hartmann toeschrijft, maar die hij zelf ook nastreeft, gaat om de juiste verhouding tussen wort en sin, tussen talige vorm en inhoudelijke beschrijving (Von Straßburg 1981: 60). Dat zou dus juist een argument zijn om in een vertaling aan inhoud én vorm recht te doen. Dat Wieke Schultink kiest voor een prozavertaling is om verschillende redenen zeer verdedigbaar, maar niet op grond van Gottfrieds typering van Hartmanns stijl.
Precisie versus stijl
Het valt dus te verwachten dat Hartmanns compacte, gestileerde stijl door het vertaaluitgangspunt van inhoudelijke precisie waarvoor ‘soms meer woorden nodig’ zijn in de vertaling minder uit de verf komt. Nu hoeven in een prozavertaling niet alle poëtische elementen verloren te gaan. Iwein bevat een keur aan stijlfiguren, vooral bewuste herhalingen, maar ook opsommingen, alliteraties, chiasmen en antithesen. In hoeverre zijn die in de vertaling gehonoreerd? Een mooi voorbeeld van een opsomming met anafoor is de beschrijving van de activiteiten tijdens het hoffeest dat koning Arthur met Pinksteren aanricht en waarmee het verhaal opent:
dô man des pfingestages enbeiz,
männeclîch im die vreude nam
der in dô aller beste gezam.
dise sprâchen wider diu wîp,
dise banecten den lîp,
dise tanzten, dise sungen,
dise liefen, dise sprungen,
dise hôrten seitspil,
dise schuzzen zuo dem zil,
dise redten von seneder arbeit,
dise von manheit. (vs. 62-72)4
In de vertaling luidt deze passage:
Nadat men de eerste pinksterdag uitgebreid ontbeten had, koos iedereen de bezigheid die hem het meeste genoegen deed. Sommigen converseerden en discussieerden met de dames, anderen gingen een eindje paardrijden of wandelen; sommigen gingen dansen, anderen zongen liederen; sommigen deden een wedstrijd hardlopen of hoog- en vérspringen, anderen luisterden naar muziek op snaarinstrumenten; sommigen gingen speerwerpen of boogschieten, anderen voerden gesprekken over hun liefdesproblemen en weer anderen vertelden elkaar heldendaden. (26)
Het meervoudige ‘dise’ verschijnt in de vertaling als het meervoudige ‘sommigen … anderen’. Toch is het duizelingwekkende effect van de opsomming in de vertaling veel minder sterk doordat voor de beschrijving van iedere activiteit stelselmatig meer woorden worden gebruikt dan in de brontekst. Waar de brontekst volstaat met één werkwoord, staan er in de vertaling twee of wordt een object toegevoegd: ‘sprâchen wider’: ‘converseerden en discussieerden’, ‘tanzten’: ‘gingen dansen’, ‘sungen’: ‘zongen liederen’, ‘redten’: ‘voerden gesprekken […] en […] vertelden’. De vraag is of die uitgebreidere formuleringen vanwege het uitgangspunt van inhoudelijke precisie noodzakelijk zijn. Waarom niet ‘dansten’ in plaats van ‘gingen dansen’ of ‘zongen’ in plaats van ‘zongen liederen’? Opvallender is dat van werkwoorden of zinsneden die meerdere betekenissen kunnen hebben ook alle betekenissen worden gegeven. Zo kan ‘sprechen wider’ zowel ‘met iemand praten’ als (als opponent) ‘tegen iemand praten’ betekenen, maar in de hier beschreven gezellige ambiance ligt de eerste variant voor de hand en zou ‘converseerden’ prima voldoen. De hoofdbetekenis van ‘banecen’ is ‘zich ontspannen door te bewegen’, bijvoorbeeld wandelen of (te paard) uit rijden gaan. Wat het precies is, laat de brontekst in het midden. In de vertaling worden beide betekenissen opgenomen. Hetzelfde geldt voor de vertaling van ‘schuzzen zuo dem zil’: met welke wapens hier op een doel wordt gemikt vermeldt de brontekst niet. Bij ‘liefen’ en ‘sprungen’ wordt niet alleen (terecht) geëxpliciteerd dat het om rennen en springen in wedstrijdverband gaat, maar wordt ‘sprungen’ ook nog eens onderscheiden in hoog- en vérspringen. Er zou niets op tegen zijn geweest om hier één van de opties te kiezen dan wel een oplossing die beide mogelijkheden openlaat. Dat is niet minder precies dan het opsommen van alle mogelijkheden, terwijl we niet weten of Hartmann al die varianten wel voor zich zag.
Hartmann speelt graag met woorden. Een voorbeeld is het spel met ‘süeze’ en de variant ‘suoze’ in het volgende fragment. Het gaat over een meisje dat aanspraak maakt op het haar toekomende erfdeel, maar dat haar oudere zus weigert af te staan. Iwein neemt het voor het meisje op en treedt in het strijdperk tegen de voorvechter van de zus (Iwein weet nog niet dat die rol vervuld wordt door zijn vriend Gawein). Als het gevecht maar duurt en duurt en de kans dat een van de twee het leven erbij inschiet steeds groter wordt, besluit het meisje af te zien van haar erfdeel om zo de levens van de mannen te sparen. Haar edelmoedige beslissing wordt als volgt ingeleid:
unde dô man si mit minnen
gescheiden niene mohte,
dô tet si als ir tohte.
diu edel, diu schoene,
diu gewizzen, unhoene,
diu süeze, diu guote,
diu suoze gemuote,
diu niuwan süezes kunde,
mit rôtsüezem munde
lachte si die swester an. (vs. 7294-7303)
En toen niemand hen goedschiks uit elkaar kon laten gaan, handelde ze zoals kenmerkend voor haar was. Het voorname meisje, mooi, gewetensvol, bescheiden, een schatje om te zien, vriendelijk, innerlijk beschaafd, een meisje dat alleen liefdevol kon denken, glimlachte met haar lieve rode mondje naar haar zus… (142)
In de vertaling wordt uit het betekenisveld van ‘süeze/suoze’ telkens een oplossing gekozen die de betekenis inhoudelijk goed omschrijft: ‘diu süeze’: ‘een schatje om te zien’ (‘zoeteke’ zou men in Vlaanderen zeggen), ‘diu suoze gemuote’: ‘innerlijk beschaafd’, ‘diu niuwan süezes kunde’: ‘een meisje dat alleen liefdevol kon denken’ en ‘mit rôtsüezem munde’: ‘met haar lieve rode mondje’. Door deze aanpak is het woordenspel echter niet meer herkenbaar. Nu is het moderne betekenisveld van ‘zoet’ inderdaad te beperkt om alle schakeringen te kunnen vangen, maar met een synoniem had dat wel gekund. Naast ‘liefdevol’ en ‘lieve’ had bijvoorbeeld ook op de twee andere posities een afleiding van of samenstelling met ‘lief’ of ‘liefde’ kunnen worden gekozen. De gevolgde werkwijze illustreert het belangrijkste uitgangspunt van de vertaalster: ‘[…] mijn hoofddoel is geweest de woordbetekenissen zo goed mogelijk te treffen’ (p. 22-23). Het woordgebruik komt op het tweede plan.
Levendig proza
Als tweede vertaaluitgangspunt stond de vertaalster ‘een modern, begrijpelijk en vlot proza voor ogen dat door een wat breder, in oude verhalen geïnteresseerd publiek met genoegen wordt gelezen’ (p. 23). Aan dat criterium voldoet de vertaling zonder meer. De vlotte toon wordt vaak door simpele ingrepen bereikt. Zo verschijnt de in de brontekst regelmatig terugkerende formule ‘deiswâr’ (in woord-voor-woordvertaling: ‘dat is waar’) in de vertaling nu eens als ‘Dat is waar ook’, dan weer als ‘nou en of’. Als van een tegenstander gezegd wordt: ‘sîn ros was starc, er selbe grôz’, dan kun je dat vertalen als ‘zijn paard was sterk, hijzelf was groot’, maar bij Wieke Schultink lezen we: ‘Zijn strijdros was sterk, hijzelf een zwaargewicht’ (p. 35). Wanneer een man zich voor de krankzinnige Iwein uit de voeten maakt, verwoordt de brontekst de gedachte van de man aldus: ‘der tôre dûht in alze grôz’. In de vertaling wordt ‘alze grôz’ nu: ‘wat een krachtpatser!’ (p. 79). De tekst bevat ook leuke vondsten. Van een man met een woest uiterlijk wordt onder meer gezegd: ‘ez het der gebûre / ein ragendez hâr ruoz var’ (vs. 432-433). In de vertaling wordt ‘ragendez hâr’ (uitstaand haar) zo opgelost: ‘Op zijn hoofd had de woesteling een ragebol, roetzwart van het vuil…’ (p. 31). En wanneer een schildknaap met plezier een opdracht uitvoert, volgt deze verklaring: ‘wander was gemachet unde gereit / zaller guoten kündecheit’ (vs. 2181-2182). In woord-voor-woordvertaling: ‘want hij was gemaakt voor en bereid tot allerlei goede listen’. Wieke Schultink maakt er dit van: ‘Het was een kolfje naar zijn hand om mee te werken aan een tactisch slimmigheidje voor het goede doel’ (p. 61). Het levendige proza vindt echter niet altijd een rechtvaardiging in de brontekst. Als Iwein ergens overnacht en met zijn gastheer in gesprek is, komen diens vrouw en dochter binnen: ‘nû kom an der selben vrist / des wirtes tohter unde sîn wîp. / nû ensach er nie kindes lîp / schoener dan diu selbe magt’ (vs. 4760-4763). In de vertaling wordt dit: ‘Op dat moment kwamen de dochter en de echtgenote van zijn gastheer binnen. Nou, nou! Niet eerder had Íwein een mooier jong meisje dan zij gezien’ (p. 102). De toevoeging van het tussenwerpsel ‘Nou, nou!’ verandert het register volkomen. Te veel van het goede biedt de vertaling ook in het volgende voorbeeld: Iwein hoort tijdens een van zijn omzwervingen opeens een buitengewoon luide kreet: ‘lûte âne mâze’ / hôrter eine stimme / clägelîch unde grimme’ (vs. 3828-3830). In de vertaling luiden deze verzen: ‘Wat een geluid! Loeihard, niet normaal! Hij hoorde een kreet, klagelijk en toch grimmig’ (p. 88). Niets in de brontekst geeft aanleiding voor de drievoudige accentuering van het harde geluid. Elders stuitte ik op de populaire zegswijze ‘En ze hebben nog een punt ook…’ (p. 93). lk was benieuwd naar de bewoordingen in de brontekst, maar vond voor deze vertaling geen enkel houvast. De neiging tot popularisering lijkt het dus nogal eens te winnen van het streven naar precisie. Ook andere, vaak kleine ingrepen illustreren dit, zoals ‘enne’ in plaats van ‘en’ (‘Enne – zeg me, wat doet u alzo?’) en het veelvuldige gebruik van de puntenreeks als beletselteken:
‘Wat een moment … !’, riep hij uit. ‘Dit kan ik met recht voor altijd mijn dag van stra-len-de vreugde noemen!’
Toen zei de koningin: ‘Ridder Íwein … Mijn dierbare heer en echtgenoot … ! Wees … niet hard … voor mij … ! Jij hebt onder een loden last geleden … door mijn handelen! (155)
Moderne beeldspraak
Het uitgangspunt van een vlot en modern proza leidt hier en daar tot een anachronisme. Grappig is dat soms wel, zoals in de passage waarin Loenéte, de invloedrijke hofdame van Laudine, terechtgesteld dreigt te worden. De andere hofdames bidden dan:
‘God, onze Heer, wij smeken u degene te straffen die ons onze gezellin afneemt! Wij hadden veel aan haar. Ze zette zich in voor verbetering van onze positie. Nu hebben wij niemand meer die in de privé-vertrekken daarboven een goed woordje voor ons durft te doen, zodat onze geachte vorstin ons begunstigt. […]’ (109-110)
De vertaling roept bij mij het beeld op van een vakbondsvrouw die bij de directie pleit voor een verbetering van de positie van de werknemers (‘wir heten ir vrum unde êre’ – ‘wij kregen voordeel en aanzien door haar’, staat er in de brontekst – vs. 5209). Vooral ‘daarboven’ (in de brontekst staat ‘daar’) is goed gevonden, want de vorstin woont ongetwijfeld boven in de burcht, zoals een directie tegenwoordig zetelt op de Chefetage.
De moderne wereld verschijnt ook in de vertaling van twee metaforen. Zoals veel andere middeleeuwse dichters weidt Hartmann graag uit over de werking van de liefde. Dat doet hij uitvoerig naar aanleiding van het moment waarop Iwein al bij de eerste aanblik van Laudine in liefde ontvlamt. Hartmann onderstreept dat het niet, zoals zo vaak, om een oppervlakkige verliefdheid gaat, maar dat ‘vrou Minne’ Iwein serieus te pakken heeft. Het begin van die passage luidt in de vertaling aldus:
Hiervóór had Mevrouw Liefde, die in elk geval enige geringe winst wilde maken, haar investeringen gespreid over verscheidene slecht renderende onderneminkjes, waarin niemand haar had gevraagd deel te nemen. Daaruit trok zij zich nu helemaal terug en bracht haar volle kapitaal over naar deze ene plaats, in de verwachting dat haar superieure vermogen des te winstgevender zou zijn. (50)
Wie deze tekst leest zal verrast zijn door de ver doorgevoerde financieel-economische metafoor: ‘geringe winst maken’, ‘investeringen spreiden’, ‘slecht renderende onderneminkjes’, ‘deelnemen in’, ‘haar volle kapitaal’, ‘haar superieure vermogen’ en ‘winstgevender’. Toch is de brontekst veel minder concreet. Ter vergelijking zet ik de Duitse vertaling van Volker Mertens ernaast:
Ê het sich diu Minne Einst hatte Frau Minne ihre Kraft
nâch swachem gewinne mit geringem Erfolg
geteilt an manige arme stat, und ungebeten
dâ ir niemen enbat: auf viele schlechte Plätze verteilt.
von danne nam si sich nû gar Davon zog sie sich jetzt zurück
unde kêrte sich dar und wandte sich hierhin,
mit aller ir kraft, um ihre ganze Macht einzusetzen,
ze diu daz ir meisterschaft damit ihre Herrschaft
dâ deste merre waere. um so gewaltiger wäre. (vs. 1557-1565)
In zijn commentaar schrijft Mertens dat het om een moeilijk te vertalen passage gaat. Hij vat de gedachtegang als volgt samen: ‘vrou Minne’ oefende tot nu toe haar macht uit over ongeschikte, want zwakke objecten, Iwein daarentegen is een geschikt doelwit, omdat bij hem een concentratie van haar macht nodig is. Ze zou altijd zo te werk moeten gaan en zichzelf niet moeten versnipperen (Mertens 2004: 999). Wieke Schultink gaat in haar verantwoording ook op deze passage in en stelt: ‘Mevrouw Liefde opereert op de handelsmarkt. Een dergelijk beeld vinden we ook bij Gottfried […]: Mevrouw Liefde is straatverkoopster en wij zijn haar klanten’ (p. 164). Inderdaad spreekt ook Gottfried in zijn Tristan van Liefde die haar waar goedkoop en ongevraagd als een colporteur aanbiedt, maar ik vind daarin geen aanknopingspunt voor een metafoor die geënt is op de moderne aandelenmarkt. Hier had ik graag wat meer toelichting gezien. Het enige woord in Hartmanns beeld dat een financiële connotatie heeft is ’gewinne’ (winst). Bij alle andere financieel-economische begrippen in de vertaling gaat het om een heel specifieke inkleuring van woorden met een veel algemenere betekenis. Die inkleuring wordt in het vervolg van de passage volgehouden, met zinsneden als ‘investeerders met een gering vermogen’ (voor ‘einer swachen art’), ‘een zwak bedrijf’ (voor ‘swache stat’) en Liefde die wordt ‘geruïneerd door Tante Wanbeheer’ (‘under vüeze der Schanden gevallen’) (p. 50). Het zijn fantasierijke oplossingen, maar ze lijken mij vergezocht en te zeer toegeschreven naar de gang van zaken op de hedendaagse financiële markten. Dat geldt ook voor de zin waarmee ik deze bespreking begon: ‘In de financiële sector is het verstandig geld probleemloos terug te betalen, want je wilt probleemloos weer kunnen lenen, als je daar behoefte aan hebt.’ Het is het begin van een lange, vijftig verzen omvattende metafoor voor de rake klappen die de twee voorvechters Iwein en Gawein aan elkaar uitdelen: de slag van de een wordt onmiddellijk beantwoord met een slag van de ander, zoals iemand die leent er goed aan doet alles zo snel mogelijk terug te betalen:
si entlihen kreftiger slege
mêr danne ich gesagen mege,
âne bürgen unde âne pfant,
unde wart vergolten dâ zehant.
Swer gerne giltet, daz ist guot:
wan hât er borgens muot,
sô mag er wol borgen.
daz muosen si besorgen:
borgeten si âne gelten,
des vorhten si engelten. (vs. 7143-7154)
Ze deelden meer krachtige slagen uit dan ik zou kunnen zeggen, allemaal leningen zonder borgen en zonder onderpand, die daar prompt werden terugbetaald. In de financiële sector is het verstandig geld probleemloos terug te betalen, want je wilt probleemloos weer kunnen lenen, als je daar behoefte aan hebt. Ook de ridders konden wel bedenken wat anders het gevolg zou zijn: wie leent en niet terugbetaalt, moet er hoogstwaarschijnlijk voor boeten. (140)
Dat het ‘verstandig [is] geld probleemloos terug te betalen’ is een adequate vertaling van de versregel ‘Swer gerne giltet, daz ist guot’, maar ‘in de financiële sector’ komt uit de lucht vallen. Het is zeker zo dat er ook in het vervolg van de metafoor veel termen opduiken die ontleend zijn aan de geldhandel. Zo worden de twee vechtersbazen geldwisselaars (‘wehselaere’) genoemd, die gul zijn met hun ruilhandel (‘wehsel’), graag hun ‘varnde guot’ (roerende zaken) uitlenen en het geleende geld graag met ‘übergelt’ (rente) restitueren. Volgens Mertens etaleert Hartmann in deze verzen zijn kennis van de geldeconomie, kennis die hij had opgedaan aan het hof van zijn broodheer, de hertog van Zähringen, die zijn machtspositie vooral te danken had aan de zilverwinning, tol en andere heffingen die handelaren werden opgelegd (Mertens 2004: 1046). Tegen die achtergrond kan ik me voorstellen dat de vertaalster de metafoor inleidt met een expliciete verwijzing naar de financieel-economische context, maar een institutioneel begrip als ‘financiële sector’, waarmee instellingen als banken en verzekeringsmaatschappijen worden aangeduid, lijkt mij een brug te ver. Tegelijkertijd kun je ook zeggen dat zulke moderniseringen juist een brug slaan tussen het verre verleden en het heden: ook toen had je geldschieters (nu: investeerders), handelaren (nu: ondernemers) die over de kop gingen, geldwisselaars (nu: banken) en wist men van geld meer geld te maken. Zó bezien maakt deze vertaling de middeleeuwen voor de hedendaagse lezer minder vreemd dan ze zijn.
Hartmann von Aue. Íwein, de Ridder met de Leeuw. Een middeleeuwse Arthurroman. Vertaald uit het Middelhoogduits door Wieke Schultink-Dolk. Hilversum: Verloren, 2020.
Noten
1 Besproken door Elisabeth de Bruijn in Filter, 16:2, p. 14-19.
2 Voor zover ik weet is van Hartmann von Aue eerder alleen Der arme Heinrich in het Nederlands vertaald, en wel door Leonard Beuger in 2010. Tijdens de digitale presentatie van haar Iwein-vertaling kondigde Wieke Schultink-Dolk als volgende project een vertaling van Erec aan.
3 In het Middelhoogduits: ‘und waere daz gevüege, / daz ich zwelf zungen trüege / in mîn eines munde, / der iegelîchiu kunde / sprechen, alse ich sprechen kan’. Geciteerd naar: Von Straßburg 1990, Band 1: 282 (vs. 4607-4611).
4 De brontekst wordt telkens geciteerd naar de uitgave van Volker Mertens (zie Bronnen).
Bronnen
Aue, Hartmann von. 2004. Gregorius, der arme Heinrich, Iwein. Herausgegeben und übersetzt von Volker Mertens. (Bibliothek des Mittelalters. Texte und Übersetzungen. Vierundzwanzig Bände. Herausgegeben von Walter Haug. Band 6). Frankfurt am Main: Deutscher Klassiker Verlag.
Straßburg, Gottfried von. [1980] 19905. Tristan. Nach dem Text von Friedrich Ranke neu herausgegeben, ins Neuhochdeutsche übersetzt, mit einem Stellenkommentar und einem Nachwort von Rüdiger Krohn. Band 1: Text. Mittelhochdeutsch/Neuhochdeutsch. Stuttgart: Philipp Reclam Jun.
Straßburg, Gottfried von. [1980] 19812. Tristan. Nach dem Text von Friedrich Ranke neu herausgegeben, ins Neuhochdeutsche übersetzt, mit einem Stellenkommentar und einem Nachwort von Rüdiger Krohn. Band 3: Kommentar, Nachwort und Register. Stuttgart: Philipp Reclam Jun.