Vertalen op zijn Midden-Europees    16-21

Aantekeningen bij de vertaalopvattingen van Claudio Magris

Tom de Keyzer

Toen Frans Denissen ruim tien jaar geleden Quer pasticciaccio brutto de via Merulana van de Italiaanse taalkunstenaar Carlo Emilio Gadda vertaalde, was hij in een reflectiepauze de vertalingen gaan bekijken die zijn auteur in de vroege jaren vijftig had gemaakt van Quevedo, Salas Barbadillo en Ruiz de Alarcón, literaire geestverwanten uit de Spaanse Gouden Eeuw. Die denkoefening was blijkbaar zo interessant dat hij zich achteraf in zijn essay ‘Staat er wat er staat?’ (2000) nog hardop afvroeg: ‘Mag een vertaler bij het vertalen van een auteur de vertaalhouding van diezelfde auteur als uitgangspunt nemen?’ 

Die vraag zou je ook voor het werk van Claudio Magris kunnen stellen, al was het maar vanwege de voorname plaats die vertaling in zijn oeuvre inneemt – minstens tien vertalingen en een veelvoud daarvan aan essays, beschouwingen en interviews over het vertalen – en het belang dat de auteur zelf aan het fenomeen vertaling toekent. Eigenlijk zou je de vraag zelfs moéten stellen, want in tegenstelling tot sommige auteurs voor wie het vertalen niet meer is dan een schnabbel die hun eigen werk het liefst niet te veel in de weg zit, zijn schrijven en vertalen bij Magris zodanig met elkaar vervlochten dat je van een heuse wisselwerking kunt spreken. Zo steekt de cultuurfilosoof in zijn bijdrage in dit nummer niet onder stoelen of banken dat hij als schrijver mede gevormd is door het vertalen. Maar ook het omgekeerde is waar: zijn vertaalopvattingen zijn in hoge mate schatplichtig aan zijn literaire opvattingen.

De Rijn én de Donau
Het is algemeen bekend dat Magris als schrijver een kind is van de Midden-Europese beschaving. Een van de bekendste vruchten van die Bildung – en een van de belangrijkste leidmotieven in zijn gehele oeuvre tout court – is de grens, die bij Magris een barrière tegen het vreemde is en tegelijk een brug ernaartoe. Wie enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van Midden-Europa en met de moderne literatuur die ze heeft voortgebracht, weet meteen waar hij de mosterd voor dat grensthema vandaan gehaald heeft: in de Donaumonarchie bestonden er geen officiële grenzen, maar de bestaande psychologische grenzen werden door de machthebbers wel gretig gebruikt om minderheden tegen elkaar op te zetten zodat geen enkele nationalistische strekking ooit de bovenhand kon krijgen. In Triëst bijvoorbeeld, de belangrijkste haven van het Oostenrijks-Hongaarse rijk en de geboortestad van Magris, werd de Sloveense arbeidersbevolking in het begin van de twintigste eeuw bewust opgezet tegen de Italiaanse irredentisten, die ijverden voor aansluiting bij Italië. Triëst was een Italiaanse stad met een eeuwenoude Italiaanse cultuur, vonden ze.

Ondanks de vaak scherpe tegenstellingen tussen beide bevolkingsgroepen was er echter ook sprake van een wederzijdse beïnvloeding. Toen enkele jonge Triëstse intellectuelen naar Florence trokken om mee te werken aan het avant-gardetijdschrift La Voce, werden ze zich ervan bewust dat ze anders waren dan de Italianen. Tot die conclusie was Italo Svevo, wiens pseudoniem zoveel betekent als de ‘Italiaanse Zwaab’, trouwens al veel eerder gekomen. Die bewustwording van – en de constante wisselwerking tussen – het eigene en het vreemde is niet alleen een grondthema in Magris’ oeuvre, maar ook een van de speerpunten van zijn vertaalopvattingen.

Wat men met al die aandacht voor de Midden-Europese roots van Magris weleens uit het oog verliest, is dat hij ook nog door een tweede cultuur gevormd is, die weliswaar deel uitmaakt van de eerste, maar op grond van haar toonaangevende rol daarin op zijn minst een aparte vermelding verdient: de Duitse. ‘We hebben de Rijn én de Donau nodig,’ zegt Magris hierover (Magris 2003), waarmee hij te kennen geeft dat hij beide culturen niet als één geheel, maar als twee complementaire grootheden beschouwt. En die hebben elk hun eigen aantrekkingskracht: terwijl zijn interesse bij de Midden-Europese schrijvers vooral uitgaat naar de moderne auteurs die de geleidelijke uitholling van de Oostenrijks-Hongaarse supranationale idee registreren, zoals Joseph Roth en Robert Musil, ligt zijn hart in de Duitse literatuur bij de romantici, als Wilhelm Heinse en E.T.A. Hoffmann.

Ook als vertaler is Magris sterk beïnvloed door de Duitse romantische school. Wie zijn uitspraken over vertaling leest, hoort daarin voortdurend echo’s van het dynamic duo dat in het begin van de negentiende eeuw een aardverschuiving veroorzaakte in het denken over vertalen: Wilhelm von Humboldt (1767–1835) en Friedrich Schleiermacher (1768–1834). De eerste, onder meer een invloedrijk taalkundige, lanceerde het idee dat vertalen een manier is om de eigen taal te verrijken met de ziens- en uitdrukkingswijze van een ander volk. De tweede ging in zijn Über die verschiedenen Methoden des Übersetzens (1813, de Nederlandse vertaling van Henri Bloemen is opgenomen in Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap, Vantilt, 2004) nog een stapje verder door te stellen dat de vertaler daarbij de uiterste grenzen van zijn eigen taal moet opzoeken en soms zelfs verleggen. Dat Magris zich voor zijn vertaalopvatting heeft laten inspireren door de Duitse romantiek, blijkt onder meer uit zijn definitie van de ideale vertaler, die hij bij nog een derde romanticus is gaan lenen, Goethe: ‘Een vertaler moet een reiziger zijn die er prat op gaat zich met inlevingsvermogen aan te passen aan de gewoonten van een ander volk, zich diens taalgebruik eigen te maken, diens mentaliteit te delen en open te staan voor diens gebruiken’ (1989: 171).

Voorbeelden
In vergelijking met twintigste-eeuwse denkers over vertalen als Ortega y Gasset en Walter Benjamin, die de intellectuele erfenis van Von Humboldt en Schleiermacher verder hebben uitgediept, kunnen we Magris’ vertaalopvattingen niet echt baanbrekend noemen. Dat ze echter lang niet altijd stroken met de heden ten dage bij redacteuren gangbare ideeën over vertaling, blijkt onder meer uit het volgende voorbeeld uit Danubio (1989: 236–238), waarin Magris een brief aanhaalt van de sedimentoloog Amedeo, volgens wie de Midden-Europese rivier uit een kraan ontspringt. Diens verslag typeert hij als volgt:

La relazione è un’epistola incisiva, la cui precisione scientifica è corredata di eleganza umanistica e insidiata dalla malinconia. (17)

In deze korte beschrijving, die bol staat van de ronkende adjectieven, zit de ironie in de staart: het werkwoord ‘insidiare’ betekent ‘een hinderlaag leggen, belagen’ en geeft de zin in extremis een poëtische frisheid mee die het voorgaande verteerbaar maakt. Door dat ene woordje, waarmee de zwaarmoedigheid gepersonifieerd wordt, krijgt de beschrijving plotseling iets speels: je ziet als lezer als het ware hoe de melancholie om het hoekje komt loeren. Alsof Magris na een ernstig discours ook nog even de tijd neemt om naar de lezer te knipogen.

De Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse vertalingen luiden respectievelijk als volgt (cursiveringen TdK):

Het verslag is een gespierde brief waarin wetenschappelijke precisie gepaard gaat met humanistische élégance en belaagd wordt door zwaarmoedigheid. (Haakman,14)

La relation est une lettre mordante, dont la précision scientifique s’accompagne d’une élégance humaniste et teintée de mélancolie. (Pastureau, 25)

Sein Reisebericht ist eine einprägsame Epistel, deren wissenschaftliche Genauigkeit mit der Eleganz des Humanisten gepaart und zugleich von Melancholie durchsetzt ist. (Held, 20)

The report takes the form of an incisive epistle, the scientific exactitude of which is garnished with humanistic elegance and threatened by melancholy. (Creagh, 21)

Terwijl de Nederlandse (belaagd) en de Engelse (threatened) vertalingen de Italiaanse metafoor netjes overnemen, grijpen de Franse (teintée) en de Duitse (durchsetzt) vertalingen terug naar hun idioom, waarmee ze de toon van de zin enigszins uit balans brengen. Bovendien krijgt de Nederlandse vertaling met de keuze van het adjectief ‘gespierd’ een poëtisch tintje mee, dat de Duitse (einprägsame) vertaling bijvoorbeeld mist. Ook de Engelse gaat op de poëtische toer: het Italiaanse ‘corredata’ wordt er beeldend vertaald als ‘garnished’. In Magris’ ogen zijn de Nederlandse en de Engelse dus de meest geslaagde vertalingen: ze verrijken hun taal met de frisse beeldspraak zonder in het karrenspoor van het versteende idioom terecht te komen.

Dat brengt mij bij een ander opmerkelijk feit: de manier waarop Magris in het verleden in verschillende landen vertaald is, staat opvallend vaak in verband met de reputatie die hij in die landen opgebouwd heeft. Zo genoot hij op het moment van de eerste vertaling van zijn werk in het Duits – een studie over de Habsburgse mythe in de moderne Oostenrijkse literatuur – reeds grote faam als germanist, zodat hij in Duitsland en Oostenrijk lange tijd louter als essayist gelezen en ook vertaald is, met andere woorden met minder oog voor de stilistische souplesse van zijn teksten, terwijl men elders, in Frankrijk, in Spanje, in Scandinavië, waar hij eerder als literator dan als wetenschapper bekend stond, juist het groteske, sentimentele element van zijn teksten benadrukt heeft. Ook in het Nederlands, waar Magris als een lyrisch en poëtisch auteur te boek staat, is trouwens slechts een miniem deel van zijn essays over de Duitse literatuur vertaald. De samenhang tussen wát er uit een schrijversoeuvre is vertaald en hóé het is vertaald lijkt me dan ook voer voor vertaalwetenschappers.

Dat uitgevers niet altijd bereid zijn de redeneringen van hun vertalers te volgen, illustreren de titels van de verschillende Nederlandse vertalingen. Neem nu Danubio, net als in vele andere landen het eerste werk van Magris dat hier in vertaling verscheen. Die vertaling kreeg, in 1988, de uitermate verklarende titel Donau. Een ontdekkingsreis door de beschaving van Midden-Europa en de crisis van onze tijd mee, terwijl ze negentien jaar later, in de meest recente editie uit 2007, naar analogie met de Duitse vertaling gewoon Donau. Biografie van een rivier heet. Een verklaring ligt voor de hand: ten tijde van zijn eerste Nederlandse vertaling was Magris in de Lage Landen nog een nobele onbekende en zijn boek een van de vele uit de non-fictieaanbieding van dat najaar. Ter vergelijking: toen Magris in 1997 de Premio Strega kreeg voor Microcosmi, toch geen minder raadselachtige titel,werd de Italiaanse titel zonder toevoegingen in het Nederlands overgenomen.

De tijgers van Mompracem
Terug naar de vraag van Frans Denissen waarmee ik dit stuk begon: ‘Mag een vertaler bij het vertalen van een auteur de vertaalhouding van diezelfde auteur als uitgangspunt nemen?’ In tegenstelling tot Denissen, die in zijn stuk van een concrete tekst bij een concrete uitgever vertrok, kan ik zijn vraag in dit geval niet eenduidig beantwoorden, al was het maar omdat er zoveel verschillende elementen meespelen. Daarom beperk ik me tot een aantal losse bedenkingen, kanttekeningen of vragen die de vertaalbenadering van Claudio Magris bij me opgeroepen hebben. Ik zet ze op een rijtje:

Ten eerste: welke rol kan/mag een auteur spelen bij de vertaling van zijn werk? Moet hij, zoals Samuel Beckett deed met de Engelse vertalingen van zijn Franse teksten, in de mate van het mogelijke de klus zelf klaren? Of kan hij het vertalen en interpreteren van zijn teksten beter aan anderen overlaten, zoals de Italiaanse schrijver en scenarist Tonino Guerra deed: op een vraag van zijn vertaler over de precieze interpretatie van een dubbelzinnigheid die de pointe van de tekst twee totaal verschillende richtingen uitstuurde, antwoordde Guerra droogjes dat de vertaler dat zelf maar moest beslissen. Dat Magris’ aanpak het midden houdt tussen beide benaderingen, valt onder meer af te leiden uit het overzicht dat hij zijn vertalers bij elk nieuw boek stuurt en dat naast al dan niet verborgen citaten, verwijzingen, dialectuitdrukkingen, enzovoort, ook uitgebreide toelichtingen bevat bij enkele specifieke uitdrukkingen. Het eerste woord in de titel van dat overzicht, Avvertenze per i miei traduttori, is op dat punt veelzeggend: het kan zowel ‘aanwijzingen’ als ‘waarschuwingen’ betekenen.

Ten tweede: de persoonlijke indruk dat heel wat collega’s liever niet te maken krijgen met schrijvers die zelf actief zijn als vertaler of er sterke vertaalopvattingen op na houden. Blijkbaar zijn die opvattingen voor heel wat vertalers een verboden terrein, dat ze het liefst van al door mijnenvelden, diepe sloten en prikkeldraadversperringen omgeven zouden zien. Slechts te betreden op eigen risico en met gevaar voor eigen ideeën. Terwijl ze juist bijzonder inspirerend kunnen werken. Stel dat je Paul Claes’ gedicht Zonen van de zon in het, ik zeg maar wat, Chinees wil omzetten. Zou je dan niet de zeven andere vertalingen willen lezen die Claes zelf van zijn sonnet maakte?

Wat me automatisch bij punt drie brengt: wat doe je als vertaler in godsnaam met een schrijver wiens vertaalopvattingen onlosmakelijk verbonden zijn met de boodschap van zijn teksten? Makkelijk, hoor ik de meeste vertalers al in koor roepen: de tekst bepaalt de vertaalbenadering en die is in dit geval duidelijk. Maar wat als die benadering compleet indruist tegen je eigen opvattingen over vertaling? Zou je Walter Benjamins Die Aufgabe des Übersetzers (Nederlandse vertaling van Henri Bloemen in Denken over vertalen, zie boven) kunnen vertalen op een manier die haaks staat op datgene wat in de tekst beschreven wordt? Of een strikt doeltaalgerichte vertaling van Danubio maken? Of is dat zoiets als een dokter die onder het kettingroken een donderpreek geeft over de schadelijke effecten van sigaretten op de gezondheid?

En ten slotte: een van de concrete uitwerkingen van Magris’ respect voor het vreemde in vertaling is dat hij dat vreemde graag zoveel mogelijk in zijn waarde laat. Daarom drukt hij zijn vertalers steeds op het hart voorzichtig om te springen met expliciteringen: ze doden het mysterie dat van een tekst uit kan gaan. Ook schrijvers krijgen net als vertalers af te rekenen met het dilemma tussen toelichten of afblijven. Toch lijkt er juist op dat punt nog steeds een onderscheid te bestaan tussen vertaald en oorspronkelijk werk. Zo kan de in Nederland toch niet geheel onsuccesvolle Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst in zijn succesroman De helaasheid der dingen zonder problemen schrijven dat zijn oom Potrel eigenlijk Karel heette, ‘maar we noemden hem al zo lang bij zijn koosnaam die hij ooit eens op een bouwwerf had verworven dat nauwelijks nog iemand wist dat hij eigenlijk Karel heette’, zonder dat ergens wordt toegelicht dat Potrel afkomstig is van het Franse ‘poutrelle’ en in het Vlaamse dialect een gangbare term is voor een metalen steunbalk. Hoeveel Nederlandse lezers zouden de toespeling ten volle begrijpen, in een scène waarin Potrel als enige van een hoop drinkebroers overeind blijft? Maar als de Nederlandse Goethevertaler Ard Posthuma in Faust een soortgelijke toespeling tegenkomt, zegt hij daarover: ‘Wie ooit geprobeerd heeft in een vreemde taal een grap te vertellen, weet dat letterlijke vertalingen dodelijk kunnen zijn voor de humor: als de drinkebroers in Auerbacks wijnlokaal willen weten of de twee nieuwe gasten ‘uit Rippach’ komen (zoals in alle vertalingen te lezen valt), ontgaat de huidige lezer de pointe van deze beledigend-provocatieve begroeting omdat hij de obscene uitdrukking die met dat dorpje verbonden is niet kent.’ Waarna hij de gasten uit Brussel laat komen.

In dat verband haalt Magris graag het gesprek aan dat hij met zijn Nederlandse vertaler Anton Haakman voerde over een scène uit Danubio, waarin het hoofdpersonage voortdurend vergelijkingen maakt tussen zijn situatie en die van de tijgers van Mompracem, de helden uit het gelijknamige avonturenboek van Emilio Salgari. Nadat hij de mogelijkheid van een Nederlands equivalent verworpen heeft, kiest Haakman er in samenspraak met Magris uiteindelijk voor om het Italiaanse origineel zonder explicitering te bewaren. Wie weet is er wel een lezer die, geprikkeld door die hem onbekende tijgers uit die hem al even onbekende plaats, een encyclopedie openslaat of het internet consulteert en alles te weten komt over Emilio Salgari, de Italiaanse Jules Verne, die ruim tweehonderd exotische avonturenromans schreef zonder ooit één voet buiten Italië te hebben gezet. Of die Salgari zelfs gaat lezen. Een vertaling die aanzet tot het verkennen van de andere cultuur. Misschien zelfs tot het lezen van andere vertalingen. Voorwaar een nobel ambacht, dat vertalen.

 

Bibliografie
Avirović, Ljiljana. 1989. ‘Danubio tra persuasione e persuaszija’, in: Ljiljana Avirović & John Dodds (eds.),p. 203–213.

Avirović, Ljiljana & John Dodds (eds.). 1998. Umberto Eco, Claudio Magris: Autori e traduttori a confronto. Atti del Convegno Internazionale, Scuola Superiore di Lingue Moderne per Interpreti e Traduttori, Università degli Studi di Trieste, Trieste, 27–28 novembre 1989. Udine: Campanotto.

Bodelier, Raf. 2003. ‘We hebben de Rijn én de Donau nodig. Claudio Magris tussen Duitse zuiverheid en Midden-Europees overspel’, Filosofie Magazine, 12:4, p. 12–15.

Denissen, Frans. 2000. ‘Staat er wat er staat?’, NWT, 17:10, p. 69–77.

Gadda, Carlo Emilio. 2000. Vertaald door Frans Denissen. Die gore klerezooi in de Via Merulana, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Goethe, Johann Wolfgang. 2001. Faust. Een tragedie. Vertaald doorArd Posthuma.Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Magris, Claudio. 1986. Danubio. Milaan: Garzanti.

Magris, Claudio. 1988. Donau. Een ontdekkingsreis door de beschaving van Midden-Europa en de crisis van onze tijd. Vertaald door Anton Haakman. Amsterdam: Bert Bakker.

Magris, Claudio. 1988. Danube.Traduit de l’italien par Jean et Marie-Noelle Pastureau. Paris: Gallimard.

Magris, Claudio. 1988. Donau: Biographie eines Flusses. Übersetzt von Heinz-Georg Held. München: Carl Hanser Verlag.

Magris, Claudio. 1989. Danube. Translated by Patrick Creagh. London: Collins Harvill.

Magris, Claudio. 1989. ‘Impossibile ma necessario’, in: Ljiljana Avirović & John Dodds (eds.),p. 169–174.

Magris, Claudio. 2006. ‘Un po’ complice, un po’ rivale. Il traduttore è un vero coautore,’ http://www.wuz.it/intervista/97/intervista-magris-traduzione.html. [28/05/09]

Magris, Claudio. 2009. ‘De schrijver en zijn vertalers’, Filter, 16:3, p. 3–15.

Rega, Lorenza. 1989. ‘Ironia e collocazioni metaforiche in Danubio: un problema di traduzione’, in: Ljiljana Avirović & John Dodds (eds.), p. 233–243.

Verhulst, Dimitri. 2006. De helaasheid der dingen. Amsterdam/Antwerpen: Contact.