Oftewel
Revolution no. U. Een verkorte Telemachiade zoals opgetekend in het logge logboek van onze wonderbaarlijke reis naar het eiland Ulixes in de Mer à Boire voor de kust van Vertalië en weer terug, onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming, de Nederlandse Mededingings Autoriteit en het Instituut voor Zuivere Joyceaanse Wetenschap, in een x-aantal ongehoorde ongeziene nog onbepotelde klinkklare kersverse nagelnieuwe lettercombinaties, ook wel woorden geheten.
We gingen op vakantie en we namen mee:
Telemachus. Een paspoort. Een zwembroek. Een badmuts. Een strandbal. Een woordenboek. Plompe Buck. Een ongegorde ontgordelde kamerjas. Een schrikkelijke jezuïet, jammerlijk. De ware Eucharistine met sakkerkoek en vijgen, en stemmige muziek, maestro. Witte corpuscula. Opperste concentratie (in grote dozen). Een hink, een stap, een sprong. Een beschouwde beschouwer, beschouwend beschouwd. Geen dogma’s (dogma). Schalkse maar ook ongeveinsde woorden. Knijf zelf, het scherp van de snede. De rats. De piepzak. Schijt. Een pielverschrompelende, scrotumspannende, balzakstraktrekkende zee, zolang de voorhuid strekt. Eikenvale haren, bewogen in de wind. Een aanminnige mommer, de aanminnigste van allemaal. Grafdoeken uit Johannes 11:44. Kartelig, scherp, grillig, ja gepunt graniet. Rafelige hemdsmouwen. Doordrenkte, bevochtigde, natgemaakte, ja benatte as. Een mormeltje van alles, een hondsvot, v.(m.)/o. (nodig te ontluizen) (blaft non serviam tegen grote woorden). Een tweedebeens pantalon die God weet wat voor zuip- en druipschuit heeft afgelegd in het ziekenhuis toen hij het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Syfilitische progressieve paralyse, patent recept voor een verblijf in Lijpestein. Een spiegel, in een bochtige breuk gebarsten. Een ossekop, Nedersaksisch, met lefsjaal, Gaelic aan hem en i.b.v. revolver en/of geweer (de experts twisten nog). Smerige zaakjes. De kledermakersschaar. Clive Kempthorpe die wordt geburgemeesterd en gegeit, voor paal gezet en gekontjedost. Ideeën en gewaarwordingen (herinnerd). Een jezuïtisch virus, averechts geïnjecteerd. Huilebalken van Lalouette. Krenkingen, beledigingen, kwetsuren (onvergeten). Mismoedig gebroed daarover. (Hoe wrang, hoe bitter liefde’s raadsels zijn.) De plattegrond van de Martellotoren anno 1904, gereconstrueerd door het architextonische team van de Ulysses For Experts discussiegroep uit Emailië. Woudlommer. De witte borst van dof brijn. (Thalassa! Thalassa!) Oude pluimwaaiers. Turko de Verschrikkelijke (Je ziet me niet, want ik geniet onzichtbaarheid. Pardong, Ik ben de knul met veel benul van de onzichtbaarheid). Brekende ogen. Ghoel, de krengenknauwer. Barbacanen. Parijse fratsen. Een thee- en/of waterpot voor thee en/of water. (Laat het maar vollopen.) De Mabinogion. Ettelijke Oepanisjaden. Redenen (geen argumenten). Hakbaar brood. Een ontvanger van voorhuiden. Verschrompelde memmen. Een toemaatje. Een afgeleefde incarnatie van een rondzwervend karonje. Schalksheid, of vrolijkheid met een homofiel tintje. Versmading in de zin der wet. Een m’vroi. Kopjes, koppen, mokken, bekers. Stof, vuil, paardenmest en rochels van teringlijders. Ironie voor het volk door melkboerinnen verklaard. Minachting, veronachtzaming, met een vleugje negeren. Kalk van Gaelic. Twee shilling en twee pence. Een kapje. Een korst van een bete toasts. Een blijgetrokken poeplap. Een knixje voor een florijn. Een schoolkit in de gribus. Een ongespoelde bard (viespeuk). Cnaging der imborst. De Makbeth van Van Looy. Een makkelijk, nonchalant sjaaltje, een choker wellicht. De het houvast voor een hangmat. Een sluw smoelwerk waaruit snerend jezuïetengejammer. Tegenstribbelende rebelse stropdassen. Een Quartier Latin flaphoed (‘they don’t call me flamboyant for nothing’). Een enorme sleutel. Een zware badhanddoek. Gekopte hoofdscheuten van varens en grassen (voor de export). Thomas van Aquino, of Aquinas, zoals sommigen zeggen, maar dan dus zonder dat ‘van’. Wat bier (anders redden we het niet). Een lichtgeel vest. Geen paradoxen. (Bwèèk!) De slappe lach, waar je krom van ligt. Een Mercuriushoed. De ballade van de jolige Jozef. Een onpersoonlijke god. Een gladzilveren koker waarin een groene steen fonkelt. Een nikkelen tondeldoos met ontvlambare tondelzwam. Een grimmig exempel van vrijdenkerij. De metalen punt van een essenhouten wandelstok. Bediendes. Dienaren. Knechten. Meiden. Hitjes. Binken. De schuldige geschiedenis. Beierende titels. Het symbolum der apostelen. Paus Marcellus. Photius & Fotius. Arius & Sabellius & Valentinus. Theun de Vries (voor wie grotere bekendheid zou zijn weggelegd dan hij als communist kon verwerven). Wevers van wind. De gevechtsklare heerscharen van Michaël (niet de in blauwe overall gestoken Zeeman who sleeps with the fishes). Zakenman, jollenman. Veerman, weerman. Buurman, wuurman. Groeten van de Vinkenoog. (Hihi haha hohoho). De verdronken man met zoutwit, pafferig gezicht. Snelkiekjes. Snapshots. Polaroids. Een zwarte lendendoek. Ongelukjes in kleine hoekjes en lastige posities. Roodharige vrouwen in het algemeen. Een twaalfde rib. Tanden. Kiezen. De hoorn van een stier, de hoef van een paard en de glimlach van een kind. Een nimbus met het aureool van een aura. Een overweldigend zeehondje. Sombrero met varkenssnuit.
Telemachus neemt afscheid van Nestor Henry Howard (1769–1847)
Nestor. Brewer’s Dictonary of Phrase & Fable, goorgevlekt. William Blake, bleek, lijkbleek (zie Bacon). Splinters glas en vallend metselwerk.Vleugels van overdaad. Slome duffe botte suffe gemakzucht van de geest. Geleende oren. Een Pyrrhus-nederlaag (als elke vertaling: je denkt dat je verloren hebt, en je hebt ook verloren, maar uiteindelijk heb je iets nieuws gemaakt, iets nieuws dat er al was! Hoera! Eén nul voor de tegenpartij!). Kleverige vijgenkoekjes. Gezoete jongensadem. Een teleurgeslagen en ook wel een beetje terneergestelde brug, gefrustreerd ja. Glimmende dekschilden, opgepoetste maliënkolders. Goedertieren meesters met minzaam mededogen. Een matrone uit Argos (zonder mededogen, maar met een baksteen en een strijdkreet: - Kloothommel!). Een spookverhaal van Milton over treurende herdertjes waarvan er maar eentje over blijft (rara). Ierse negers. Een stukje zelfverwerkelijking van de eigen belevingswereld als mogelijkheid van het mogelijke, zeg maar. Een frêle siamese tweeling. Glimlampen, gloeiwormpjes. Aristoteles’ Verhandeling over de ziel uit de bibliotheek van het missionarissen-scholasticaat van Mariannhill (vergeeld). Blode harten, versaagd. Schattingpenningen uit de Statenvertaling van 1637 zoals getransscribeerd door Nicoline van der Sijs. Geklikklak van potloden. Geritsel van bladzijden. Gekukeleku van een haan. Gebimbambeier van klokken. Een dooie vos begraven onder een hulststruik op Vlieland. Ratelend gekletter van hockeysticks. Een slijmbedje van een slak in een spoor van geweld. Lakzegels. Plakzegels. Stickors. Het in een wedloop verwikkelde mensenras. De vurige Columbanus met het lijk van zijn moeder. Shakespeares algebra: de griezelige griezels van de duivelse hersenspinseltjes van de Moor (die wil dat de pedante schoolfrik en de Harry Potter in hem zullen lijden). Genoeg luiers en windselen voor een heel weekend. Fluitjes van een cent. Tuba’s van een kwartje. Vloeipapier (dunne vellen). Slobkousen (niet op het hoofd te dragen). Een schelpenverzameling van een oude anti-semiet. Geld in uwen tas. IJdele schelpen. I paid my way. (Raadsel: Waaraan herken je ogenblikkelijk een vertaling uit het Engels? Aan de omstandigheid dat er geen woord Engels in voorkomt. Fi donc! Shame on you!) Een brave borst, brave borst. In het stof bijtende rattekoppen. Een spillezijde. Een paar stevels. Een mottige dag. Een schrijfmachine met stroeve toetsen. Dobbelaars en dopjesspelers. Een snerpend trillend snorrend fluitje (snrroeïie!). Een verhandeling over mond- en klauwzeer. (Diseases of the Ox.) Een korreltje, snufje, mespuntje zoutsupplement. Gekonkel in achterkamertjes. Goudgehuide mannen. Een schreeuw buiten op straat. Een vrouw die haar reputatie eer aandeed. Een koeienerende vaerzenvriend. Beslobkousde voeten. Padgrind op het grindpad. Dansende munten.
Proteus. Een onontkoombare, onoverkomelijke, onvermijdelijke, onafwendbare, onontworstelbare modaliteit van het zichtbare: dat nog wel, zelfs als dat alles is. Een valies vol Thomas Aquinas, of van Aquino, zoals sommigen zeggen, waaronder zijn Inleiding op de Metafysika, vertaald en van toelichtingen voorzien door dr. B.C. van Benthem O.P., in de serie Wijsgeerige Grondbegrippen (Roermond-Maaseik, z.j.). Een koffer vol Parijse aantekeningen. Zeedrift, zeebroedsel, zeebroed en zeespog, zeewier. Een wipwap van cataletische en acataletctische ritmes. Zeer korte ruimtespannes van tijd door zeer korte tijdspannes van ruimte. Voeten in schoenen onderaan broekspijpen. De klank van een klok en de klop van een hamer. Naar buiten gekeerde platvoeten in zanderig slik. Een lourdig zwaaien. Een buik die geen gebrek heeft. Gods woorden in competitie met de Bards woorden. Te toetsen conclusies om het fijne ervan te weten te komen en ze allemaal een poepje te laten ruiken. Natuurlijk de contransmagnifiekejodemetotantialiteit. Een dichtgeklonterd achterdeel, toebehorend aan een wanboffende aartsketter, gemorft in een rund. Een artiest, kunstbroeder en hoogstapelaar tegelijk. Lamentaties uit de oude goedgezalfde keel: ‘O jankende Heer, het zootje waarmee ik zit aangetrouwd en aangedouwd!’ Een brommende beer van de incasso (abusievelijk aldus aangezien). Een zieke nonkel met schootbord, schoon van tors en streng van tong (‘Zitten jij bij gort en bietebauw of ik láát je zitten!’). De roerloze vleugel van een bibliotheek. Levenslang verkeerd onthouden citaten (in de poortjes van zijn oog gegoten ontdekkingen): Descende, calve, ut ne nimium decalveris. Aalachtig vingerwier. Een grep. In zand verzonken proza van Gautier. Heer Klomp. Torques van tomahawks. Butscoppen ende zeevarkens, gestrand op het heetst van de dag en gevild door een horde dwergen in wammes. Een spitdraaiertje met scepter en kroon. Middeleeuwse abstruositeiten. Ongevraagde kledingadviezen van echte seksverslaafde doodgravers die massaal hebben gereageerd op een advertentie in de Fabeltjeskrant (de NS zet treinen in). Een hertebock, gaande, au naturel, ongehoornd, op een tennéveld. Beerachtige deemoediging. Een hondsvots mormeltje van alles. Haroen-al-Rasjid, bij bijnadering, wachtend op een vliegend tapijtje op de trap van de schouwburg. Witte flodders, rode murf (kom te bultzak als ge durft!). Een lijkbaarmoederschoot. Strookjes van de bibliotheekbalie, onbevlekt ontvangen. Asociale sterren (sapperdebleu!). Ongeschreven alfabetboeken. Plukwol, appelbol. Gomzware slangplanten uit het volkstuintje van Coleridge. Flots, klots, klets, in vaten gevat. Ellerlingen, vet van een sponzig liflafje. Een kruismast op de terugreis. Zeilen opgegeid aan zalingen. Een doodstil zwijgend schip.