Les twee    45-46

Harm-Jan van Dam

Ard Posthuma leert Ilja Pfeijffer een lesje. En ik geef hem gelijk: Pfeijffers vertaling is niet geslaagd. Maar Posthuma’s eigen vertaling is gebaseerd op een denkfout en er valt, mede daardoor, heel wat op aan te merken.

Veel van Posthuma’s kritiek komt erop neer dat de vertaler het rijmschema, de ritmiek, de verslengtes, kortom formele aspecten van de brontekst niet heeft overgenomen. Het zou me niet verbazen als de classicus Pfeijffer die welbewust heeft veronachtzaamd omdat hij te veel voorbeelden kent van vertalers uit Grieks en Latijn die denken dat formele onderdelen, metriek bovenal, één op één overgebracht kunnen worden in het Nederlands – met misbaksels als resultaat. Waarom zou een vertaling exact hetzelfde rijmschema moeten vertonen als het origineel, of evenveel regels hebben? Knap om door die brandende hoepel te springen, maar de belangrijkste opdracht van de vertaler is, vind ik, een bepaald effect teweeg te brengen, meestal een effect dat het origineel volgens de vertaler op de toenmalige lezers had, of juist op huidige lezers heeft, of moet hebben; of eventueel een totaal ander effect. Om de kern van het gedicht te raken, is het soort formele equivalentie dat Posthuma vereist niet nodig, zoals bijvoorbeeld de Catullusvertaling van Paul Claes bewijst. Bovendien is die zogenaamde formele equivalentie in feite een hersenschim: zowel de specifieke eigenschappen van de brontaal als de specifieke literaire traditie waarin een tekst staat, slaan de bodem onder dit soort eisen uit. In Duitse negentiende-eeuwse poëzie spelen quasiklassieke metra een veel grotere rol dan in Nederlandse poëzie uit dezelfde tijd; de Laatgriekse anacreontische poëzie is duidelijk hoorbaar in dit naïef-sentimentele gedichtje van Mörike met zijn korte en kortere regels. Verplanting daarvan naar het Nederlands, dat die Griekse traditie veel minder kent, negeert die literair-historische verschillen. Natuurlijk bepleit ik niet om ‘maar wat aan te rotzooien’, maar klakkeloos kopiëren is niet veel beter.

Een misbaksel is Posthuma’s product niet, maar er is wel veel opgeofferd aan een verkeerd idee. Dat ‘lente’ rücksichtslos Duits-mannelijk blijft, soit. Maar ‘dreven’, dat is toch alleen archaïsch of ironisch, en beperkt tot Bilderdijk en Bomans? Ja, maar ‘zweven’ kun je alleen in ‘dreven’. Waar is dan ahnungsvoll gebleven? Inderdaad, ‘rakelings’ is er metrisch ongeveer equivalent mee, maar dat geldt ook voor ‘krakeling’. En de ich uit de laatste regel, die toch hoort bij de er uit de titel (euhh, er in de titel?) en de du uit de voorlaatste regel? En wat is eigenlijk een ‘harpgeluid’? Een achtergrondgeluid, dat klopt, want dat is de enige samenstelling met ‘geluid’ die Van Dale kent. Maar het zwaarst ligt de plompe Hollandse lente van de vertaler me op de maag. ‘Vrolijk’ begint regel twee. Een trocheïsch woord, dus helemaal goed. Behalve dat het er niet staat. En zo wordt het schuchtere Duitse viooltje een vette Hollandse krokus, knus in de Keukenhof onder een vrolijke lentelucht. Batavus Droogstoppel zelf had het in zijn befaamde boutade tegen Heine en de poëzie uit Max Havelaar kunnen bedenken: het kichern und kosen van Heines Veilchen te veranderen in kirrende kussende krokussen. Ik moet eerlijk bekennen dat het gedicht van Mörike aan mij niet helemaal besteed is. Ik kan het dan ook niet zo frisch und fröhlich lezen als Posthuma. De eerste twee regels zijn inderdaad sterk, maar verder is het toch een sentimentele en vooral bedachte lente met standaardattributen, willekeurig naast elkaar gezet: zoete geuren, velden, een (bos?)viooltje en in de verte die belachelijke, loodzware harp die aangetokkeld wordt: waar staat de dichter die dat allemaal ziet, ruikt en hoort? Maar Mörikes belangrijkste kwaliteit zou zijn zingbaarheid kunnen zijn, en dan is Posthuma’s vertaling misschien weer beter dan als het om de tekst gaat.

Mijn eigen versie hieronder is iets minder juichend, en er vallen weer andere dingen op aan te merken. Ook hier een lentecliché dat Mörike niet heeft, de Zefier – maar die komt uit Botticelli’s Primavera. Erger zijn de ogen van de viooltjes, of de verdwenen harp die ik niet kon tillen. Maar van een ander rijm en ritme heb ik geen spijt. 

Daar is zij

Lente spant haar blauwe linnen,
dat weer wappert in de lucht.
Hoopvol zweeft met zoele zucht
Zefier velden strelend binnen.
Viooltjes dromen,
openen al half hun oog;
hoor daar verre tonen
van een zachte snaar.
Lieve Lente, ja daar ben je.
Ik herken je. 

Ten slotte: een heel andere moraal die uit dit lessentweeluik getrokken kan worden is dat het vertalen van poëzie heel heel veel tijd kost. Waar een uur bijles op bevoegd vwo-niveau 30 zwarte euro’s oplevert, dan mag er voor een kort gedicht wel gerekend worden op 50 euro maal 20 uur ofwel 1000 euro per gedicht. De keus is aan de uitgeverijen: haastklus of vakwerk.