Erik Hertog & Bart van der Veer (eds.), Taking Stock: Research and Methodology in Community Interpreting. Linguistica Antverpiensia, New Series 5/2006. ISBN 978 90 775 54050
Franz Pöchhacker & Miriam Schlesinger (eds.), Healthcare Interpreting. Amsterdam: Benjamins, 2007. 155 p. ISBN 978 90 272 22398
Cecilia Wadensjö, Birgitta Englund Dimitrova & Anna-Lena Nilsson, The Critical Link 4. Amsterdam: Benjamins, 2007. 314 p. ISBN 978 90 272 1678 6
In een jaar tijd zijn drie bundels verschenen met artikelen over het tolken in het publieke domein, met andere woorden: als maatschappelijke dienstverlening in sectoren als de gezondheidszorg of het justitiële werkveld. Hertog & Van der Veer namen in 2005 het initiatief om een groot aantal op dit gebied bekende auteurs te vragen hun visie op de stand van zaken en de gewenste of voorziene toekomst van het tolken in specifieke aandachtsgebieden te beschrijven. Dit leverde een dikke bundel met een aantal zeer interessante bijdragen op. De bundels van Pöchhacker & Schlesinger en van Wadensjö et al.zijn beide het resultaat van de vierde Critical Link conference, die al in 2004 in Stockholm werd gehouden. Deze conferenties brengen om de drie jaar tolken, beleidsmakers en opleiders op het gebied van community interpreting bij elkaar. Traditiegetrouw worden geselecteerde presentaties in boekvorm gepubliceerd. Het thema van de conferentie was dit keer ‘professionalisering’. Desondanks werden er ook verscheidene research papers gepresenteerd en deze werden in een special issue van Interpreting gepubliceerd. Deze kwam eind 2005 uit en werd onlangs ook in de hier besproken boekvorm uitgebracht. De rest van de proceedings had met allerlei ongemak te kampen en verscheen daardoor pas halverwege dit jaar, helaas zelfs nog na de vijfde Critical Link-conferentie die in april 2007 in Sydney plaatshad.
Maar nu ligt er dan toch een stapel met alles bij elkaar 48 bijdragen en drie editorials, eigenlijk te veel om in één recensie te beschrijven. In een paar regels laten de hoofdlijnen van de drie bundels zich als volgt samenvatten.
Ten eerste is er de constatering dat er sinds de vroege jaren negentig van de vorige eeuw een relatieve explosie is van publicaties over tolken. Nog belangrijker is het feit dat er steeds meer empirisch onderzoek op dit gebied wordt gedaan, zodat het ‘tolken in de gemeenschap’ steeds meer een echte professie wordt, net als haar grote zus het conferentietolken.
Anderzijds vertoont de discipline nog heel wat groeipijnen, die ik verderop puntsgewijs zal uitwerken. Zo heerst er flink wat verwarring op terminologisch gebied (1), een verwarring die aangeeft dat het onderzoek (2) ter zake de kinderschoenen nog niet is ontgroeid: het blijft voorlopig schaars, methodologisch zwak en het vak mist een academische status. Bovendien zijn de meeste tolken niet behoorlijk opgeleid (3) en hebben ze de bestaande kennis niet voldoende tot zich genomen. Er bestaat niet eens unanimiteit over wat de rol van deze tolken (4) is of zou moeten zijn. Opvallend is voorts dat het aspect ‘vertalen’ (5) in deze bundels weinig aandacht krijgt.
Geen eenduidige terminologie
De Critical Link-beweging introduceerde begin jaren negentig de term community interpreting (CI) in de literatuur over tolken. Deze term werd en wordt gebruikt om het tolken aan te geven zoals dat gebeurt in vormen van maatschappelijke dienstverlening als de gezondheidszorg, en om deze te onderscheiden van conference interpreting. Om die reden wordt ook de term dialogue interpreting (in het Nederlands ‘gesprekstolken’) wel gebruikt om aan te geven dat dit soort tolken werken in een directe gespreksrelatie met hun klanten. In een conferentie die in 2004 aan de Heriott Watt University van Edinburgh plaatsvond, werd gesproken over public service interpreting – een term die op mij duidelijk en professioneler overkomt dan CI.
De term ‘tolken in de gemeenschap’ is in het Nederlandse taalgebied gelukkig nooit in zwang gekomen. Meestal spreken wij hier gewoon over ‘tolken’ versus ‘conferentietolken’. ‘Gerechtstolken’ gebruiken we dan weer wel in twee verschillende betekenissen, nu eens om het domein aan te duiden waarin de tolk werkt, dan weer om te verwijzen naar een specifieke opleiding die de tolk heeft gevolgd. Voorlopig zullen we zowel internationaal als nationaal wel niet zo makkelijk tot eenduidige terminologie komen. Zelf voel ik, voor wat het Nederlandse taalgebied betreft, voor de term ‘tolken in het publieke domein’.
Symptomatisch voor de begripsverwarring is dat in de drie hier besproken bundels nauwelijks woorden vuil gemaakt worden aan de terminologie, maar dat in de praktijk alles door elkaar wordt gebruikt.Hertog & van der Veer kiezen CI in hun titel en verder gaan de delen van hun boek over ‘medical interpreting’, ‘legal interpreting’, ‘sign language interpreting’ en ‘remote CI. Daarbij valt op dat het indelingscriterium de ene keer het domein betreft waarin wordt getolkt, de andere keer de taal en nog een volgende keer het medium. Pöchhacker & Schlesinger spreken over ‘healthcare interpreting’ en Wadensjö et al. hebben het over CI, wat voor de hand ligt, aangezien CI de term is die door de Critical Link-beweging zelf werd geïntroduceerd. Nogmaals: terminologische integratie is nog niet voor morgen.
Onderzoek
De bundel van Hertog & Van der Veer gaat uitgebreid in op theorie en methodologie van onderzoek op het gebied van het tolken. De twee eerste delen van deze bundel: ‘exploring the paradigm’ en ‘research methodologies in CI’ vond ik erg vernieuwend. Zo verbindt Mette de recente aandacht in het tolkonderzoek voor gedetailleerde analyse van kleine databestanden met de algemene paradigmaverschuiving in de humaniora. Ook daar heeft de nadruk zich verlegd van de ‘grand theories’ naar het onderzoek van locale werkelijkheden; van unitaire theorieën naar multivocale representaties. Het pleidooi van Valero-Garcés voor meer onderzoek van (moeilijk te verzamelen!) authentieke data en voor het integreren van een toegepast linguïstische methodiek sluit bij deze tendens aan. Van zijn kant schreef Mason een prachtige bijdrage, waarin hij pleit voor de combinatie van micro- en macrocontext, van etnolinguïstiek en etnografie, in de analyse van getolkte gesprekken.
Hertog wijst op de gebrekkige methodologische onderbouwing van veel onderzoek op het gebied van CI. Het gebruik van exploratieve methodieken waaraan te grote conclusies worden verbonden en van ‘simulatietechnieken’ waarbij studenten worden ingezet zonder dat er rekenschap wordt gegeven van de verschillen tussen studenten en professionele tolken en hun cliënten, stelt hij terecht aan de kaak. Hij haalt vervolgens een voorbeeld aan van hoe het wel zou moeten uit het onderzoek dat hij zelf, samen met Jan van Gucht, heeft uitgevoerd naar de taalbijstandsbehoeften in een aantal Belgische algemene ziekenhuizen. Toen ik dat onderzoeksverslag indertijd las, dacht ik inderdaad: Zie je, die Belgen doen alles toch degelijker dan wij.
Een nieuwe kijk op de zaak leveren voorts nog Abraham & Fiola, door het tolken niet alleen te bezien in het licht van de rechten van de mens en van behoefte, maar ook in het licht van risicomanagement. De risico’s liggen op het vlak van kwaliteit (niet-professionele tolken leveren vaak vertolkingen van een gebrekkige kwaliteit en/of zijn partijdig), financiën (geen of verkeerde vertolkingen leiden tot extra behoefte aan zorg), ethiek (een familielid laten tolken in medisch gevoelige gesprekken) en stress (die het oplevert voor tweetalige professionals die als tolk worden ingezet). Een aardig artikel dat kan helpen om (medische) professionals over de streep te trekken om tolken te gaan gebruiken.
Tolken en hun opleiding
De bundel van Wadensjö et al. gaat in z’n geheel over professionalisering.
Het boek begint met een paper van Pöchhacker, die de openingslezing in Stockholm gaf. Ook Pöchhackers assumptie is dat een vakgebied zich alleen kan ontwikkelen wanneer er ruimte is voor systematische reflectie en academische discussie. In het verleden is simultaan tolken het onderzoeksgebied geweest van psychologen, die onder de indruk waren gekomen van deze spectaculaire vaardigheid en geïnteresseerd waren geraakt in het fenomeen vanuit het gezichtspunt van language processing. CI is altijd meer bestudeerd geweest als vorm van professionele dienstverlening en wordt tegenwoordig vooral bekeken vanuit het dialogical discourse and interaction-paradigma. Pöchhacker voorziet dat dit paradigma ruim genoeg is om onderzoek en theorievorming vanuit verschillend invalshoeken (psycho-sociaal, linguïstisch, vertaalkundig) te bevatten.
Behalve een klein aantal artikelen over demicro-dynamiek van de gespreksvoering met een tolk, gaat het grootste deel van de artikelen over de plaats van tolken in de maatschappij en de samenwerking met specifieke groepen afnemers, zoals bijvoorbeeld de politie; het ontwikkelen van professionele standaards; de ideologie van het tolken (lees: de rol van tolken in verschillende settings) en het verbeteren en testen van professionele vaardigheden. Voor wie zich in dit veld interesseert is het een feest om te lezen hoe overal ter wereld wordt omgegaan met certificering, hoe opleidingen worden vormgegeven en hoe over de plaats van de tolk in de samenleving wordt nagedacht. In alle landen waar serieuze tolkvoorzieningen bestaan, wordt getobd met dezelfde problemen: hoe moet je omgaan met de sterk verschillende opleidingsachtergronden van je studenten (tolken komen meestal uit het ‘vreemdtalige’ land); hoe met talen waarin weinig wordt getolkt, of waarin weinig tolken en al helemaal geen opleiders beschikbaar zijn (exotische talen, of ‘new emerging languages’); hoe moeten we tolken goed voorbereiden op hun taak en rol wanneer er nog zo weinig bekend is over hoe die rol precies is en hoe die zou moeten zijn?
De verschillende bijdragen leveren geen eenduidig beeld op, mede doordat de omstandigheden in de diverse landen te uiteenlopend zijn, maar leiden er hopelijk toe dat beleidsmakers, opleiders en trainers uit verschillende landen contact met elkaar zoeken om van elkaar te leren en verder ervaringen uit te wisselen.
De rol van tolken
Uit alle papers over het werk van tolken in de praktijk, blijkt dat tolken meer taken vervullen dan alleen die van ‘vertaler’. De nadruk ligt hierbij op het feit dat het tolken altijd en onvermijdelijk samengaat met beïnvloeding van zowel de inhoud als de structuur en organisatie van het gesprek. Het lijkt mij vervolgens van belang uit te zoeken hoe die beïnvloeding er precies uitziet, hoe die te verminderen is en/ofhoe die in te zetten is in het gesprek. Dit betoog ik ook in mijn eigen bijdrage aan de bundel van Hertog & Van der Veer. Wat daarnaast aan de orde komt is dat tolken naast het vertalen vaak allerlei dingen doen die wel te vermijden zijn: eigenstandig vragen stellen, een mening geven, begroetingsrituelen uitvoeren, overleggen met de dokter et cetera. De waardering voor deze rollen is wisselend. Leanza (in Pöchhacker & Schlesinger) lijkt zo’n ruime interpretatie van de rol van tolk aan te willen moedigen en ‘de dokters’ ervan te willen overtuigen de tolk deze rol te laten spelen en er hun voordeel mee te doen. Een dergelijke opvatting gaat vaak, ook in het geval van Leanza, samen met een zeker dédain over de taak van ‘alleen maar tolken’- alsof het geven van een getrouwe vertolking al niet moeilijk genoeg is. Valero-Garcés, in dezelfde bundel, laat zien dat een niet-professionele tolk, de echtgenoot van de patiënt, wel erg veel steken laat vallen (i.e. delen tekst onvertaald laat) doordat hij de rol van gesprekspartner in het consult, counsellor van zijn vrouw, informant over de toestand van zijn vrouw, en tolk, allemaal tegelijk moet vervullen. Zij evalueert dit negatief. Uit Leanza’s paper is niet goed op te maken of de tolk de ‘onderonsjes’ met de dokter ook vertaalt naar de patiënt, maar ik heb de indruk van niet, in elk geval problematiseert hij dit niet. Omdat beide auteurs van verschillende uitgangspunten vertrekken wordt de niet-professionele tolk op andere criteriaafgerekend dan de professionele. Hierdoor blijft echter onduidelijk in welk opzicht de professionele tolk verschilt van het ‘familielid’.
Het vertaalaspect
Het aspect ‘vertalen’staat in het dialogisch-interactioneel (DI) paradigma niet centraal. Het gaat er niet zozeer om te onderzoeken of de tolk dingen toevoegt of juist weglaat, nuanceringen verandert enzovoorts, de nadruk ligt op de interactie van de drie gesprekspartners en de gezamenlijke betekenisgeving. Ik ondersteun het DI-paradigma zeer. Daarnaast echter is aandacht voor het aspect vertalen toch onmisbaar. Uiteindelijk is het vertalen de raison d’être van de tolk. Het vertaalaspect is voor de gebruikers van tolkdiensten slecht te beoordelen, al weerhoudt dit velen van hen niet er een mening over te hebben. Eigenlijk is het enige aspect van de vertaling dat gebruikers wèl kunnen beoordelen het gebruik van het perspectief van persoon. Zegt de tolk ‘ik heb hoofdpijn’ of zegt hij ‘hij heeft hoofdpijn’ of misschien wel ‘hij zegt, ik heb hoofdpijn’? In de bundel van Pöchhacker & Schlesinger gaan twee papers over het gebruik van dit perspectief van persoon door tolken. Het gebruik van een directe vertaling wordt in het algemeen als superieur gezien. Ondertussenschept deze gewoonte ook de ‘illusie van directe interactie’, wat de realiteitszin van de gebruikers van tolkdiensten niet ten goede komt. Dubslaff & Martinsen analyseerden het perspectiefgebruik van studenten in een medisch rollenspel, ikzelf deed dat in een aantal gesprekken in de geestelijke gezondheidszorg met asielzoekers. Alhoewel onze data wat betreft dit perspectiefgebuik sterk van elkaar verschillen, liggen onze conclusies niet ver uiteen. Veranderingen in perspectief van persoon kunnen verwarring opleveren of verwijdering c.q. toenadering tussen tolk en primaire sprekers betekenen. Heel vaak is perspectiefverandering functioneel omdat die aangeeft wiens woorden het eigenlijk zijn of het onderscheid verduidelijkt tussen de primaire spreker en een ander die door hem wordt aangehaald. Ik merkte dat het gebruik van ‘hij zegt’ een rol speelt in de beurtwisseling: de tolk kan overlappend met de primaire spreker het woord nemen zonder dat dit informatieverlies oplevert.
De bundel van Hertog & Van der Veer besluit met een caveat door Corsellis, dat de hierboven geschetste problemen nog eens op een rijtje zet. Zij is vooral bezorgd om de nog steeds gebrekkige invulling van het vak tolken in het publieke domein. Tolken vervullen een belangrijke maatschappelijke functie, want zonder hen heeft een deel van de bevolking geen toegang tot de maatschappelijke infrastructuur als de gezondheidszorg en juridische en sociale diensten. De waardering van tolken en hun vak staat in geen verhouding tot dit belang. Uiting en oorzaak daarvan is onder andere het grotendeels ontbreken van een academische fundering onder het vak. Hierdoor zijn er ook weinig onderzoekers geïnteresseerd in het werkgebied en ontbreekt het aan in de empirie gefundeerde meningen en lesmateriaal. Willen we overheden en instellingen ervan overtuigen dat tolken nuttig zijn en uiteindelijk kostenbesparend, dan zullen we dit moeten kunnen aantonen met degelijk uitgevoerd onderzoek. Corsellis pleit voor een academische onderbouwing van de praktijk van het tolken opdat tolken en de gebruikers van hun diensten hun ervaringen betekenis kunnen geven en de praktijk van hun gespreksvoering kunnen optimaliseren.