Over het nut van een vertaling van de Kritik der reinen Vernunft    29-32

Willem Visser

Onze bijeenkomst is door de organisatoren een symposium genoemd.1 Dat woord heeft een wat deftige klank, die verhult dat het woord in het Grieks ‘drinkgelag’ betekent. In de gelijknamige dialoog van Plato wordt o.a. de vraag aan de orde gesteld of het verstandig is om met een kater van de vorige avond weer te gaan drinken. Nu zegt de etymologie van een woord natuurlijk weinig over de betekenis ervan in een gegeven taal, maar de zojuist gemelde omstandigheid rechtvaardigt toch het wat lichtvoetiger thema dat ik wil behandelen. Vooral als we ons herinneren dat het onderwerp van onze bijeenkomst, Immanuel Kant, een groot liefhebber van langdurig tafelen was, die het zijn gasten verbood aan tafel over filosofie te praten.

Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om de vaak gestelde vraag te beantwoorden: Wat is het nut van een Nederlandse vertaling van de Kritik der reinen Vernunft (KdV)? Nederlanders die belang in het boek stellen, of zelfs zover gaan het te willen bestuderen, zouden automatisch voldoende Duits kennen om het in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen. En dus is een vertaling overbodig. Dat is vaak de vooronderstelling van de vraag. Op het eerste gezicht lijkt die terecht. En die schijn wordt versterkt doordat het boek nu pas voor het eerst integraal is vertaald.

Het nut van een vertaling van de KdV volgt niet alleen uit de al dan niet vermeende teloorgang van het onderwijs in de vreemde talen. Het is dus niet zo dat de vertalers het idee hadden dat talloze mensen het boek tot hun grote verdriet ongelezen moeten laten, omdat het Duits een obstakel vormt. Ook al zou dat laatste alleen al natuurlijk een voldoende reden zijn het boek te vertalen. Het punt is ook dat het Duits van Kant een hindernis vormt, die zelfs voor Duitsers niet zomaar te nemen is.

In de achttiende eeuw was de voertaal van de geleerde res publica nog steeds het Latijn, en Kant doceerde en schreef in die taal. Op het met militaire tucht geleide gymnasium waar de jonge Kant schoolging, vormde de buitenschoolse lectuur van lichtzinnige dichters als Juvenalis, Catullus en Persius zijn enige amusement. De dissertatie waarmee hij het gewone professoraat in de logica en de metafysica verwierf was in het Latijn gesteld. Nu is het leuke van deze taal dat ze allerlei werkwoordsafleidingen kent, die bij juist gebruik tot een grote economie leiden, waarbij woordgeslacht, getal en naamval dubbelzinnigheid uitsluiten. Bij vertaling leveren zulke constructies bijna altijd relatieve bijzinnen op. Wat in het Latijn elegant is, kan bij vertaling in het Nederlands of het Duits in een verbale brij resulteren, die door de geringere flectie van zulke talen bovendien erg ambigu kan zijn. Ik heb ooit eens gebladerd in de Latijnse vertaling van de KdV, van Born, die in 1796 verscheen, en die is eigenlijk helderder dan het Duitse ‘origineel’. Ik denk dus dat je niet overdrijft als je zegt dat Kant in zijn hoofd vaak vanuit het Latijn naar het Duits vertaalde. En dat hij zich die plicht - een in dit verband passend woord - oplegde, kwam omdat hij, als Verlichtingsman bij uitstek, zijn teksten voor iedereen toegankelijk wilde maken. Een loffelijk streven, dat als gevolg van zijn literaire werkwijze in de KdV echter averechts heeft uitgepakt.

De eerste moeilijkheid waarvoor de vertalers van de KdV zich gesteld zagen, was dus de analyse van de typische grammaticale jungle die veel van Kants zinnen vormen, en de daaropvolgende synthese van de resulterende segmenten tot iets waar mensen met een gemiddeld doorzettingsvermogen ook mee uit de voeten kunnen. Verlichtingsarbeid die pas 223 jaar na dato gestalte krijgt.

De tweede moeilijkheid is van een veel minder geleerd karakter. Kant heeft elf jaar over de inhoud van de KdV nagedacht, en toen hij eruit was, heeft hij het boek van toch bijna 900 bladzijden in vijf of zes maanden geschreven. Ik wil hier meteen een anekdote memoreren die ik ooit ergens gelezen denk te hebben, maar nadien nooit meer in de officiële biografieën bevestigd heb gezien. Kant maakte voortdurend aantekeningen voor de KdV op kaartjes en plaatste die in dozen op de volgorde waarin hij de hele uiteenzetting van zijn gedachtengang gepland had. Op een kwade dag kwam zijn bediende Lampe, die nogal van een borreltje hield, de studeerkamer reinigen en kieperde de dozen omver, waardoor het hele systeem in het ongerede raakte. Het zou Kant weken hebben gekost om het systeem weer op orde te krijgen. Het is gezien de snelheid waarmee Kant zijn boek schreef en de enorme complexiteit ervan niet denkbeeldig dat hij zo nu en dan verwisselingen van fiches over het hoofd zag. Commentatoren als Hans Vaihinger en Norman Kemp Smith hebben zekere aperte onbegrijpelijkheden in het boek op het conto geschreven van resp. ‘Blattversetzung’; ‘het in de war raken van bladzijden’, of ‘patchwork’; het feit dat het boek is gecomponeerd uit allerlei teksten en fragmenten die op verschillende tijdstippen zijn geschreven. In één geval hebben de vertalers de vrijheid genomen een tekstfragment op de juiste plaats te zetten. Wat ik wil duidelijk maken is dat het boek in een ijltempo geschreven is, en dat dat te merken is aan de stijl en bepaalde slordigheden. Het is dus ook de taak van de vertaler om in voorkomende gevallen uit te maken wat Kant bedoeld moet hebben. Daarbij wordt hij natuurlijk gesteund door de vele commentatoren die in de loop van 200 jaar allerlei correcties hebben aangebracht en lezingen voorgesteld, maar hij moet wel steeds kiezen. 

De derde moeilijkheid is van inhoudelijke aard. Kant stond in een bepaalde filosofische traditie, en veronderstelde erg veel bekend bij zijn lezer. Dat stelde hem in staat een hoog abstractieniveau te bereiken, waarop hij een theorie kon ontwerpen die radicaal van die traditie verschilde, maar tegelijkertijd geformuleerd was in de termen van die traditie, en de systematiek ervan volgde. De vertaler moet zich bij zijn werk voortdurend van dat filosofisch fond en die filosofische context bewust blijven bij de bepaling van wat voor de moderne lezer te begrijpen is, en wat in annotaties moet worden verklaard. De vertaler moet daarvoor afstand proberen te nemen van zijn eigen kennis van Kants filosofische omgeving. Hij moet dus een afstand zien te scheppen van wat voor hem vanzelfsprekend is geworden in langdurige omgang met de tekst. Tegelijkertijd moet hij vermijden een commentaar op de tekst te schrijven, want daar betaalt zijn uitgever hem niet voor. De derde moeilijkheid bestaat in het vinden van het juiste midden; te veel noten halen de vaart uit het verhaal, te weinig halen de vaart uit het begrijpend lezen van dat verhaal. Het nut van een vertaling van de KdV komt dus samenvattend neer op het toegankelijk maken van een tekst over een aantal bijzonder abstracte onderwerpen. Enerzijds door, waar nodig, interpretatie en annotatie op het niveau van de inhoud, anderzijds door verheldering en vereenvoudiging op het niveau van de vorm, de taal. Wie de geschriften van tijdgenoten van Kant bekijkt, van mensen als Mendelssohn, Hippel, Lessing, enzovoort, ziet dat het Duits van Kant beslist niet dat van alle Duitsers was. 

We willen overigens niet beweren dat het Nederlands van de vertaling dat van alle Nederlanders is. Een van de redenen daarvan is dat we een aantal technische termen van Kant hebben verdietst, en aan de resulterende vertalingen zal men even moeten wennen. Notoire voorbeelden zijn ‘aanschouwing’, ‘verschijning’ en het zo mogelijk nog ergere ‘menigvuldigheid’, maar tijdens de lectuur van het boek zijn er zoveel zaken die de aandacht vragen dat men ze al gauw niet meer opmerkt.

Blijft de vraag waarom het zo lang geduurd heeft voordat er een integrale vertaling van de KdV is gemaakt. Het is overigens niet zo dat er in Nederland geen belangstelling voor de KdV bestond, want al in 1796, nog bij Kants leven dus, publiceerde Paulus van Hemert een werk waarin hij met eigen woorden de inhoud van het boek navertelde. Elders zijn al veel eerder vertalingen verschenen: de eerste Russische vertaling is van 1862, ironisch genoeg een jaar nadat de regering van dat land de lijfeigenschap afschafte; een vroege Engelse vertaling dateert van 1855, en de Franse vertaling van Tissot is van 1845, om slechts een aantal voorbeelden te noemen. Die eerste vertalingen zijn in bijna alle gevallen gevolgd door andere, preciezere vertalingen. Uit het voorgaande bleek al dat een vertaling van het boek niet alleen hen dient die het Duits niet of onvoldoende machtig zijn, maar vooral ook hen die een medium willen dat de lezer een mogelijke, en hopelijk de juiste, lezing van de tekst voorstelt. Alle vertalingen hebben dat karakter. De verklaring dat voor Nederlanders het Duits minder problemen biedt dan voor laten we zeggen de gemiddelde Rus, gaat dus niet op voor het zo lang uitblijven van een vertaling van de KdV. Een verklaring zou kunnen zijn dat het Nederlandse taalgebied toch te klein was om te mogen hopen op voldoende kopers van zo’n vertaling. 

De voordracht van de KdV is gortdroog, maar de inhoud ervan was in de achttiende en de negentiende eeuw brisant: tijd en ruimte zijn subjectief, het objectieve is in het kennend subject gefundeerd, het bestaan van God moeten we aannemen, maar is niet bewijsbaar, en de mens is vrij. Een vrij, mondig subject wordt centrum van het heelal. Een andere verklaring nu kan zijn dat in het negentiende-eeuwse Nederland der dominees geen brede behoefte bestond aan een dergelijke filosofie, in tegenstelling tot de landen die de hele negentiende eeuw politiek in gisting verkeerden, zoals Rusland of Frankrijk. We weten dat vertegenwoordigers der dominees als Bilderdijk of Feith zich luidruchtig keerden tegen mensen als Van Hemert of Kinker, die de filosofie van Kant in Nederland probeerden te introduceren.

In Nederland bleef Kant min of meer voorbehouden aan de universiteit. Als we er met onze vertaling toe bijdragen dat zijn altijd kritische geesteshouding buiten de muren van de hogeschool treedt, en mondigheid het ook op straat tegen een grote mond kan opnemen, beschouwen we onze taak als geslaagd.

Noot
1 Dat symposium vond plaats in het Goethe-instituut te Amsterdam op 16 april 2004 ter gelegenheid van de presentatie van de vertaling van de Kritik der reinen Vernunft door Jabik Veenbaas en Willem Visser. De vertalers hielden daar beiden een lezing, waarvan de teksten hier zijn afgedrukt.