Taal- en vertaalpolitiek in het nieuwe Zuid-Afrika    56-66

Theo du Plessis
Vertaling: Ingrid Glorie

Abstract: Sinds de bewindsaanvaarding van het ANC in 1994 is een nieuwe taalbepaling van kracht in Zuid-Afrika. Het land is overgegaan van een bestel met twee officiële landstalen in het apartheidstijdperk naar een bestel met elf officiële talen. Theo du Plessis bespreekt het nieuwe beleid en de gevolgen voor vertalen en tolken.

 

Sinds de bewindsaanvaarding van het ANC in 1994 is de Zuid-Afrikaanse politiek een nieuwe koers ingeslagen. Het ligt in de lijn der verwachtin­gen dat er ook op het gebied van de taalpolitiek plannen zijn om het een en ander te veranderen. Logischerwijs mag aangenomen worden dat het nieuwe taalbeleid een correctie zal willen aanbrengen met betrekking tot de in het verleden achtergestelde inheemse talen en ook met betrekking tot de ongelijkheid in de status van talen die door het taalbestel van het apartheidstijdperk bewerkstelligd is. Verder valt te verwachten dat deze zogenaamde ‘regstellende aksies’ (‘positieve discriminatie’) rondom taal een nadelige invloed op de positie van het Afrikaans zullen hebben. De positie van het Afrikaans valt in dit opzicht niet te vergelijken met die van het Engels. Inmiddels vormt de positie van het Engels nergens in de bevrijdingsbeweging meer een geschilpunt; het Engels is ‘onaantast­baar’ geworden (zie Alexander 1989, King & Van den Berg 1992 en NEPI 1992).

Het taalbeleid in Zuid-Afrika staat voor de uitdaging om, juist vanwege die onaantastbare positie van het Engels, maatregelen te treffen waardoor de idealen met betrekking tot ‘regstelling’ op taalge­bied verwezenlijkt kunnen worden. Hierin kan het Zuid-Afrikaanse tolk­- en vertaalbedrijf een belangrijke rol spelen.

Het nieuwe taalbeleid
Bij een bespreking van het nieuwe taalbeleid van Zuid-Afrika moet men in gedachten houden dat er sinds de bewindsaanvaarding van de ANC-re­gering in 1994 twee reeksen taalbepalingen van kracht zijn geweest, na­melijk die van de interim-grondwet (Wet 200 van 1993) en die van de uiteindelijke grondwet (Wet 108 van 1996). Beide zorgen voor een funda­menteel verschil met het taalbestel van het apartheidstijdperk, doordat Zuid-Afrika is veranderd van een bestel met twee officiële landstalen in een bestel met elf officiële landstalen. Maar ook ten opzichte van elkaar vertonen de twee reeksen bepalingen essentiële inhoudelijke verschillen (zie Steyn 1996 en Du Plessis 1998).

Een van de voornaamste verschillen is dat het principe van de gelijkberechtiging van talen (een erfenis van het apartheidsbe­stel) in de grondwet van 1996 afgeschaft is, en vervangen is door het principe van rechtvaardige behandeling, met inachtneming van de eis dat achtergestelde talen desondanks een voorkeursbehandeling moeten krijgen. Een tweede groot verschil is dat er een duidelijker onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, taalrechten waarover de staat zeggen­schap uitoefent en, anderzijds, de taalrechten van het individu en van de groep. Dit heeft tot gevolg dat het in laatste instantie niet langer de ver­antwoordelijkheid van de overheid is om de taalrechten van het individu te beschermen, wat betekent dat er steeds vaker in groepsverband acties ondernomen zullen moeten worden om taalrechten op te eisen.

De definitieve taalbepalingen van de grondwet van 1996 kunnen in twee globale categorieën ingedeeld worden, te weten taalrech­ten die betrekking hebben op de staat en het gebruik dat door de over­heid gemaakt wordt van de verschillende officiële landstalen enerzijds en taalrechten die betrekking hebben op het individu en/ of de groep an­derzijds. Het is opvallend dat de verantwoordelijkheid van de overheid met betrekking tot de tweede categorie relatief gering is.

Voor het doel van deze bespreking beperken we ons tot de bepalingen van Artikel 6 van de grondwet van 1996, met andere woor­den tot de bepalingen inzake het gebruik van de officiële landstalen door de overheid. Men zou dit artikel als de voornaamste clausule over taal kunnen beschouwen. Deze bepalingen zijn voor vertalers en tolken van groot belang. De hoofdlijnen van Artikel 6 kunnen als volgt samengevat worden.

Het nieuwe Zuid-Afrika heeft elf officiële landstalen. Deze bepaling heeft een enorme symbolische waarde. Er wordt echter niet verwacht dat aan de elf officiële landstalen onder alle omstandighe­den precies dezelfde rechten moeten worden toegekend. Drie nadere bepalingen regelen de elftaligheid zodanig dat er een functionele meer­taligheid bereikt kan worden. 1) De overheid moet voor regeringsdoe­leinden tenminste twee van de officiële landstalen gebruiken. 2) Ten min­ste een van deze twee talen moet een in het verleden achtergestelde inheemse taal zijn. (Tot de inheemse talen worden niet alleen de officiële landstalen gerekend, maar ook de Khoi- en San-talen en de Zuid-Afri­kaanse gebarentaal, die geen officiële status hebben.) 3) Alle officiële landstalen moeten altijd hetzelfde aanzien genieten en rechtvaardig be­handeld worden.

Een overkoepelend en autonoom taallichaam, de Pan-Suid-Afrikaanse Taalraad (pansat) genaamd, wordt belast met taal­bevordering en taalontwikkeling. Het beleid voor taalontwikkeling wordt gericht op de inheemse talen, terwijl taalbevorderingsactiviteiten ook de niet-inheemse talen van Zuid-Afrika insluiten (onder meer Euro­pese talen, Arabisch, bepaalde Indische talen, enzovoorts), ofschoon slechts verwacht wordt dat het respect voor deze talen bevorderd moet worden.

Hoewel in de definitieve grondwet van 1996 het principe van de gelijkberechtiging van talen wordt losgelaten (een principe uit het apartheidstijdperk dat in de interim-grondwet van 1993 nog gehand­haafd werd), hoeven tolken en vertalers dit beslist niet als een teken aan de wand op te vatten. Het feit dat er nu gestreefd wordt naar functionele meertaligheid, betekent juist dat zij nog altijd een belangrijke rol te ver­vullen hebben. Als de betreffende taalbepalingen nauwkeurig gelezen worden, hebben vooral vertalers en tolken in de voorheen achtergestelde inheemse talen reden tot optimisme.

Nieuwe taalpraktijk en taalpolitiek
Ondanks het beoogde pluralistische taalbeleid moet geconstateerd wor­den dat meertaligheid in de praktijk nog niet naar behoren wordt toege­past. Trouwens, er is in werkelijkheid sprake van een tendens tot verengelsing. Helaas ontbreekt het ons aan uitvoerige taalaudits en aan ander empirisch taalonderzoek, op grond waarvan de precieze omvang van de verengelsing zou kunnen worden vastgesteld. Jaap Steyn is een van de weinige taalonderzoekers die deze trends degelijk heeft gedocu­menteerd en uit zijn talrijke publicaties op dit terrein kan men zich een indruk vormen van de stand van zaken, vooral ten aanzien van de positie van het Afrikaans (zie Steyn 1995a, 1995b, 1995c en 1996).

Wat uit zijn overzichten blijkt, is dat er aan de status van het Afrikaans als officiële landstaal vooral als gevolg van overheidsin­grijpen afbreuk wordt gedaan. Het is in de eerste plaats de overheid die de bevoordeling van het Engels als enige ambtelijke taal in de hand werkt, zo valt bij Steyn te lezen. Voor vertalers en tolken die in het Afri­kaans werken, betekent zo’n tendens natuurlijk weinig goeds.

Helaas wordt de positie van de Afrika-talen1 niet op ver­gelijkbare wijze gedocumenteerd. Er wordt informeel wel beweerd dat deze talen er onder de apartheid toch beter aan toe waren (dankzij het ge­lijkberechtigingsbeleid dat in de thuislanden met betrekking tot de Afri­ka-talen werd toegepast), maar men aarzelt om zo’n bewering op papier te zetten of in het openbaar te verkondigen. Aangenomen mag worden dat wat Steyn in zijn studies over het afbrokkelen van de officiële status van het Afrikaans heeft geconstateerd, ook geldt voor de status van de Afrika-talen.

Beukes (1996) heeft tijdens een voordracht in Harare ge­wezen op het feit dat er bij overheidsinstellingen een ‘descernible trend towards unilingual practice’ voorkomt. Zij schrijft deze stand van zaken toe aan verscheidene oorzaken, onder meer aan het feit dat er nog niet goed nagedacht is over de rol van taal bij ontwikkeling en aan de veron­derstelling dat meertaligheid voor de staat meer kosten zou meebrengen. Haar conclusie is dat er een ‘Language Policy Strategy for the Public Ser­vice’ aangenomen moet worden, zodat functionele meertaligheid kan worden doorgevoerd. Met functionele meertaligheid verwijst zij naar de ‘functional differentiation of languages for various tasks in the realm of the Public Service’. Waarschijnlijk is dit het soort denkwijze dat ook in het beoogde nationale taal plan van de Nasionale Taaldiens zijn neerslag zal vinden.

De ogenschijnlijke tendens tot verengelsing kan echter niet uitsluitend toegeschreven worden aan het gebrek aan duidelijke richtlijnen. Onder het vorige bewind werd taalbeleid zelfs zonder fat­soenlijk taal plan wel bijna naar de letter toegepast, in elk geval in het be­gin van de hoogtijdagen van het Afrikaner nationalisme (vgl. Beukes 1994b). Dit gebeurde omdat er een politieke wil was, als gevolg van het beleid van ‘positieve discriminatie’ waar het ging om het benoemen van Afrikaners in invloedrijke posities bij overheidsinstellingen en ook als gevolg van het goed ontwikkelde taalbewustzijn van de Afrikaner. Deze factoren staan in direct verband met het feit dat het Afrikaans zo’n cen­trale rol gespeeld heeft bij de politieke mobilisering van het Afrikaner­dom. In de woorden van Steyn (1980): politieke winst werd omgezet in winst voor de taal. De sleutel blijft echter het feit dat de Afrikaner een sterk taalbewustzijn ontwikkeld heeft, wat het vertaal- en tolkbedrijf in Zuid-Afrika ten goede is gekomen.

Wat op dit ogenblik ontbreekt, is de politieke wil om de winst die is geboekt op het politieke toneel te vertalen in winst voor de Afrika-talen. Dit zal wel wishful thinking blijven omdat tijdens de vrij­heidsstrijd de Afrika-talen nooit gebruikt zijn als middel om mensen te mobiliseren. Juist daarom is het verbazingwekkend dat de Afrika-talen in de nieuwe politieke situatie toch een officiële status gekregen hebben en is het zelfs vreemd dat de taalclausule de status en het gebruik van deze talen daadwerkelijk wil bevorderen. Wat echter geen verbazing wekt, is het feit dat het Engels de voertaal is geworden in de huidige situ­atie. De verschuiving van de macht werkt in het voordeel van het Engels en niet van de Afrika-talen. 

Vertalen en tolken in het nieuwe Zuid-Afrika
Hieronder zal ik het hebben over verschillende aspecten van het vertaal­- en tolkbedrijf in Zuid-Afrika, onder meer over de manier waarop deze bedrijfstak georganiseerd is, over belangrijke publicaties, over vertaal­en tolkdiensten en over de opleidingsmogelijkheden in Zuid-Afrika. Een nuttig overzicht in dit verband is te vinden in Kruger (1992). Haar stuk is echter inmiddels op bepaalde punten verouderd en moet hier en daar aangevuld worden.

Het is opvallend hoeveel er nagedacht wordt over de stand van vertalen en tolken zonder dat hierdoor noodzakelijkerwijs een zichtbare verbetering optreedt. De discussie over de hervorming van het vertaal- en tolkbedrijf in Zuid-Afrika, die hoofdzakelijk plaatsvindt tij­dens congressen en seminars en soms ook door middel van publicaties, dateert al van voor de overgangstijd. Een aantal punten ter hervorming is sindsdien herhaaldelijk aan de orde gekomen: de vertaal- en tolk­diensten moeten uitgebreid worden om voorzieningen te treffen voor de Afrika-talen en voor de specifieke eisen van het nieuwe Zuid-Afrika; tolkdiensten voor gebarentaal zijn van essentieel belang; de opleidings­programma’s moeten aan de nieuwe situatie worden aangepast; de oplei­dingsprogramma’s moeten toegankelijker gemaakt worden en op ver­schillende niveaus aangeboden worden al naar gelang de behoeften; er moeten regels voor het vertaal- en tolkbedrijf opgesteld worden; en de staat moet een sleutelrol spelen bij het creëren van een nieuwe infrastruc­tuur voor vertalen en tolken in Zuid-Afrika.

De drie belangrijkste instanties die betrokken zijn bij de organisatie van het vertaal- en tolkbedrijf in Zuid-Afrika zijn het Suid-Afrikaanse Vertalersinstituut (SAVI), de Nasionale Taaldiens en PANSAT.

SAVI is een beroepsvereniging voor vertalers en tolken die in 1956 is opgericht en die door haar leden in stand gehouden wordt. In haar jaarverslag over 1997/1998 (‘Report by the Executive: SATI 1997/1998’) wordt vermeld dat SAVI tegen het begin van 1998 al 441 geregis­treerde leden telde, waarvan 182 (ongeveer 40%) geaccrediteerde leden zijn (Bulletin 2, 1998: 7). Het is evenwel opvallend dat deze accreditering hoofdzakelijk voorkomt in de talencombinatie Engels/Afrikaans/Engels en in combinaties van Europese talen. Accreditering in de Afri­ka-talen ontbreekt. Het Instituut houdt ook een lijst bij van alle vertalers en tolken in het land en beijvert zich over het algemeen voor de bevorde­ring van het beroep in Zuid-Afrika. SAVI is sinds 1993 lid van de Interna­tional Federation of Translators. Voorts brengt SAVI een eigen tijdschrift voor leden uit, genaamd Bulletin, dat de vinger aan de pols houdt wat de laatste ontwikkelingen in het vertaal- en tolkbedrijf betreft, en een publi­catiereeks, de SAVI-reeks genaamd. SAVI’s Southern African Bibliography of Translation, Interpreting, Lexicography and Terminology (Kruger 1996) is on­misbaar bij een onderzoek naar het vertaalbedrijf in Zuid-Afrika. Een van SAVI’s grote successen is de instelling van een driejarige universitai­re cursus voor gerechtstolken, in samenwerking met verschillende terti­aire onderwijsinstellingen en het Ministerie van Justitie. Het is voor het eerst dat de bijna 1500 gerechtstolken (de zogenaamde ‘hoftolke’) in Zuid-Afrika toegang krijgen tot een tolkopleiding op universitair ni­veau. De indruk ontstaat dat SAVI inderdaad bezig is zich aan te passen aan het veranderende taalbestel in Zuid-Afrika. Het is echter de vraag of deze aanpassing al voldoende is.

De Nasionale Taaldiens heeft de taak om bij te dragen tot de praktische invoering van de taalbepalingen van de Grondwet en tot de bevordering van veeltaligheid en de linguïstische emancipatie van alle Zuid-Afrikanen. Deze taak wordt uitgevoerd door drie secties bin­nen de Dienst, te weten de Taalbeplanningsdiens, de Terminologiediens en de Vertaaldiens (DACST 1996: 214-2222). De Taalbeplanningsdiens was verantwoordelijk voor het bestuur van de Taalplantaakgroep (bekend als LANGTAG), die in november 1995 van de verantwoordelijke minister op­dracht heeft gekregen om voor Zuid-Afrika een nationaal taal plan te ont­wikkelen. LANGTAG heeft in augustus 1996 een eindverslag bij de minis­ter ingediend (LANGTAG 1996), dat nu als uitgangspunt gebruikt wordt bij het opstellen van een nationaal taal plan. De Taalbeplanningsdiens is ook verantwoordelijk voor verschillende workshops over taalplanning die inmiddels ettelijke verslagen hebben opgeleverd, voor het organiseren van taalbewustheidscampagnes en voor financiële steun aan taal verwan­te projecten; verder is de Taalbeplanningsdiens ook bezig met het opzet­ten van een telefonische tolkendienst voor heel Zuid-Afrika (DACST 1996: 215/ 216). De Terminologiediens is hoofdzakelijk een uitvoerend lichaam, bezig met het vervaardigen van technische woordenboeken, ook in samenwerking met andere verwante instanties (DACST 1996: 234-237). De Terminologiediens publiceert een bronnengids, Directory of Language Resources in South Africa, die nuttige informatie verschaft op het gebied van vertalen en tolken in Zuid-Afrika.

De taak van PANSAT, tenslotte, met betrekking tot verta­ling en tolken komt direct voort uit de wet die haar naam draagt. Ingevol­ge Artikel 3(a)(iv) van de PANSAT-wet is het een van de doelstellingen van de Pan-Suid-Afrikaanse Taalraad ‘om het respect te bevorderen voor, en de invoering te verzekeren van de volgende beginselen: [...] de bevor­dering van veeltaligheid en de voorziening van vertaalfaciliteiten’. Dit uitgangspunt komt voort uit een reeks beginselen die in de interim­grondwet (1993) waren opgenomen onder Artikel 3(9) en die in de defini­tieve grondwet van 1996 zijn weggelaten, zoals al eerder werd vermeld. Waar de opdracht aan PANSAT dus op neerkomt, is dat de Raad in overleg met de overheid ervoor moet zorgen dat er een infrastructuur voor verta­len en tolken wordt gecreëerd en in stand gehouden, met de hiervoor be­nodigde hulpmiddelen. Artikel 8(1)h van de PANSAT-wet bepaalt dat de raad, ‘naast alle bevoegdheden en werkzaamheden die haar door de wet zijn verleend of opgedragen [...] ten opzichte van rechtvaardige, wijd verspreide taalfaciliteringsdiensten opdrachten kan uitvaardigen over en toezicht kan houden op (i) passende kwaliteitsnormen [...] voor dergelijke diensten; en (ii) de levering van dergelijke diensten [...]’. Deze opdracht legt de Raad geen enkele verplichting op, maar wordt door de Raad wel als belangrijk beschouwd, vandaar dat er gewerkt wordt aan de oprichting van een regelgevende raad voor vertalers en tolken. De Raad heeft bijvoorbeeld op 11 en 12 juni van dit jaar in Johannesburg een cong­res georganiseerd naar aanleiding van een discussiestuk, ‘Towards the Regulation of the Language Profession in South Africa’ (PANSALB 1998). In dit document wordt voorgesteld dat er een Zuid-Afrikaanse Raad voor Vertalers en Tolken wordt opgericht, die in de aanloopfase door PANSAT gefinancierd zal worden.

Diensten en opleidingen
Grote vertaal- en tolkdiensten treft men aan bij het Zuid-Afrikaanse par­lement, het parlement (de ‘Wetgewende Vergadering’) van elk van de ne­gen Zuid-Afrikaanse provincies en uiteraard bij de Nasionale Taaldiens. Maar ook semi-overheidsinstellingen (waaronder instellingen voor terti­air onderwijs) houden nog steeds in mindere of meerdere mate taaldien­sten in stand, net als de grote bedrijven.

Waarschijnlijk worden de meeste vertaal- en tolkwerk­zaamheden in Zuid-Afrika verricht door free-lance vertalers. Uit Beukes (1994a) kan men afleiden dat deze tendens al sinds de jaren tachtig be­staat en dat het accent verschoven is naar de kleinere vertaalbureaus en free-lance vertalers. Het is in dit opzicht hoopgevend dat in het Directory of Language Resources (NTD 1997) al een flink aantal vertaal- en tolkbu­reaus in de Afrika-talen gesignaleerd kunnen worden.

Het is opvallend dat er nog steeds weinig nieuwe ar­beidsplaatsen voor de opkomende groep van zwarte vertalers en tolken bijkomen. Hoewel het parlement in Kaapstad aanvankelijk behoorlijk wat mensen heeft aangenomen, staat de boel nu stil – in ieder geval zijn er nog geen tolken aangesteld; het parlement werkt nog steeds met free-lancers. De Vrijstaatse Wetgewer heeft, dankzij de aanvankelijke hulp van de Vlaamse regering, het voortouw genomen en met ingang van 1998 als eerste twee conferentietolken in vaste dienst genomen3. Bin­nenkort zal ook de Oost-Kaapse Wetgewer hiertoe overgaan. De laatste grote werkgever is de Waarheids- en Verzoeningscommissie, waarschijn­lijk het grootste tolkproject dat ooit in Zuid-Afrika heeft bestaan en ook het project waarbij de Afrika-talen het meest tot hun recht komen (zie Du Plessis 1997 en Lotriet 1997). Ook hoort men steeds vaker dat kleinere, particuliere tolkondernemingen in de Afrika-talen worden opgericht. Afrophone is waarschijnlijk een van de bekendste (zie NTD 1997). Het lijkt er dus op dat het tolkbedrijf in de Afrika-talen groeit.

Wat betreft de opleidingen liet Krugers overzicht (Kruger 1992) nog een duidelijke tekort zien met betrekking tot de opleiding van tolken in het algemeen en van vertalers en tolken in de Afrika-talen in het bijzonder, maar in deze situatie is inmiddels een verbetering opge­treden. Het LANGTAG-verslag bevat een overzicht van cursussen in verta­len en tolken dat aantoont dat tenminste drie universiteiten – De Univer­siteit van Suid Afrika (UNISA), de Universiteit van de Witwatersrand en de Universiteit van de Oranje-Vrijstaat (UOVS) – een verscheidenheid aan vertaalcursussen aanbieden, maar dat het wat tolken betreft alleen de uovs is die een breed en divers opleidingsprogramma aanbiedt (LANGTAG 1996: 199). Deze situatie is uiteraard aan het veranderen met het nieuwe diploma in gerechtstolken, dat nu door de genoemde drie univer­siteiten aangeboden wordt en door de Universiteit van Port Elizabeth en de Potchefstroomse Universiteit. De UOVS blijft voorlopig echter de enige instelling die een opleiding in conferentie-tolken verschaft.

Het is opvallend dat de traditioneel zwarte tertiaire in­stellingen nog niet deelnemen aan de discussie over de opleiding van vertalers en tolken. Toch is het hoopgevend dat enkele van deze universi­teiten al concrete aanpassingen hebben gemaakt en begonnen zijn voor­zieningen te treffen voor de specifieke behoefte die er in Zuid-Afrika be­staat aan opleidingen van vertalers en tolken. Iets dergelijks geldt op het gebied van de publicaties. Hoewel in de publicaties over vertalen en tol­ken al terdege rekening wordt gehouden met de veranderende omge­ving, is het opvallend dat de traditioneel zwarte tertiaire instellingen hun stem niet laten horen, dat zelfs de zwarte academische stem over het geheel genomen nog stil is. De leiders op het gebied van publicaties mo­gen ‘regstelling’ in dit verband wel wat meer aandacht geven.

Het Departement Linguïstiek van de unisa publiceert geregeld bundels over vertalen en tolken, waaronder Changes in iransla­ting domains (Kruger 1992a) en New perspectives on teaching translators and interpreters in South Africa (Kruger 1994). Krugers overzicht Translation and Interpreting in South Africa (Kruger 1992) blijft van grote waarde. De Eenheid vir Taalfasilitering en Taalbemagtiging van de uovs heeft in 1997 een publicatiereeks in het leven geroepen, die zich concentreert op de problematiek van meertaligheid. Twee van de nummers die tot dusver zijn verschenen, concentreren zich op aspecten van vertalen en tolken, te weten Onderweg na vertaal- en tolkopleiding in Suid-Afrika (Du Plessis 1997) en Colloquium Gerechtstolken: theorie, praktijk en opleiding (Lotriet 1997), en een derde concentreert zich op de algemene problematiek van meertaligheid, Does the Rainbow Cost Toa Much? Polemical Essays on the Economics of Language (Strauss 1997).

Besluit
Bovenstaande uiteenzetting geeft een tweeledig beeld te zien van het taalbeleid. Aan de ene kant weerspiegelen wetgeving en daarmee samen­hangende acties rondom taal een positieve, zij het vrijblijvende, belofte voor meertaligheid en het uitbouwen van een meertalige taalinfrastruc­tuur. Wanneer al deze papieren idealen uiteindelijk in praktijk gebracht worden, zal het vertaal- en tolkbedrijf in Zuid-Afrika een ongekende bloeitijd beleven en zal er werkelijk sprake zijn van ‘hectic times’ (Mtuze 1993: 48) voor deze bedrijfstak. Vertalers en tolken kunnen hun realis­tisch optimisme over de verwachte opbloei van hun bedrijfstak handha­ven, aangezien alle voortekenen erop duiden dat er een ingrijpende accentverschuiving met betrekking tot vertaal- en tolkdiensten op han­den is. Het accent verschuift van de bevoordeling door de apartheids­staat van het Afrikaans naar bevoordeling door de nieuwe staat van de in het verleden achtergestelde talen. Aan de andere kant weerspiegelt het voorafgaande een tijdelijk vacuüm met betrekking tot de invoering van al die meertalige idealen. Dit vacuüm wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een gebrek aan de nodige deskundigheid, maar waarschijnlijk ook door de roep van de kiezers om allerlei meer concrete vormen van ‘reg­stelling’ (bv. de behoefte aan huisvesting, sanitaire voorzieningen, ge­zondheidszorg enzovoorts) en tenslotte ook door het ontbreken van voldoende middelen om alle gaten te dichten. Juist door deze, en waar­schijnlijk ook nog door andere factoren, worden de meertalige idealen toch niet volledig verwezenlijkt en treft men voorlopig een bevoordeling van het Engels aan. Vertalers en tolken moeten echter ook deze situatie realistisch beoordelen en de vraag stellen of dit geen tussenstadium is. Er is nog geen werkelijke reden tot paniek.

Net zoals Zuid-Afrika beschouwd kan worden als een zich ontwikkelende democratie, moet ook het vertaal- en tolkbedrijf in dit land beschouwd worden als een zich ontwikkelende, eerder dan als een sukkelende bedrijfstak. De fout die veel waarnemers waarschijnlijk maken wanneer ze de Zuid-Afrikaanse situatie beoordelen, is dat ze de huidige situatie vergelijken met die van het verleden. Een dergelijke ver­gelijking is onrechtvaardig, aangezien de basis ervoor ontbreekt. Er zijn genoeg redenen om optimistisch mee te werken aan de opbouw van een nieuw vertaal- en tolkbedrijf voor Zuid-Afrika.

 

Noten
1 De term ‘Afrika-taal’ levert problemen op, aangezien het tot misleidende interpretaties aanleiding kan geven. In de betekenis waarin het begrip in Zuid-Afrika gebruikt wordt, sluit het bijvoorbeeld het Arabisch en de Khoi- en San-talen niet in. De term wordt hier uitsluitend gebruikt om te verwijzen naar wat ook wel bekend staat als de zogenaamde ‘zwarte talen’. Omdat benamingen die een verwijzing naar huidskleur bevatten in Zuid-Afrika vanwege de apartheid bijzonder gevoelig liggen, wordt de voorkeur gegeven aan de term ‘Afrika-taal’. De linguïstisch meer correcte term ‘Bantu-taal’ kan vanwege de apartheid eveneens niet ge­bruikt worden.
2 Het jaarverslag over 1997 is nog niet beschikbaar.
3 De Eenheid vir Taalfasilitering en Taalbemagtiging behartigt nog een gedeelte van de tolk­dienst bij de Vrystaatse Wetgever totdat er door de Wetgewer een volledige groep tolken in dienst is genomen.

Bibliografie
Alexander, N.A. 1989. Language Policy and National Unity in South Africa/Azania. Cape Town: Buchu Books.

Beukes, A-M. 1994a. ‘Social Transformation and Translator and Interpreter Training’. In: Kruger (ed.) 1994, p. 1-9.

Beukes, A-M. 1994b. ‘Vertaling in Suid-Afrika by ’n kruispad’, In: Suid-Afrikaanse Tyds­krif vir Taalkunde 12(4), p. 101-107.

Beukes, A-M. 1996. ‘Multilingualism in the South African Public Service’. Paper read at the Intergovernmental Conference on Linguistics Policies in Africa, Harare, 25-29 November 1996.

dacst (Department of Arts, Culture, Science & Technology) 1996. Annual Report. Preto­ria: dacst.

Du Plessis, L.T. (red.). 1997. ‘Aantekeninge oor die interpretasie van die taalklousule van die finale Grondwet (1996)’. Manuscript.

King, M. & O. van den Berg. 1992. One Nation, Many Languages. What Policy for Schools? Pietermaritzburg: Centaur Publications in association with Independent Exami­nations Board.

Kruger, A. (ed.). 1992. Changes in translating domains. Pretoria: UNISA.

Kruger, A. ted.). 1994. New Perspectives on Teaching Translators and Interpreters in South Africa. Selected Papers of an International Conference hosted on 4-5 March 1993 by the Linguistics Department of the University of South Africa. Pretoria: UNISA.

Kruger, A. 1992. Translation and Interpreting in South Africa. A Preliminary Report on the Situation with Regard to Translation and lnterpreting, Translator Training and the Market for Translation. SATI Series 2. Pretoria: South African Translaior’s Institute.

Kruger, A. 1996. Southern African Bibliography of Translation, Interpreting, Lexicog­raphy and Terminology. Pretoria: South African Transiator’s Institute.

LANGTAG (Language Plan Task Group). 1996. Towards a National Language Plan for South Africa. Final Report of the Language Plan Task Group (LANGTAG). Pretoria: DACST.

Lotriet, A. (red.). 1997. Colloquium gerechtstolken: theorie, praktijk en opleiding. Acta Varia. Bloemfontein: Universiteit van die Oranje-Vrystaat.

Mtuze, P.T. 1993. ‘The Language Practioner in a Multilingual South Africa’. In: Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Afrikatale 13(2): 47-52.

NEPI (National Education Policy lnvestigation). 1992. Language. Report of the NEPI Language Research Group. A Project of the National Education Co-ordinating Com­mittee. Cape Town: Oxford University Press/NECC (National Education Co-ordinating Committee).

NTD (National Terminology Services). 1997. Directory of Language Resources in South Africa. Pretoria: National Terminology Services, Department of Arts, Culture, Science and Technology.

PANSALB (Pan-South African Language Board). 1998. Towards the Regulation of the Language Profession in South Africa. Draft Document on the Regulation of the Tran­slation and Interpreting Profession in South Africa. Pretoria: PANSALB.

Steyn, J.C. 1980. Tuiste in eie taal. Die behoud en bestaan van Afrikaans. Kaapstad: Ta­felberg.

Steyn, J.C. 1995a. Die taalstryd in die oorgangstyd. Gesindhede teenoor Afrikaans 1990-1994. Kaapstad: Afrikaanse Letterkundevereniging.

Steyn, J.C. 1995b. ‘Afrikaans in ’n nuwe bedeling: terugslae, groei en reaksies op bedrei­gings’. In: Tydskrif vir Geesteswetenskappe 35(4), p. 280-292.

Steyn, J.C. 1995c. ‘Taalpolitieke kwessies by die oorweging van ’n volkstaal’. In: Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Taalkunde, Supplement 24, p. 25-72.

Steyn, J.C. 1996. ‘Die taalklousule van die nuwe Grondwet: moontlike toepassing’. In: Tyds­krif vir Geesteswetenskappe 36(4), p. 272-283.

Strauss, G. 1997. Does the Rainbow Cost Too Much? Polemical Essays on the Econo­mics of Language. Acta Varia. Bloemfontein: Universiteit van die Oranje-Vrystaat.