Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Stippvisite in Münster

Andrea Kluitmann

Het is een geliefde vraag van beroepscoaches en in psychologische spelletjes: wat doe je over tien jaar? Mijn antwoord op deze vraag luidde jarenlang dat ik ooit gastcolleges in Keulen zou geven, meer literatuur zou vertalen en soms op een warm eiland zou werken.

Dat van dat eiland en de literatuur is gelukt, en toen Lut Missinne (hoogleraar Neerlandistiek) me onlangs vroeg om een gastcollege te geven aan de universiteit van Münster, zei ik graag ja. Dat het uiteindelijk niet Keulen werd, vond ik een detail. Münster was even goed, misschien wel beter.

Ik mocht een workshop literair vertalen geven aan zeven studenten van de master Literarisches Übersetzen und Kulturtransfer (LÜK). Die workshop werd verrijkt met een lezing van de door ons tijdens de bijeenkomsten behandelde auteur. Dat was Anna Woltz, uit wier onweerstaanbare jeugdboek Mijn bijzonder rare week met Tess ik de studenten het eerste hoofdstuk wilde laten vertalen.

15.6_afb _1

Het renaissancistische Krameramtshaus in Münster, waar het 'Haus der Niederlande' gevestigd is 

De workshop mocht ik naar eigen inzicht inrichten dus ik ging goed nadenken over wat ik belangrijk vind voor aankomende vertalers. Wat moeten ze weten, wat moeten ze kunnen en hoe kan ik dat met ze oefenen?

Mijn allereerste lijst met gedachten en ideeën zag er zo uit:

  • Goed vertalen is niet genoeg als de studenten echt verder willen komen in de vertaalwereld. Ze moeten bijvoorbeeld ook leesrapporten kunnen schrijven en boeken kunnen ‘pitchen’. Dat gaan we oefenen.
  • Vertalen is creatief denken en heeft veel te maken met schrijven. Je kunt jezelf in een creatieve stemming brengen met schrijfoefeningen.
  • Letterlijk vertalen levert vaak niets op. Daarom gaan we in de workshop iets vertalen wat vrijwel onmogelijk te vertalen is zonder het origineel los te laten.
  • De grootste instinkers Nederlands-Duits moeten worden besproken, bijvoorbeeld lichaamsdelen en bezittelijk voornaamwoorden. Een Nederlandse vrouw breekt haar been, een Duitse vrouw “bricht sich das Bein”
  • Auteurs zijn vaak erg aardige mensen. Nodig Anna Woltz uit en alles komt goed.

Dat laatste bleek zonder meer te kloppen. Het werd een ontspannen avond met Anna Woltz, die de studenten uitstekend hadden voorbereid door onder meer publiekelijk een vertaalprobleem te bespreken, en wel zo dat het ook voor leken interessant was. Het ging bijvoorbeeld om concepten die in de ene taal wel bestaan en in de andere niet. Neem een Duits woord als 'Gischt': een soort mist van minuscule waterdruppeltjes, voelbaar op een boot of een rots aan zee. Als er in een boek een situatie is waarvoor het Duits wel een woord heeft en het Nederlands niet, dan is het - bij het vertalen van het Nederlands naar het Duits - best moeilijk om ‘bij zo’n woord te komen’. Dan moet je goed visualiseren en los van de woorden van het origineel nadenken.

15.6_afb _2

Een ander vertaalprobleem dat de studenten bespraken, was de gevoelswaarde van taaluitingen. Ze legden uit hoe nauw het vertalen soms luistert, met name in dialogen. In het onderstaande voorbeeld loop je het gevaar opeens een vader te hebben die minder lief is dan in het origineel. Hoofdpersoon Samuel (10) viert samen met zijn ouders en zijn oudere broer Jorre (12) vakantie op Texel. Op de eerste vakantiedag valt Jorre in een kuil. Achteraf blijkt zijn been gebroken. Het gaat om de laatste zin:

‘Ik hoorde een knak,’ zei hij. ‘Toen ik neerkwam. Er was een knak.’
      Ik rilde. Het was pas begin mei. Veel te koud om met blote armen op een winderig strand te staan.
      Papa liet zich naar beneden zakken. Als hij rechtop in de kuil stond, kwam het zand bijna tot zijn middel. Pas één keer eerder had ik zo’n diep gat in de grond gezien. Dat was drie weken geleden, dus ik wist het nog precies. Mijn hele klas mocht witte rozenblaadjes in het gat gooien. Handenvol. Ik was bang geweest dat de blaadjes op zouden raken voordat ik aan de beurt was, maar ze hadden gewoon nog een extra mandje staan. Ik was de eerste die uit het nieuwe mandje mocht pakken.
      Papa knielde neer bij Jorre en schoof de broekspijp van het knakbeen omhoog.
      ‘Voorzichtig!’ riep ik.
      [...]  ‘Geef je telefoon,’ riep ik tegen papa. ‘Ik ga 112 bellen. Ze moeten een ambulance naar het strand sturen.’
     ‘Doe niet zo gek,’ zei mijn vader.

Uit: Anna Woltz, Mijn bijzonder rare week met Tess. Amsterdam: Querido 2013.

Die laatste zin kun je op tal van manieren vertalen. Dit waren de oplossingen van de studenten:

1. „Sei doch nicht dumm,“ sagte mein Vater.
2. „Sei nicht verrückt“, sagte mein Vater.
3. „Tu nicht so blöd“, sagte mein Vater.
4. „Sei nicht albern,“ sagte mein Vater.
5. „Sei nicht irre“, sagte mein Vater.
6. „Spinn nicht rum“, sagte mein Vater.
7. „Stell dich nicht so an“, sagte mein Vater.

 Tijdens de bespreking beoordeelden we die oplossingen als volgt:

1. Met dom zijn heeft het niets te maken.
2. De letterlijke vertaling van ‘gek’ past hier niet, roept geen beeld op. Het woord ‘verrückt’ klinkt bovendien niet goed in de gebiedende wijs.
3. Dit maakt de vader erg onvriendelijk.
4. Goede oplossing, misschien nog steeds iets te onaardig.
5.Te overdreven en onnatuurlijk.
6. Goede oplossing.
7. Mooi idiomatisch Duits, maar past niet bij de situatie.

In mijn vertaling wordt het trouwens nog iets anders, namelijk: '"Jetzt mach mal halblang", sagte mein Vater.'

Verder vertelde een student over de omgang met verkleinwoordjes, die in het Nederlands veel vaker voorkomen dan in het Duits. In de bovenstaande scène moet je als vertaler weten hoe groot het mandje met de rozenblaadjes is. Uiteraard vroegen we het aan Anna, maar laat het door haar uitgebeelde mandje zich nou net in het schemergebied tussen Korb en Körbchen bevinden...